donderdag 29 juni 2017

Tineke de Nooij: 'Ik hoop dat ik er nog lang mag blijven komen'

Maandblad Zuid-Afrika, december 2014

Twintig jaar geleden verloor presentatrice Tineke de Nooij haar hart aan Zuid-Afrika. Het land gaf haar de kans om zichzelf opnieuw uit te vinden, als wijnimporteur en projectontwikkelaar. En ze leerde er de zon- én schaduwkant kennen van het leven als pensionada.

Tineke bezocht Zuid-Afrika voor het eerst in november 1993. ‘Tot dan toe stond Zuid-Afrika absoluut niet op mijn lijst’, zegt ze gedecideerd. ‘Ik was een groot fan van de schrijver André Brink, en ik las de gedichten van Breyten Breytenbach. Apartheid vond ik ondenkbaar, dat kón helemaal niet.’
Maar inmiddels was Nelson Mandela na 27 jaar vrijgelaten uit de gevangenis en had president F.W. de Klerk de ontmanteling van het apartheidssysteem aangekondigd. In 1993 waren de onderhandelingen over een nieuwe grondwet en de voorbereidingen voor de eerste democratische verkiezingen, in april 1994, in volle gang. Het was een periode van hoop, maar ook van angst, en van onzekerheid over wat de toekomst zou brengen. Tinekes nieuwsgierigheid werd gewekt door een toespraak van De Klerk, waarin hij de Nederlandse regering opriep om een einde te maken aan de economische boycot; bij alle veranderingen die er gaande waren, had Zuid-Afrika de Nederlandse steun hard nodig. Op de Nederlandse televisie verschenen in die tijd echter regelmatig interviews met Nederlandse emigranten die uit Zuid-Afrika waren teruggekomen omdat ze ervan overtuigd waren dat het helemaal mis zou gaan met het land.
‘En nu wil ik het zelf zien’, dacht Tineke. Ze gaf de redactie van haar tv-programma opdracht om in Zuid-Afrika op zoek te gaan naar een Nederlands echtpaar dat de toekomst van het land wél positief inzag. Zo kwam ze in contact met Frits en Ineke Palthe. Zij waren het schoolvoorbeeld van Nederlanders die in de jaren zestig ‘met niets’ naar Zuid-Afrika waren vertrokken en die door hard werken een succesvol bestaan hadden opgebouwd. Toen Tineke ze voor het eerst ontmoette, bezaten ze twee prachtige villa’s in Llandudno; ook hadden ze geld belegd in een wijnboerderij in Franschhoek.
Toch bleek het leven van de Palthes niet zo rooskleurig als Tinekes redactie aanvankelijk had gedacht.  Het echtpaar had drie kinderen gekregen: één dochter, een meisje met Downsyndroom, en twee zoons. De zoons hadden allebei aan de Universiteit van Kaapstad gestudeerd. Maar een jaar geleden, in 1992, was Niels, de jongste zoon, door een stel inbrekers ‘ritueel vermoord’. Een half jaar later stierf de dochter, het meisje met Downsyndroom, aan hartklachten die verband hielden met haar handicap. ‘Dat was natuurlijk heel heftig’, herinnert Tineke zich. ‘Ik heb ze gevraagd of wat er gebeurd was, hun visie op het land had veranderd. Maar ze zeiden: wij gaan ervan uit dat het ons waar ook ter wereld had kunnen overkomen, en ze waren zeer positief over de komst van Mandela. Ik heb het altijd wonderbaarlijk gevonden dat ze geen wraak koesterden ten opzichte van het land en de bevolking. Frits is eraan onderdoor gegaan. Hij kon het niet aan om twee kinderen te verliezen. Maar het land hebben ze het nooit kwalijk genomen, en ze hebben nooit gezegd: we gaan terug naar Nederland. Daarvoor hielden ze te veel van het land.’

Velddrif
Tineke en haar man Peter IJkelenstam, een gepensioneerde chirurg, raakten als snel ‘helemaal verliefd’ op Zuid-Afrika. Met z’n tweetjes in de auto verkenden ze het hele land, van Kaapstad tot Natal en van Upington tot diep in de Transkei. Op één van hun omzwervingen belandden ze in Velddrif, een desolaat, windverwaaid vissersdorpje aan de Weskus. ‘Aanvankelijk dacht ik: wie gaat hier nou wonen?’ lacht Tineke. Tot ze werd getroffen door het uitzicht op de Bergrivier, die bij Velddrif uitmondt in de Atlantische Oceaan. ‘Mijn hart begon te bonzen. Die rivier met die rietkragen deed me denken aan het Loosdrecht van vroeger. Alleen zag je in de verte de bergen van Helenabaai liggen. Ik vond dat zo geweldig!’ De volgende dag al kochten ze er een stuk grond, en een jaar later was hun huis klaar. ‘Ik kon daar uren zitten’, zucht Tineke, ‘want die berg veranderde de hele tijd van kleur, en ik had flamingo’s en pelikanen voor de deur.’
Wel vond Tineke de meeste blanke inwoners van Velddrif behoorlijk conservatief, maar ze ging de confrontatie niet aan. ‘Ik begon er niet over, ik omzeilde het. Ik kom daar niet, als Hollandse uit een welvarend land, om anderen te vertellen hoe ze zich tegenover gekleurde mensen moeten opstellen.’ Zelf dronk ze elke ochtend met Kuka, haar werkster, koffie op het balkon, net zoals ze dat met haar Nederlandse hulp gewend was. In de kerstvakantie, als Tinekes kleinkinderen kwamen, nam Kuka haar eigen kinderen mee, en leerde Tineke hun ook zwemmen, mét zwembandjes. Toen Kuka aan longkanker overleed, was Tineke als enige blanke op haar begrafenis. ‘Ik deed het gewoon anders, en dat vonden de mensen uit het dorp in het begin heel raar. Maar ze wisten dat ze daar niets over moesten zeggen, want dan hadden ze een kwaaie aan me.’

De Liefde
In 1998 werd Tinekes contract bij RTL niet verlengd. Samen met onder anderen Ron Brandsteder, Hennie Huisman en Viola Holt viel ze ten prooi aan de verjongingsdrift bij de top van RTL. Ze vertikte het om na veertig jaar met zichzelf te lopen leuren, en dus koos ze samen met Peter voor een nieuw leven in Zuid-Afrika. In diezelfde tijd ging Mona weg bij Story en kon Tineke haar column in dit tijdschrift overnemen. Daarnaast had ze een paar ton overgehouden aan de verkoop van haar productiemaatschappij Tenfold. ‘Maar ja’, lacht ze, ‘met mijn levensstijl en een gat in mijn hand is dat snel op.’ Ze realiseerde zich dat ze het geld moest beleggen. ‘En als ik meer tijd in Zuid-Afrika zou doorbrengen, dan wilde ik daar ook iets te doen hebben.’
Al snel kon ze even buiten Worcester in de Breederiviervallei een stuk grond van 104 hectare kopen, De Liefde. ‘Daar mochten 24 huizen gebouwd worden. En dat heb ik toen moeten ontwikkelen, niet gehinderd door enige kennis.’ Ze moest bijvoorbeeld zelf wegen en waterleidingen op het terrein laten aanleggen. ‘Daar weet je niets van, maar je moet je omringen met mensen die het wel weten. Ik heb ook veel steun gehad aan mijn man. En ik moet zeggen dat stroopwafels wonderen doen. Daardoor wisten ze bij de gemeente precies wie ik was.’
Tineke merkte ook hoe belangrijk het is om je buren te leren kennen, de boeren uit de omgeving. Dat bleek wel toen een verwoestende veldbrand het hele gebied vanaf Worcester tot Ceres platbrandde. Gelukkig konden de huizen die al op De Liefde stonden en de huizen die nog in aanbouw waren met hulp van de brandweer gered worden. ‘Dan weet je meteen dat je je verzekeringen moet verhogen. Dat je je wettelijke aansprakelijkheid gigántisch maakt. Kijk ook maar naar de autoverzekeringen in Zuid-Afrika. Die WA-verzekeringen zijn heel hoog, omdat er binnen de kortste keren iets kan gebeuren. Dat zijn dingen waar je enorm op moet letten.’

De Kaapse Nooi
In 1998 stapte Tineke ook in de wijnhandel. Wat haar verstomde, was dat je in Zuid-Afrika voor een paar gulden de meest fantastische wijnen kon kopen. In Nederland kostte een fles Zuid-Afrikaanse wijn toen nog zo’n 10 tot 15 gulden. ‘De Zuid-Afrikaanse wijnen zijn heel bijzonder, omdat je geen slechte wijnen hebt’, zegt ze stellig. ‘Er zijn geen slechte oogsten.’
In Zuid-Afrika leerde Tineke de blends (versnitwyne) kennen – iets wat in Frankrijk destijds nog niet voorkwam. Het waren die blends die haar in staat stelden om de prijs voor een fles wijn rond de 5 gulden te houden. ‘We kochten wijn van de koöperasie in Worcester, dus van kleine boeren die zelf geen geld hadden om te bottelen. We hadden een cabernet sauvignon, een rosé, een chardonnay en een sauvignon blanc. Die werden in een container naar Europa verscheept en in Antwerpen gebotteld. Ik had zelf een leuk etiket bedacht met mijn logo erop: “De Kaapse Nooi”. Het was een prima wijn. Maar na vier jaar kwam er bij C1000 een nieuwe inkoopster en die vond wijn in relatie tot een bekende Nederlander ouderwets. Terwijl niemand een wijn kiest omdat je BN’er bent; die wijn moet goed zijn! Ik vond het zó leuk. Maar van de ene op de andere dag was het afgelopen. Jammer, heel erg jammer!’

Pensionado
In 2004 werd Tinekes man, Peter, getroffen door het eerste in wat een reeks herseninfarcten zou blijken te zijn. Met hun Nederlandse ziektekostenverzekering konden ze rekenen op uitstekende medische zorg in een particulier ziekenhuis. ‘Zuid-Afrika heeft wel gratis medische voorzieningen, maar dan kom je in een staatshospitaal terecht. Daar moet je drie dagen wachten tot je aan de beurt bent. Dat wil je niet.’ Zuid-Afrikaanse verzekeringen zijn ook nog eens veel duurder. Ze drukt Nederlanders dan ook op het hart om in Zuid-Afrika hun Nederlandse verzekering aan te houden.
Aanvankelijk wilden Tineke en Peter in Zuid-Afrika blijven. ‘Ik kon de zorg voor hem niet alleen aan, hij was niet meer te tillen, en ik kon ook nooit weg, ik kon niet eens boodschappen gaan doen, want dan was hij uit de stoel gevallen. Dus ik moest hulp hebben.’
Op zich bleek hulp in Zuid-Afrika makkelijk te bekostigen. Maar de positie van deze inwonende hulp werd ingewikkeld als Tineke en Peter vanwege visumrestricties af en toe terug moesten naar Nederland. Omdat het voor Peter steeds moeilijker werd om te vliegen, probeerden ze hun verblijf in Zuid-Afrika elke keer tot zes maanden te rekken. ‘De kinderen zagen ons steeds minder en ik stond er in Zuid-Afrika alleen voor. Toen Peet niet meer vliegen kon, zijn we in Nederland gebleven.’
Het huis in Velddrif heeft ze verkocht. ‘Het was een fase in mijn leven’, constateert ze met ingehouden emotie, ‘het was iets van Peet en mij, en dat kan nooit meer.’ Ook aan deze ervaring heeft ze echter nog een paar tips overgehouden: ‘Als je een huis koopt, blijft het officiële koopcontract vaak bij de notaris. Vraag een kopie en bewaar echt alle papieren en betalingen, want bij verkoop moet je vaak belasting betalen over de overwaarde. En als je bezit hebt in Zuid-Afrika, laat daar dan bij een prokureur een apart testament opmaken, ook al heb je al een Nederlands testament. Als pensionado moet je op dat soort dingen letten. Je hoeft geen doemdenker te zijn, en je hoopt er nog heel lang te zitten. Maar je moet het wel regelen!’

Veilig
In twintig jaar tijd heeft Tineke de samenleving zien veranderen. Heel bijzonder vindt ze het dat zwarte en blanke kinderen nu samen naar school gaan en samen spelen, en dat er een nieuwe generatie opgroeit die nauwelijks weet wat hun ouders hebben meegemaakt. ‘Daarom is het ook goed dat de Waarheids- en Verzoeningscommissie er is geweest’, stelt ze, ‘ook al is die niet helemaal uit de verf gekomen. Het idee erachter – vergeving, hoe verschrikkelijk het verleden ook was – is goed. Je kunt niet met haat verder leven.’
Onveilig heeft ze zich nooit gevoeld, al beseft ze dat de situatie in de Kaap misschien anders is dan die in bijvoorbeeld Johannesburg. Als zij ’s avonds met Peter in zijn rolstoel van hun loftwoning in het hartje van Kaapstad naar een restaurant liepen, werden ze door de particuliere beveiligers vrolijk begroet. ‘Het is aandoenlijk, hoe ze op je letten. Ik loop niet met juwelen om en ik ben niet bang, dat scheelt. Ik heb alleen maar vriendelijkheid ontmoet.’
Ze maakt zich wel zorgen over de corruptie. ‘Wat ik lees over Zuma, vind ik echt te vreselijk voor woorden. Maar het is een prachtig land, en ik hoop dat het Afrikaans in de cultuur blijft zitten, want dat hoort erbij. Ik houd intens van dat land, en ik hoop dat ik er nog lang mag blijven komen.’ Binnenkort vertrekt ze weer, naar De Liefde.

Tineke de Nooij is elke werkdag tussen 12.00 en 14.00 uur te beluisteren in de TinekeShow bij omroep MAX op NPO Radio 5 Nostalgia.



woensdag 28 juni 2017

Shaleen Surtie-Richards - RONDOMSKRIK

Maandblad Zuid-Afrika, december 2014

We zijn het misschien alweer bijna vergeten. Maar nog geen twee weken vóór Oscar Pistorius zijn vriendin Reeva Steenkamp doodschoot, was Zuid-Afrika in de ban van een andere moordzaak. Het slachtoffer, Anene Booysen, was geen bekend fotomodel, maar een 17-jarig meisje uit de arme kleurlinggemeenschap van Bredasdorp, dat door een groep mannen was verkracht, verminkt en voor dood achtergelaten. Ze overleed zes uur later in het ziekenhuis aan haar verwondingen.
De gruwelijke wreedheid waarmee dit misdrijf gepaard was gegaan, leidde tot grote maatschappelijke verontwaardiging, en bracht een discussie op gang over het enorme aantal geweldsmisdrijven tegen vrouwen in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Ook werd de aandacht gevestigd op de uitzichtloosheid van het bestaan van veel arme bruinmense in een plaats als Bredasdorp; een bestaan beheerst door werkloosheid, armoede, tik-verslaving en criminaliteit.

‘Die hart van kanalla’
Nu is er Rondomskrik, een toneelstuk dat losweg op het verhaal van Anene Booysen is gebaseerd. Voor haar research verdiepte schrijfster Rachelle Greeff zich zes maanden lang in de omgeving waar Anene vandaan kwam. Rondomskrik vertelt het verhaal van Antjie, een meisje in vergelijkbare omstandigheden, en de onderwijzeres die probeert om haar uit dat kansarme milieu te bevrijden. Uiteindelijk, naar zal blijken, tevergeefs.
De rol van onderwijzeres Jasmien Jacobs wordt gespeeld door actrice Shaleen Surtie-Richards. Shaleen (1955) geniet in Zuid-Afrika grote bekendheid, onder meer door haar hoofdrol in de film Fiela se kind (1988) en haar rol als Nenna in de sepie Egoli (1993-2010). Haar dertigjarige carrière als toneelspeelster voerde haar langs alle theaters van het land.
‘Eén van de mooiste zinnen uit het stuk’, vertelt Shaleen, ‘is waar Jasmien zegt: “Dít is die hart van kanalla.” “Kanalla” komt uit de taal van de Kaapse moslims en betekent “alsjeblieft”; het is een smeekbede. Toen ik het script las, wist ik meteen dat ik dit stuk wilde doen. Want hoe lang blijven we nog toekijken, terwijl we weten dat dit ook óns lot had kunnen zijn? Als je één kind kunt redden, red je een volk. Geef geen geld, want dat gaat onmiddellijk op aan nog meer tik. Nee, geef ze liefde, laat merken dat je om ze geeft; dát hebben ze nodig.’

‘Uitkykaunties’
Sommige theatergangers beweren dat ze Rondomskrik niet willen zien, omdat ze het onderwerp te zwaar vinden of bang zijn voor een verkrachtingsscène op het toneel. Dat gebeurt niet, stelt Shaleen gerust. ‘Maar we winden er ook geen doekjes om’, verklaart ze gedecideerd. ‘Het is tijd dat mensen zien wat er gebeurt en dat we bedenken wat we kunnen doen. En daarbij gaat het niet alleen om bruinmense. Armoede en drugs vragen niet wie je bent, of uit wat voor huis je komt. If you suffer, you suffer. Mijn beide ouders waren onderwijzers, en ik ben God dankbaar dat ik een leven als dat van Antjie nooit heb gekend. Maar dat betekent niet dat ik mijn ogen ervoor kan sluiten.’ Dankzij Rondomskrik, zegt Shaleen, leert het theaterpubliek de wereld waarin Antjie opgroeit, van binnenuit kennen.
Natuurlijk grijpen bepaalde scènes Shaleen zelf ook aan. ‘De scheidslijn tussen toneel en werkelijkheid is dun. Maar als actrice moet je je emoties in bedwang houden. Het publiek heeft er niets aan als jij je laat gaan.’ Dat laatste beseft ze ook als ze in het kader van het Reach for a Dream-programma op bezoek gaat bij terminaal zieke kinderen, een activiteit die ze normaal gesproken ver buiten de schijnwerpers van de media houdt. ‘Om zo’n kind te zien liggen en zijn hand vast te houden… Ai, je hebt geen idee wat er dan door me heen gaat. Maar zo’n kind mag nooit merken dat jij zelf verdrietig bent.’
Vanzelfsprekend, vindt Shaleen wat ze doet. ‘Ik kom uit een huis vol warmte en liefde, en ik heb zelf ook veel om te geven. I am a giver, want zo ben ik opgevoed.’ Aanvankelijk koos ze dan ook voor het onderwijs, net als haar ouders. Vóór ze actrice werd, werkte ze tien jaar als kleuterschooljuffrouw, eerst in haar geboortedorp Upington en toen in Kaapstad. Onderwijzers, denkt ze, kunnen een verschil maken in het leven van kinderen als Antjie of Anene. ‘Vooral die ou aunties – die zijn ‘t beste. Zij géven echt om die kinderen.’ Zolang er onderwijzeressen te vinden zijn die lijken op haar personage, Jasmien, is er nog hoop, vindt ze. En daarom is Rondomskrik uiteindelijk géén sombere voorstelling. Voor Shaleen is het een voorstelling over de waarheid – en over hoop.


Luna Paige: 'Ik wil gewoon weer in Nederland rondlopen'

Maandblad Zuid-Afrika, juni 2014

Misschien kent u haar nog van het Festival voor het Afrikaans. In juni komt Luna Paige weer naar Nederland. Hopelijk zal ze dan ook enkele nummers van haar fascinerende project Storielied ten gehore brengen.

Moenie worrie nie’, zegt Luna Paige als ik haar benader voor een interview. ‘Als ik niet op reis ben voor een optreden, ben ik altijd wel ergens hier rond.’ Luna Paige is een bekende verschijning in de straten en koffiekroeë van Stellenbosch. Ze houdt van het dorp. Hier studeerde ze van 1998 tot 2003 maatschappelijk werk. Ze beleefde er haar eerste grote liefde, en het is de plaats waar haar muziekloopbaan een aanvang nam.
Ze groeide op in Melkbosstrand, altijd met de zon en de wind op haar huid. Als kind van een alleenstaande moeder bracht ze veel tijd tussen volwassenen door. Daardoor, zegt ze, ‘heb ik heel wat uren in mijn verbeelding rondbewogen, en leerde ik al vroeg om mensen te observeren’. Iets van dat fantasierijke en contemplatieve is nog steeds in haar muziek te herkennen.
Als student in Stellenbosch werkte ze als serveerster bij het oude Dorpstraatteater, toen dat theater nog echt in het hart van het dorp lag. Het was een fantastische leerschool. ‘Ik kon elke avond gratis alle shows kijken. Ik kon zien hoe bekende artiesten het deden. En op een gegeven moment, als het zo mooi is en je hoort het applaus van het publiek, voel je een steek in je hart en dan wéét je: dit wil ik ook.’
Na haar studie verhuisde ze naar Pretoria met het idee ‘to go make it in Jo’burg’. Maar het muzieklandschap was veranderd: terwijl in Gauteng steeds meer theaters hun deuren sloten, kwamen er in de Kaap juist steeds meer muziekpodia bij. ‘Ik ben vijf jaar weggeweest’, lacht Paige, ‘toe kom ek terug. Maar ik heb veel van de artiesten in Gauteng geleerd en heel wat vrienden gemaakt.’

‘Ik voel heilig over mijn taal’
Paige vindt het lastig om haar eigen muziek te omschrijven. Ze ziet zichzelf vooral als singer-songwriter. ‘De cd-winkels weten ook niet in welk vakje ze me moeten zetten. En dat in Zuid-Afrika!’
Voor Paige is de tekst van een lied heel belangrijk. ‘Vooral als ik in het Afrikaans zing. Ik houd niet van clichés. Omdat ik heilig voel over mijn taal, moet het doordacht zijn. Afrikaans is de taal die ik praat, de taal waarin ik opgegroeid ben en waarin ik meestal werk. En waarvoor ik me ook het meest schaam, als ik hoor wat sommige kunstenaars ermee doen. Jarenlang wilde ik niet in het Afrikaans zingen omdat ik bang was dat ik afbreuk zou doen aan de taal. Maar toen ik er eenmaal mee begon, merkte ik dat ik mezelf in het Afrikaans beter kon uitdrukken. Poëtischer. En in het Engels ben je misschien onbewust meer geneigd om internationale kunstenaars na te bootsen, terwijl je in het Afrikaans meer vanuit je binnenste schrijft.’

Storielied
Aanvankelijk zong Paige vooral in het Engels. Tot Woordfees-organisator Melt Myburgh haar in 2011 vroeg om op te treden tijdens een huldeblijk voor schrijfster Margaret Bakkes. Paige nam één van Bakkes’ verhalen als uitgangspunt voor een nieuw lied, en zo werd het idee voor Storielied geboren.
Storielied is een cd- en dvd-project waarvoor Paige zich heeft laten inspireren door romans en verhalen van bekende Afrikaanse schrijvers zoals André P. Brink, Ingrid Winterbach, Elias P. Nel en Dana Snyman. Daarmee gaat Paige verder dan het toonzetten van bestaande teksten. ‘Soms probeer ik het verhaal in eigen woorden na te vertellen’, legt ze uit. ‘Of er is een thema dat me opvalt. De beste songs zijn songs waarvan je je later totaal niet meer kunt herinneren hoe je ze geschreven hebt.’
Elk verhaal vraagt om een bepaald genre muziek. Daardoor kent Storielied een grote diversiteit aan stijlen. ‘Als je zingt over de Boesmans, dan heb je wereldmuziek nodig met inheemse Afrikaanse instrumenten. Een andere tekst vraagt om Boerenmuziek, rieldans, tango of blues. Dat diende zich allemaal op een heel natuurlijke manier aan. En gelukkig werk ik samen met ongelooflijke muzikanten, zoals Schalk Joubert.’

Bezoek aan Nederland
Luna Paige bruist van de ideeën. Vaak is ze met wel vijf verschillende projecten tegelijk bezig. Zo runt ze een agentschap dat concerten regelt op verschillende locaties in haar vroegere thuisdorp, Melkbosstrand. In mei is haar nieuwe cd Borders & Beyond verschenen. En ze werkt aan een vervolg op Storielied: een project gericht op scholieren van 16 tot 18 jaar oud, waarvoor ze muzikale verwerkingen maakt van de gedichten, verhalen en romans die de kinderen op school verplicht moeten lezen. ‘Mensen onderschatten tieners’, vindt ze. ‘Ze voelen zich misschien too cool for school, maar tegelijk zijn ze volop bezig om hun eigen identiteit te ontwikkelen. Ze hebben een geweldige drang om dingen te ontdekken. Het ideale publiek om muziek en verhalen mee te delen.’
Ze kijkt enorm uit naar haar bezoek aan Nederland. Ze gaat onder meer optreden bij het Singer Songwriter Festival dat van 23 t/m 29 juni op verschillende plaatsen in Nederland wordt gehouden. ‘Kannie wag nie. Toen ik in 2013 in Den Haag was voor het Festival voor het Afrikaans, heb ik negen dagen niet geslapen, omdat ik bang was dat ik iets zou missen. Ik wil gewoon weer daar rondlopen. Ek wil met ’n klomp Hollanders gesels en zoveel mogelijk optreden.’

Luna’s eigen website: http://lunamusic.co.za

Informatie over The Holland International Singer Songwriter Festival: http://thissfest.org

Ed van Thijn: 'Easy-going is het beste woord'

Themanummer MZA bij het overlijden van Nelson Mandela, december 2013

Tien jaar lang, van 1983 tot 1993, was Ed van Thijn burgemeester van Amsterdam. Tijdens zijn ambtsperiode werd Amsterdam uitgeroepen tot anti-apartheidsstad. In 1990 stond hij naast Nelson Mandela op het balkon van de Stadsschouwburg aan het Leidseplein. Madiba’s verzoenende opstelling zou ook hem niet onberoerd laten.

Ed van Thijn was al vanaf begin jaren zestig actief binnen de Nederlandse anti-apartheidsbeweging. Hij was bestuurslid van het Comité Zuid-Afrika en medeorganisator van diverse acties en demonstraties, zoals de boycot van Outspan-sinaasappelen. Ook nam hij tijdens het Mandela-proces deel aan de picket line voor de Zuid-Afrikaanse ambassade. Het debat over de Drie van Breda (1972) maakte hem echter opnieuw bewust van zijn eigen ervaringen als joods jongetje tijdens de Tweede Wereldoorlog, eerst in kamp Westerbork en later als onderduiker. Vanaf dat moment, schrijft hij in zijn autobiografie Het verhaal, wilde hij politiek gaan bedrijven vanuit zijn eigen identiteit, waar zijn joodse afkomst een essentieel onderdeel van uitmaakte: ‘Wat blijft, en wat nu ook zijn vaste plaats krijgt, is een verinnerlijkt verzet tegen alles wat riekt naar racisme of vreemdelingenhaat.’ Voor Van Thijn had zijn betrokkenheid bij de anti-apartheidsstrijd dan ook een heel persoonlijke, emotionele lading. ‘Voor mij was er in toenemende mate sprake van een rechtstreeks verband, omdat de apartheid gebaseerd was op een rassenleer’, zegt hij tijdens een interview in februari 2013. ‘Hoewel de omstandigheden uiteraard totaal verschilden, was de ideologie – dat er onderscheid werd gemaakt tussen Übermensch en Untermensch – hetzelfde. Natuurlijk hoef je de oorlog niet meegemaakt te hebben om elke rassenleer fundamenteel te verwerpen en tegen discriminatie te zijn. Gelukkig maar, anders zou er vandaag helemaal niemand meer tegen zijn, en er is toch al te weinig verzet tegen racisme. Maar voor mij was er een duidelijke parallel.’

De mens die voor je stond
Toen Nelson Mandela na 27 jaar werd vrijgelaten uit de gevangenis, werd Van Thijn volkomen verrast door Mandela’s verzoenende opstelling. ‘We verwachtten dat hij met een enorme wrok naar buiten zou komen. Dat is het bekende beeld. Naar welk conflict je ook kijkt – of dat nu in het Midden-Oosten is, of Nederland-Duitsland destijds, of de Chinees-Japanse oorlog of waar ook ter wereld – je ziet elke keer weer dat onderdrukte volkeren haatdragend zijn, en dat is begrijpelijk. Mandela was een grote uitzondering, en dat is hij ook gebleven, helaas. Ik ken geen tweede als Mandela.’
Ook Mandela’s toespraak tijdens zijn eerste bezoek aan Amsterdam op 16 juni 1990 bevatte diezelfde boodschap van verzoening. Van Thijn stond naast hem op het balkon van de Stadsschouwburg, terwijl Mandela de duizenden mensen op het Leidseplein toesprak. ‘We hadden een veel strijdbaarder verhaal verwacht’, geeft hij toe. ‘Ik had veel bewondering voor die verzoenende woorden en ik besefte ook onmiddellijk hoe uniek dat was. Maar eerlijk gezegd deed het er niet zozeer toe wat hij zei; het feit dat hij daar stond en sprák, bracht ons al in verrukking. Het was het mooiste moment – ik wil niet zeggen: van mijn leven, maar wel: van mijn politieke leven.’
In De Magie van Mandela, een televisiedocumentaire van Astrid Joosten uit 2009, zegt Wim Kok: ‘Hij vult een ruimte’. En Conny Braam omschrijft Mandela’s fysieke charisma als: ‘iemand die licht gaf’. Ed van Thijn kan deze indrukken alleen maar bevestigen. ‘De ruimte waar we toen waren, kon hij moeilijk fysiek vullen; dat was het Leidseplein. Toch deed hij dat. Het charisma spatte er vanaf. Natuurlijk wordt dat charisma gevoed door wat je weet van zijn geschiedenis. Maar het had ook te maken met zijn persoonlijkheid, met de mens die voor je stond. Ik vond hem indrukwekkend, met zijn rijzige gestalte. Een erudiete man. En aan de andere kant was hij heel gewoon. Ik heb best moeite om beroemde mensen te ontmoeten, dan voel ik mezelf heel nietig. Maar bij hem had ik dat helemaal niet. Mensen die zo bekend zijn, zijn vaak heel hooghartig, en hij was het tegendeel. Hij was dankbaar voor alles wat we voor hem deden en gedaan hadden. Easy-going is het beste woord.’

Blijvende betekenis
Na dat eerste bezoek aan Amsterdam zou Van Thijn Mandela nog meerdere keren ontmoeten, zowel in Nederland als in Zuid-Afrika. Maar het langste en meest intensieve gesprek vond plaats op diezelfde dag in 1990, toen ze samen van het Leidseplein naar een PvdA-congres in De Meervaart reden. Mandela vroeg Van Thijn hoe deze, als staatsrechtdeskundige, de toekomstige staatsinrichting van Zuid-Afrika zag. Van Thijn herinnert zich dat hij in zijn antwoord de term ‘power sharing’ heeft gebruikt. ‘Power sharing betekent dat je ook de minderheden opneemt in je coalitie. Dat het ANC onbeperkt aan de macht kan blijven, zag je natuurlijk al aankomen op grond van de demografische verhoudingen. Maar het was maar een voorbijgaand gesprek in een auto en blijkbaar lag de grondwet op dit punt toen al min of meer vast.’
Bij een andere gelegenheid vertelde Mandela Van Thijn dat hij op Robbeneiland onder meer het dagboek van Anne Frank had gelezen. Dat had hij van Thabo Mbeki sr. ook al eens gehoord, toen die op bezoek was in Amsterdam. ‘Mbeki vertelde dat ze het pagina voor pagina doorgaven. Dat Anne Frank überhaupt aan de orde kwam, deed mij natuurlijk wel wat. Ik heb er verder niet naar gevraagd, maar de analogie was duidelijk. Ik kon me wel indenken wat ze daar in hun strijd tegen de onderdrukking aan ontleenden.’
Van Thijn is inmiddels verschillende keren in Zuid-Afrika geweest. Hij ging er onder meer op familiebezoek, omdat zijn eerste onderduikouders – uiteindelijk zou hij op achttien verschillende adressen worden ondergebracht – na de oorlog naar Kaapstad zijn geëmigreerd. Vooral het Anti-apartheidsmuseum in Johannesburg maakte diepe indruk op hem. ‘Ik heb daar eindeloos staan kijken naar die beelden van protesterende mensen, die in grote massa’s over straat dansen en dan beschoten worden. We denken wel eens dat wij met onze acties in Amsterdam en Londen het regime hebben gebroken. Maar daar kon je zien dat de mensen het zélf hebben gedaan, door zonder angst de straat op te gaan.’
Sinds 1994 zijn er in Zuid-Afrika veel positieve ontwikkelingen te zien, vindt Van Thijn. Hoewel er volgens hem ook nog wel iets te verbeteren valt, zoals de armoede in de townships, de criminaliteit en verschillende vormen van racisme. Tegen die achtergrond vindt hij het des te knapper dat Mandela er niet alleen in is geslaagd om een nieuw regime te vestigen, maar dat hij dit ook heeft kunnen doen zonder dat er geweld aan te pas kwam. De invloed van Mandela is blijvend, denkt hij. ‘Er moet heus nog wel wat veranderen en het ANC is geen smetteloze partij. Maar het volk heeft geproefd aan de verzoening en de betekenis van Mandela gaat ver uit boven zijn overlijden. Ik verwacht niet dat het land terug zal vallen in chaos en geweld.’

De hete adem van Mandela
In 2009 werkte Van Thijn mee aan de musical Amandla!, een project van John Leerdam en zijn stichting Julius Leeft. Van Thijn speelde hierin zichzelf als burgemeester, eerst twee keer in Paradiso in Amsterdam en daarna vier keer in Zuid-Afrika. Met veel succes vertelde hij de anekdote hij ook in de bundel Voor Nelson Mandela (red. Bart Luirink, 2008) heeft gepubliceerd, over hoe hij vóór Mandela’s onthaal op het Leidseplein door de Marnixstraat liep te ijsberen, telkens weer zijn zorgvuldig uitgewerkte toespraak voor zich uit prevelend. Toen het gezelschap twee uur te laat uiteindelijk arriveerde en de burgemeester aan zijn welkomstwoord over Amsterdam anti-apartheidsstad wilde beginnen, werd hij door zijn grote held abrupt afgekapt. Mandela wilde maar één ding weten: ‘Where is the toilet?’ ‘Het publiek barstte in schaterlachen uit, ook in Zuid-Afrika.’ De tour door Zuid-Afrika dreigde even scheef te lopen toen de bus waarmee het gezelschap rondtrok in brand vloog, pal naast een tankstation. ‘Het was angstaanjagend’, herinnert Van Thijn zich, ‘want het terrein was afgerasterd en de brandende bus versperde de enige uitgang.  We zaten opgesloten. Om ons heen hoorden we de ene ontploffing na de andere, want in de winkel van dat tankstation verkochten ze flessen butagas en die knalden uit elkaar. Zoals nu nog op YouTube-filmpjes te zien is, ontplofte de bus zelf ook, stukje bij beetje.’ Toch blikt Van Thijn met veel plezier op zijn korte loopbaan als acteur terug. ‘Overal waar we kwamen, werkten we samen met plaatselijke koren die schitterend konden zingen. Dat was ontroerend.’
Mandela’s verzoenende houding heeft Van Thijn ook persoonlijk beïnvloed. Dat bleek tijdens een herdenkingsbijeenkomst in Westerbork waarbij ook een oud-SS’er aanwezig was. Plotseling voelde hij een onbedwingbare drang om hem een hand te geven. ‘Ik denk niet dat ik ooit een streep kan zetten onder mijn herinneringen aan de oorlog’, zegt hij achteraf. ‘Om die man een hand te geven, was een behoefte die ik helemaal niet had voorzien. Dat was de hete adem van Mandela.’
Van Thijn ziet de polarisering in de Nederlandse samenleving met lede ogen aan. Onder zijn burgemeesterschap werd Amsterdam uitgeroepen tot anti-apartheidsstad. Dat betekende niet alleen solidariteit met het ANC, maar ook aandacht voor sociale verhoudingen in de eigen stad. ‘Toen ik aankwam, was een van de eerste dingen die ik meemaakte, de moord op Kerwin Duinmeijer. In mijn laatste boek, Blessuretijd, beschrijf ik de jaren tachtig in Amsterdam als een tijd van breed gedragen anti-racisme. In de jaren negentig ebde dat weg, toen kwam Fortuyn op en later Wilders. Nu is racisme doodgewoon. Wat dit land nodig heeft, is moreel leiderschap, niet alleen van burgemeesters en ministers, maar ook van onderop. Denk maar weer aan de dansende menigtes in Zuid-Afrika. Mandela heeft het niet alleen gedaan.’

 Themanummer MZA bij het overlijden van Nelson Mandela, december 2013

Jonathan Jansen: "Als we niets doen, gaat er nóg een generatie verloren"

Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2013

Jonathan Jansen is één van de meest spraakmakende Zuid-Afrikanen van dit moment. Vooral als het om onderwijs gaat, neemt hij geen blad voor de mond. Veel Zuid-Afrikanen zijn hem er dankbaar voor.

In zijn vaste rubriek in The Times laat Jonathan Jansen, rector van de Universiteit van die Vrystaat en voorzitter van het South African Institute of Race Relations, zich regelmatig scherp uit over het onderwijsbeleid van de ANC-regering. Onlangs verscheen een tweede bundel van deze columns, en de titel laat niets aan duidelijkheid te wensen over: na We Need To Talk (2011) ligt er nu We Need To Act.
Jansen maakt zich vooral zorgen over de deplorabele staat van het middelbaar onderwijs, waar de studenten van de toekomst worden opgeleid. ‘Middelbare scholen hebben het moeilijk doordat zij worden opgezadeld met de erfenis van het basisonderwijs’, verklaart hij. Het basisonderwijs in Zuid-Afrika is erg zwak, en wat het nog erger maakt, is dat Zuid-Afrikaanse scholen leerlingen automatisch mogen bevorderen. Als een kind nog niet over alle benodigde kennis en vaardigheden beschikt, kan de school toch besluiten om een kind over te laten gaan naar een volgend leerjaar. Dat is al bijna standaardpraktijk. Je kunt je voorstellen wat het gevolg is als zo’n kind elke keer ongeacht zijn resultaten bevorderd wordt. Tegen de tijd dat het op de middelbare school belandt, ontbreekt die basis nog steeds. En dus zakt zo’n leerling zodra hij een landelijk examen moet afleggen. Hier is het heel gewoon dat ruim de helft van de kandidaten zakt, wat betekent dat hij de vereiste score van 50% niet heeft gehaald.’ En dit, bromt Jansen, ondanks het feit dat de normen steeds verder naar beneden worden bijgesteld. Hij kan zich erg boos maken over een nieuw vak als ‘wiskundige geletterdheid’. ‘Absolute rubbish’, vindt hij, ‘een verwaterde vorm van echte wiskunde.’ ‘Maar in het huidige, falende schoolsysteem wordt het door 78% van de leerlingen gekozen, omdat het veel riskanter is om echte wiskunde te volgen. Iederéén kan wiskundige geletterdheid halen. Scholen, de provinciale en landelijke overheid… Iedereen heeft politiek belang bij hoge slagingspercentages. Het wordt een spelletje. En niemand vraagt zich af wat zo’n resultaat eigenlijk nog voorstelt.’

Hoge eisen
Heeft een leerling zijn Matriek-diploma eenmaal op zak, dan komt het probleem op het bordje van het hoger onderwijs. ‘Zo’n tien universiteiten doen hier niet aan mee; mijn universiteit is daar een van’, verklaart Jansen strijdlustig. ‘Wij weigeren bijvoorbeeld studenten aan te nemen voor een exacte studie als ze niet minstens 60% hebben gehaald voor wiskunde. Ook moeten ze in totaal ten minste 30 punten op hun eindlijst hebben. Universiteiten hebben gelukkig de bevoegdheid om over hun eigen toelatingsbeleid te besluiten. Je kunt je voorstellen dat de politici daar niet blij mee zijn! Zij denken dat hoge slagingspercentages betekenen dat de overheid goed functioneert. Maar het probleem is dat je deze jonge mensen zo niet de arbeidsmarkt op kunt sturen. Wat voor leraren, advocaten, accountants of dokters zou dat opleveren? Ik wil alleen scholieren aannemen die er goed voor staan, zodat ze later op de universiteit ook kans van slagen hebben. Maar als universiteit hebben we natuurlijk ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij zien het als onze taak om scholen uit arme gemeenschappen te helpen. De universiteit heeft een outreach program waar we veel tijd, geld en energie in steken. En we hebben een complete campus, de zogenaamde South Campus, waar studenten die talent hebben, maar die door het systeem achterop zijn geraakt, een paar jaar extra tijd krijgen om de kloof tussen school en universiteit te overbruggen, zodat ze alsnog kunnen gaan studeren en iets van hun leven kunnen maken.’

Falende overheid
Er wordt wel beweerd dat het onderwijs er nu  slechter aan toe is dan onder de apartheid. Jansen zou echter niet graag naar het toenmalige Bantoe-onderwijs terug willen. ‘Er is veel verbeterd’, benadrukt hij. ‘Het is een grote opluchting dat we dat onderdrukkende systeem niet meer hebben. Maar als je kijkt naar de basisvoorwaarden, dan zijn we nu slechter af. Vroeger heerste er regelmaat. De leraren kwamen opdagen, de kinderen leerden en er werd geen kostbare onderwijstijd verdaan met stakingen.’
Je kunt de apartheid niet de schuld blijven geven van de huidige toestand van het onderwijs, vindt Jansen. ‘Natuurlijk heeft niet alleen de apartheid, maar 350 jaar onderontwikkeling het zwarte onderwijs op achterstand geplaatst. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Zuid-Afrika is nu al bijna 20 jaar een democratie. Het land besteedt een groter percentage van zijn bruto nationaal product aan onderwijs dan elk ander land in Afrika, behalve misschien Botswana. Waar is al dat geld gebleven? De overheid is niet in staat om het openbaar onderwijs vorm te geven en niet opgewassen tegen de macht van de vakbonden. En de regeringsleiders zitten er niet mee, want hun eigen kinderen gaan naar dure scholen met uitstekende resultaten. Dat niemand zich verantwoordelijk voelt voor de kinderen van een ander, is de tragedie van Zuid-Afrika.’
Wat Jansen van de overheid verwacht, is niet veel. Geen trendy nieuwe vakken, geen ingewikkelde nieuwe regelgeving. ‘Laten ze er gewoon voor zorgen dat aan de basisvoorwaarden is voldaan’, zegt hij. ‘Dat elke school een dak heeft. Dat elk kind naar de wc kan, en dan niet alleen maar een gat in de grond. Dat alle schoolboeken er zijn. Dat het licht het doet. Dan zijn we al een heel eind.’
Net als politica Mamphela Ramphele vindt ook Jonathan Jansen dat, zolang de overheid het laat afweten, de burgers zelf in actie zullen moeten komen. ‘Elk jaar dat we wachten, gaat er nóg een generatie verloren. Wíj moeten het tij keren, net als dat Nederlandse jongetje met zijn vinger in de dijk, tot we een regering krijgen die door heeft hoe belangrijk onderwijs is. Maar dat zal ik wel niet meer meemaken…’

Hulpprogramma’s
Jansens eigen Universiteit van die Vrystaat doet veel om scholen in arme gemeenschappen te helpen. Volgens Jansen is dat ook uit eigenbelang. ‘Hoe beter de resultaten van de scholen in de townships, des te beter voor de universiteit. Maar ook als die leerlingen uiteindelijk niet voor onze universiteit kiezen, willen we graag een verschil maken. We zijn nu op 23 scholen actief, en op vrijwel al die scholen zijn de resultaten met sprongen vooruitgegaan. We richten ons niet direct op de leerlingen, maar op de leraren. We willen ervoor zorgen dat zij de competentie én het zelfvertrouwen krijgen om hun werk goed te doen. Leraren krijgen van ons een mentor die meekijkt in de klas. Waar het vooral aan schort, is vakkennis. Vaak weten de leraren niet meer dan de leerlingen. Een mentor laat zien hoe je bepaalde begrippen het beste kunt uitleggen. Zo’n volwassene in je lokaal die meekijkt, dat kan heel confronterend zijn. Daarom dringen we niets op. Maar omdat het belangrijk voor ze is om goede resultaten naar buiten te kunnen brengen, hebben alle scholen die we uitgenodigd hebben, ingestemd. Het is een partnership. Wij stoppen veel tijd en geld in dit project, maar we eisen ook dat de leraren hun uiterste best doen. Omdat het systeem zo goed werkt, krijgen we nu heel wat donaties. En er is veel aanvraag, ook uit andere provincies. Verder heeft de universiteit ook een programma dat telecommunicatie en informatietechnologie gebruikt om scholen te bereiken. En we hebben een programma voor first generation-students, van wie de ouders nooit naar de universiteit, of zelfs maar naar school zijn geweest. We proberen dus op verschillende manieren de band tussen de universiteit en het middelbaar onderwijs te versterken.’

Leider dichtbij
Jansens functioneren als rector is een mooi voorbeeld van servant leadership. Regelmatig stuurt hij zijn studenten via sociale media als Facebook en Twitter berichtjes als: ‘Om 12 uur sta ik met een ijscokar op het centrale plein. Kom met me praten als je iets op je hart hebt’, of: ‘Ik heb een brood en een pot jam op kantoor staan. Kom langs als je honger hebt.’
‘Wat ik belangrijk vind’, zegt Jansen, ‘is dat elk van mijn 33.167 studenten het gevoel heeft dat deze universiteit voor hem of haar de beste plek is. Bij leiderschap komt het aan op nearness, op nabijheid. De mate waarin de mensen die aan jouw zorg zijn toevertrouwt, niet alleen je fysieke aanwezigheid in hun leven ervaren, maar ook een culturele, sociale, spirituele en emotionele aanwezigheid. Dat mensen het gevoel hebben dat ze omarmd worden, opgetild en voortgestuwd. Ik vind het heerlijk om op deze manier leiding te mogen geven. Hoe meer je in anderen investeert, hoe meer gezegend je bent. Hoe meer je jezelf mens onder de mensen voelt.’
Toen Jansen in 2009 in Bloemfontein begon, merkte hij dat de studenten de universiteit vooral ervoeren als een systeem, en niet als, zoals hij het stelt, ‘een plaats met een hart’. Samen met zijn team heeft hij hard gewerkt om een cultuuromslag tot stand te brengen. ‘Ze moesten het gevoel krijgen dat de universiteit een plek is van warme lichamen, harten en emoties, levens, herinneringen, hoop. Dat lijkt aardig gelukt, al is het natuurlijk nooit genoeg. En elk jaar komen er 5000 tot 8000 nieuwe studenten bij die ook in die sfeer opgenomen moeten worden. Maar ik krijg veel minder klachten. Nu gebeurt het wel eens, dat een student alleen maar binnenloopt om mij een drukkie te geven.’ Op dit moment ziet Jansen vooral het verschil tussen universiteit en stad als een probleem. Buiten de veilige omgeving van de campus worden de studenten nog regelmatig met racisme geconfronteerd. ‘Natuurlijk moeten we ze daarop voorbereiden. Maar de uitdaging waar we nu voor staan, is om, in een zeer conservatief deel van Zuid-Afrika, het transformatieproces van de campus uit te breiden naar de hele stad.’

Een ander verhaal
Bij zijn aankomst in 2009 ging de universiteit nog steeds gebukt onder het schandaal rond de ‘Reitz Four’, vier studenten die een video hadden opgenomen waarin ze een groep zwarte schoonmakers allerlei vernederende rituelen lieten ondergaan. Het filmpje belandde op internet en riep wereldwijd grote verontwaardiging op. Het incident was vóór Jansens komst gebeurd en de studenten zaten inmiddels al een jaar thuis, geschorst door de universiteit en verstoten door de samenleving. Jansen besloot de studenten een tweede kans te geven. ‘Deze jongens hadden zwaar te lijden door de gevolgen van hun optreden’,  verklaart hij. ‘En terecht, zou je kunnen zeggen. Maar met mijn uitnodiging had ik twee dingen voor ogen. Ten eerste wilde ik de aandacht vestigen op de universiteit zelf en op de cultuur die daar in de loop van meer dan honderd jaar had postgevat. Het was makkelijk om te doen alsof deze jongens een paar rotte appels waren die je gewoon kon weggooien, maar het waren de omstandigheden die van deze kinderen racisten hebben gemaakt. Ten tweede was het een fantastische gelegenheid om in de geest van Mandela te handelen. De overtreder wordt niet alleen maar gestraft; je biedt ook ruimte voor herstel. Restorative justice heet dat, herstelrecht. Het was een geweldige kans voor ons als universiteit om het hele land te laten zien hoe zoiets gaat. Toen de studenten tegenover de werkers kwamen te staan, beseften ze pas goed wat ze hadden gedaan. Het was prachtig om te zien hoe de werkers hen omhelsden alsof het hun eigen kinderen waren. Sommigen zijn vrienden geworden. En ze gaan met me mee als ik ergens campagne voer tegen racisme. Dankzij dit voorbeeld kon de transformatie op de campus versneld doorgevoerd worden. Maar het belangrijkste is het effect in het land. Er heerst nog zoveel rassenhaat. Wat wij deden, gaf mensen het gevoel dat er ook een ander verhaal mogelijk is, dat laat zien wat Zuid-Afrika kán zijn.’

Gebrokenheid
Jansen weet uit eigen ervaring hoe groot de behoefte aan vergeving is. ‘Ikzelf heb die vergeving keer op keer mogen voelen. Ik heb in mijn leven zoveel fouten gemaakt. Meer dan wie ook. Doordat mijn familie tijdens de apartheid van haar grond verjaagd is, en vanwege het lot van mijn leerlingen toen ik onderwijzer was in District Six, heb ik alle blanken jarenlang gehaat. Dat is iets waar ik me nu diep voor schaam. Als je merkt hoe vergevensgezind jonge mensen zijn – blanken, Afrikaners – hoe zou ik dan níet kunnen vergeven? Ook in mijn relatie met God ben ik zo vaak vergeven. Dus ik bekleed mijn positie als leider niet met de overtuiging dat ik altijd gelijk heb. Ik doe het vanuit een gevoel van gebrokenheid. Niet in de zin van “psychisch te gronde”. Ik zie het eerder als een zegen om te kunnen herkennen dat andere mensen het ook nodig hebben om overeind geholpen en geheeld te worden, net als ik.’

Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2013

Petrovna Metelerkamp: 'Komrij wilde de documenten laten terugkeren naar Zuid-Afrika'

Website Maandblad Zuid-Afrika, september 2013

Zuid-Afrika kent Petrovna Metelerkamp al tientallen jaren als journalist en tekstschrijver. In het jaar 2000 zette zij haar eigen uitgeverij op, Hemel & See Boeke. Sindsdien heeft ze de gerenommeerde uitgevershuizen al een paar keer het nakijken gegeven met mooi verzorgde en uiterst succesvolle brievenboeken van geliefde Afrikaanse schrijvers zoals Hennie Aucamp, Audrey Blignaut en de broers W.E.G. en N.P. van Wyk Louw. Maar het boek dat haar het naaste aan het hart ligt, is toch haar biografie Ingrid Jonker, Beeld van ’n digterslewe uit 2003, waarvan onlangs, onder de titel Ingrid Jonker, A Poet’s Life, een sterk uitgebreide Engelse vertaling verscheen.

Toen Beeld van ’n digterslewe in 2003 verscheen, wekte het boek nogal wat verwondering. Dit was namelijk geen traditionele biografie, zoals de lezers die kenden van J.C. Kannemeyer en J.C. Steyn: dikke pillen met minstens 500 bladzijden tekst en slechts een paar fotokaternen. Metelerkamps boek, met zijn bijna 140 foto’s, 60 brieven en facsimile-afbeeldingen van manuscripten, leek bedoeld voor de koffietafel. Gedichten en fragmenten uit brieven, krantenknipsels en interviews met vrienden en tijdgenoten werden schijnbaar lukraak naast elkaar geplaatst, zodat de lezer gedwongen werd om zelf verbanden te leggen en zijn eigen verhaal te verzinnen. In Nederland en België kenden we deze werkwijze toen al van de postmoderne biografie van Guido Gezelle door Christine D’Haen (De wonde in ’t hert, 1988), maar voor Zuid-Afrika was het op dat moment een uniek en spannend experiment. En nu ligt er dus de Engelstalige editie, waardoor ook Jonkers vele buitenlandse bewonderaars, niet zelden nieuwsgierig gemaakt door de biopic Black Butterflies, met Carice van Houten als Ingrid Jonker, meer te weten kunnen komen over het tragische leven van deze Zuid-Afrikaanse dichteres.

Effect van medicatie
Er was veel vraag naar een Engelstalige uitgave, vertelt Metelerkamp. Vanwege haar schoonheid en haar zelfgekozen dood – ze zou op 19 juli 1965 bij Drieankerbaai, Kaapstad, de zee in lopen, waardoor de woorden uit haar gedicht ‘Ontvlugting’, ‘My lyk lê uitgespoel in wier en gras’, plotseling een profetische betekenis kregen – is Ingrid Jonker uitgegroeid tot een cultfiguur, net als Marilyn Monroe bijvoorbeeld, en collega-dichteressen Sylvia Plath en Anne Sexton. In 1994 haalde Ingrid Jonkers poëzie onverwachts de internationale media toen Nelson Mandela – pas gekozen als eerste president van het nieuwe, democratische Zuid-Afrika – haar gedicht ‘Die kind’ (in Engelse vertaling) voorlas bij de opening van het Zuid-Afrikaanse parlement.
Naast de publieke aanvraag had Metelerkamp nóg een reden om met een nieuwe, herziene uitgave van haar boek te komen. Ze had na de publicatie van de Afrikaanstalige versie in 2003 belangrijke nieuwe informatie gevonden, en ze kon niet wachten om die met Jonkers lezers te delen. Toen Metelerkamp zich in de jaren zestig als jonge journalist in Kaapstad vestigde, belandde ze al snel in een kring van vrienden die Ingrid goed hadden gekend. ‘Er was altijd wel iemand die zei: “Laten we het glas heffen op ons sustertjie”’, herinnert ze zich. ‘Dan vroegen ze zich af wat er nou toch aan de hand was geweest met haar, en kwamen er verhalen naar boven over hoe ze tijdens feestjes telkens weer laveloos op de vloer belandde. Na één glas rode wijn ging ze al onderuit. Zo’n reactie is niet normaal en achteraf realiseer je je dat dat het effect moet zijn geweest van de zware anti-depressiva die ze slikte. Dat is ook één van de conclusies van een boek dat in 2006 werd gepubliceerd en waarnaar ik in deze nieuwe uitgave voor het eerst verwijs. De medische wetenschap was destijds nog niet zo ver ontwikkeld als nu. Niemand wist dat je van die medicijnen psychotisch kon raken, een complete persoonlijkheidsverandering kon ondergaan. Wat mij betreft, verklaart dat een heleboel.’

Zo was het echt
Toen Metelerkamp in 2003 de Afrikaanstalige editie publiceerde, waren er een aantal zaken die ze wilde rechtzetten. Zoals al die claims van mannen die graag opscheppen over hun relatie met Ingrid. ‘Ik geloof er geen woord van’,  bromt Metelerkamp. ‘Wishful thinking, als je het mij vraagt.’
En dan is er die vraag over hoeveel abortussen Jonker wel niet zou hebben ondergaan. Het gerucht dat het er misschien wel vier of vijf zijn geweest, is volgens Metelerkamp afkomstig van de schilderes Marjorie Wallace. Wallace was getrouwd met de dichter Jan Rabie, die samen met Uys Krige de spil vormde van de kunstenaarskring op het strand bij Clifton waar Jonker deel van uitmaakte. Jonker en Rabie hebben volgens Metelerkamp nooit een relatie met elkaar gehad, maar ze waren ‘zielsverwanten’, en Wallace voelde zich bedreigd door hun hechte vriendschap.
‘Er is maar één abortus geweest waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat die heeft plaatsgevonden’, stelt Metelerkamp. ‘Dat was toen Ingrid een kind verwachtte van Jack Cope. Er is een tweede mogelijkheid, toen ze in Johannesburg woonde en getrouwd was met Piet Venter. Nadat ze uit het ziekenhuis kwam, heeft ze een tijdje bij Elsa Joubert gelogeerd om aan te sterken. Joubert ontkent dat er sprake zou zijn geweest van een abortus, zij zou dat hebben geweten. En die van André Brink, dat geloof ik niet. Op 13 februari 1965 schrijft Ingrid hem een brief, waarin ze zegt dat er een nieuwe “vlinder” op komst is. Dat vind ik de hartseerste bladzijde uit het hele boek. Ik huil elke keer als ik eraan denk dat ze zo wanhopig is om André te houden aan de beloftes die hij heeft gemaakt, de laatste keer dat hij bij haar sliep, toen ze nog samen aan Orgie werkten… Hij had haar nodig voor Orgie, en toen dat boek klaar was, verbrak hij hun relatie. Ik vind het heel erg om te bedenken dat ze zo desperaat was dat ze hem op deze manier aan zich wilde binden. Maar ze heeft de brief nooit verstuurd en niets wijst erop dat ze nog een abortus zou hebben gehad.’
Dat Ingrid Jonker door sommigen wordt gezien als tegenstander van het apartheidsregime, is volgens Metelerkamp ook niet correct. Haar zelfmoord werd niet ingegeven door frustratie over de politieke situatie van haar tijd. ‘Ingrid was geen politiek dier’, zegt Metelerkamp stellig. ‘Ze was een mensenmens. Ze sympathiseerde met iedereen die het moeilijk had, ongeacht huidskleur.’
Ten slotte wilde Metelerkamp met haar boek ook Jonkers poëzie weer centraal stellen. ‘Vanwege haar uiterlijk, haar sexy uitstraling, wordt haar dichtkunst dikwijls onderschat. Haar schrijfwerk was haar missie, haar roeping. Als je haar brieven leest, dan merk je hoe belangrijk haar poëzie voor haar was. Sommige mensen beweren dat ze, als ze was blijven leven, nooit hetzelfde aanzien zou hebben gehad. Onzin! Waarom denk je dat haar gedichten tot in het Pools en in het Russisch worden vertaald?’

Black Butterflies
In haar boek onthoudt Metelerkamp zich van sturing. Haar enige ordeningsprincipe, verklaart ze, is de chronologie, en verder bepaalt de lay-out, de opmaak van het boek, wat er naast elkaar op één bladzijde komt te staan. ‘Mensen zeggen vaak dat ze het boek niet konden neerleggen, omdat het ze op een reis nam. Want wat doet het met je als je zo’n brief leest en er is geen commentaar? Dan laat je de woorden pas goed tot je doordringen. Je legt het boek neer en vraagt je af wat er gebeurd kan zijn. Tot je beseft: o, zó voelde dat… Op dat moment grijpt het boek je bij de kladden.’
Dat een volstrekt objectieve vertelinstantie niet bestaat omdat er aan elke selectie nu eenmaal een interpretatie voorafgaat, bewijst Metelerkamp echter zelf al doordat zij in de nieuwe uitgave minder pagina’s aan Jonkers afterlife wijdt dan in de Afrikaanse editie uit 2003. ‘Ik wilde me beperken tot haar leven. Wat zeggen al die boeken, films en toonzettingen die daarna zijn gekomen nu eigenlijk? Black Butterflies…? Ik vind het geen slechte film, maar hij heeft niets met Ingrid Jonker te maken. Ik heb in Amsterdam een afspraak gehad met de producent. Hier ben ik, wilde ik zeggen, ik heb alle informatie die jullie nodig hebben; ik hoef er geen geld voor te hebben; gebruik mij gewoon als bron. Maar hij wist al precies hoe het worden zou. Het moest gaan over Abraham Jonker, Jack Cope en André Brink, de drie mannen in haar leven. Sommigen van ons, zoals Bonnie, de vriendin die in die laatste uren bij Ingrid is geweest, waren zo ontsteld dat ze na tien minuten naar buiten zijn gelopen. Maar voor de biografie is het goed, want die film heeft natuurlijk wel wereldwijd nieuwe belangstelling voor Ingrid Jonker gaande gemaakt.’

Gestolen documenten
Metelerkamp heeft voor haar boek uitvoerige research gedaan. Ze sprak met familieleden, vrienden en collega’s van Jonker, verzamelde brieven, manuscripten en foto’s en spitte daarnaast talloze academische studies, kranten en tijdschriften door. Haar werk werd enigszins bemoeilijkt doordat de Nederlandse dichter Gerrit Komrij, die in 2000 een vertaalde bloemlezing uit Jonkers poëzie publiceerde, Ik herhaal je, en die daarnaast met zijn essays veel heeft gedaan om haar werk bij een breed Nederlands publiek onder de aandacht te brengen, de documenten uit Jonkers nalatenschap heeft gekocht en vanuit Zuid-Afrika heeft meegenomen naar zijn huis in Portugal. Komrij wilde Henk van Woerden, die voor Ik herhaal je een aangrijpende biografische schets over Jonker had geschreven en die ook verantwoordelijk was voor het scenario van de bekroonde tv-documentaire Korreltjie niks is my dood, in staat stellen om op basis van dit materiaal een volledige biografie over Jonker te schrijven. Wat Komrij echter niet wist, was dat de man die hem de documenten voor 50.000 Rand te koop aanbood – Anthony Bairos, een zoon van Ingrids zuster Anna Jonker – helemaal geen recht had om dit te doen. ‘In feite’, zegt Metelerkamp, ‘ging het hier om gestolen waar.’
‘Na Ingrids dood heeft Jack Cope de documenten ondergebracht bij NELM, het museum voor Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur in Grahamstad. Ze waren daar echter weer weggehaald door Ingrids zuster Anna, die een boek wilde schrijven over haar herinneringen aan Ingrid. Ik heb de dozen in Anna’s flat in Seepunt zien staan, en ik heb steeds tegen haar gezegd dat we kopieën moesten gaan maken, zodat de originelen terug konden naar NELM; maar dat is slechts gedeeltelijk gebeurd.’ Anna overleed in 1997. ‘Ze stierf aan een hartaanval, omdat ze zo ontsteld was over Helena Nogueira’s documentaire over Ingrid. Anna belde me die vrijdagochtend op en vroeg of ik onmiddellijk kon komen. “Dit is verschrikkelijk”, zei ze, “ik moet het stoppen.” Maar ik kon pas een paar dagen later, en diezelfde avond is ze overleden, voor de televisie, met de video nog aan. Na Anna’s dood heeft haar dochter Catherine de flat in Seepunt opgeruimd. Zij bracht de documenten onder bij haar broer Anthony, omdat ze er op dat moment zelf geen ruimte voor had; ze woonde in een vakantiehuisje bij Jan Rabie in de achtertuin. Catherine bleef die nacht bij Anthony logeren, en ze heeft zelf verteld dat ze toen een paar handgeschreven brieven “gestolen” heeft. Onder andere de brief aan Brink waarin Ingrid zegt dat ze een kind verwacht. Maar Catherine heeft hooguit drie, vier brieven achtergehouden.’
Komrij was vooral geïnteresseerd in Anna Jonkers memoires. ‘Volgens Anthony stond dat bestand op een van Anna’s computers. Komrij heeft een speciale kist laten maken om die drie gammele, oude computers te laten verschepen, en eenmaal in Portugal moest hij een computerdeskundige laten komen om ze te doorzoeken. Maar er stond niets op. Later belde Anthony mij op. “Ik heb iets wat jij wilt hebben”, zei hij. Ik heb meteen gezegd: “Ik doe geen zaken met jou”.
‘Toen Simone, Ingrids dochter, in de krant las dat haar neef de documenten, háár erfenis, voor 50.000 Rand had verkwanseld, nam ze de trein van Vishoek naar Kaapstad, stapte de winkel binnen waar hij werkte (hij zat net rustig koffie te drinken), gaf hem een opstopper waarvan hij steil achterover sloeg en liep weer weg.’

Laat de documenten terugkomen
Simone heeft volgens Metelerkamp geen cent gezien van de 50.000 Rand die Anthony Bairos Gerrit Komrij heeft afgetroggeld. Simone, die zeven jaar oud was toen haar moeder zelfmoord pleegde, heeft zelf geen gemakkelijk leven gehad. Ze was jarenlang verslaafd aan drugs, tot ze de Chinese heilsleer Falun Gong ontdekte, die haar in staat stelde om haar leven op orde te krijgen. Metelerkamp helpt Simone, doordat een groot deel van de opbrengst van de biografieën naar Simone gaat. Ook heeft Simone haar gevraagd om ervoor te zorgen dat haar moeders brieven, dagboeken en foto’s terugkeren naar Zuid-Afrika.
Want inmiddels zijn zowel Henk van Woerden als Gerrit Komrij overleden en de vraag rijst, wat er nu met de Ingrid Jonker-documenten gebeurt. Vóór zijn dood op 5 juli 2012 heeft Komrij Metelerkamp beloofd dat hij de documenten zou terugsturen naar Zuid-Afrika – op voorwaarde dat hij de 50.000 Rand zou terugkrijgen die hij ervoor had betaald. Metelerkamp heeft inmiddels mensen in Zuid-Afrika gevonden die bereid zijn om voor dat bedrag in te staan. En Komrij zelf heeft geregeld dat de documenten terecht kunnen bij het Dokumentesentrum van de Universiteit van Stellenbosch, waar zich bijvoorbeeld ook de collecties van Uys Krige en Jan Rabie bevinden. Na Komrijs overlijden heeft Metelerkamp nog gebeld met zijn weduwnaar, Charles; ook hij bleek bereid om de documenten, tegen betaling, te laten terugkeren naar Zuid-Afrika. Sinds dat laatste gesprek heeft ze echter niets meer van Charles of zijn zaakwaarnemer bij uitgeverij De Bezige Bij gehoord. Hopelijk vormt alleen de afstand tussen Zuid-Afrika, Portugal en Nederland hier een belemmerende factor, en is het slechts een kwestie van tijd vóór Ingrid Jonkers documenten terug zijn in het land waar ze thuishoren.

Website Maandblad Zuid-Afrika, september 2013

Johann van der Sandt - De Drakies komen!

Maandblad Zuid-Afrika, september 2013

Het Drakensberg Boys Choir of het Drakensbergse Seunskoor is een van de beste jongenskoren ter wereld. De ‘Drakies’, zoals ze ook wel worden genoemd, beheersen alle stijlen, van klassiek tot de typisch Zuid-Afrikaanse gumboot dance en pop. Deze maand geven ze vier concerten in Nederland.

In de Drakensbergen, op zo’n 20 km van het dorpje Winterton, ligt de campus van de Drakensberg Boys Choir School (DBCS). Hier, in Champagne Valley, op een boerderij temidden van hoge bergtoppen, watervallen en adembenemende vergezichten, begon de familie Tungay in 1967 een koorschool voor zo’n 20 jongens. Sindsdien is het Drakensbergse Seunskoor uitgegroeid tot een van de bekendste koren ter wereld. Het verschil met dat andere beroemde  jongenskoor, de Wiener Sängerknaben, is, dat ‘de Drakies’ naast klassieke en moderne koorwerken, popsongs en volksliedjes van over de hele wereld, veel Afrikaanse traditionals op hun repertoire hebben staan. Dus niet alleen ‘Cantate Domino’ van Monteverdi, de ‘Mass of the Children’ van John Rutter, ‘Lux Aurumque’ van Eric Whitacre en een etherisch Fins volksliedje over de eerste sneeuwvlokken, maar bijvoorbeeld ook Miriam Makeba’s ‘Pata Pata’ en een meeslepende Zuid-Afrikaanse gumboot dance. Het is het juist dat Afrikaanse element in hun programma dat tijdens hun vele concerten in het buitenland – ze waren al bijna overal in Afrika, Europa, Noord-Amerika, Israël en het Verre Oosten – een ware sensatie teweegbrengt. Want wie heeft tijdens een optreden van de Wiener Sängerknaben nou al ooit de drang gevoeld om op een stoel te klimmen en mee te dansen? Het Drakensbergse Seunskoor geldt dan ook al jaren als een van de meest waardevolle visitekaartjes van het land.

Trots
Een paar jaar geleden ging het even wat minder met de Drakies. Maar in 2008 werd Johann van der Sandt aangetrokken als de nieuwe koordirigent en artistiek leider van de school. De Zuid-Afrikaan studeerde koordirectie in Gorinchem (Nederland) en heeft zich ontwikkeld tot een invloedrijk componist en arrangeur voor moderne koormuziek. Vóór hij de overstap maakte naar de Drakensberg Boys Choir School was hij tien jaar lang docent, later hoogleraar, aan de Universiteit van Pretoria. Ook leidde hij twee topkoren, ‘Singkronies’ en ‘Tuks Camerata’, waarmee hij op internationale koorfestivals regelmatig in de prijzen viel. Dat alles liet hij achter zich, toen hij in 2008 met zijn gezin de hectiek van Pretoria verruilde voor de rust en afzondering van de Drakensbergen. Door enkele jaren van gebrekkige leiding zat het koor toen even in een dip. Maar na enkele jaren keihard werken is het nu weer terug op het niveau waarmee het in de eerste dekaden van zijn bestaan internationaal furore maakte.
‘De Drakensberg Boys Choir School is een middenschool, van graad 4 tot graad 9’, vertelt Van der Sandt. ‘De jongens komen hier binnen als ze 10 zijn en gaan weer weg als ze 15 zijn. De laatste twee jaar van hun middelbare-schooltijd volgen ze op een gewone school. Wij zeggen altijd: we zijn een koor met een school. Een koorschool dus. De jongens krijgen per week drie lesuren muziektheorie en twee lesuren luistertraining, waarbij ze bijvoorbeeld moeten leren om van het blad te zingen en een stemvork te gebruiken. Omdat we zo vaak op tournee zijn, blijft er weinig tijd over voor de reguliere lesstof. Het valt niet mee om aan het einde van het jaar het boek uit te krijgen. Toch behalen ze in hun examenjaar meestal schitterende resultaten. Dat is te danken aan de discipline en het zelfvertrouwen die ze op onze school hebben gekregen. Ze hebben geleerd om doelgericht en zelfstandig te werken. Ook hier moeten we ze die studievaardigheden eerst aanleren. Vaak krijgen we klippe binnen, stenen, en wij moeten daar diamantjes van maken. Het duurt gewoonlijk minimaal twee maanden voor een new boy de felbegeerde concertstatus krijgt. Daarvoor moet hij 25 kleine toetsen doen: niet alleen bladmuziek lezen, maar bijvoorbeeld ook tafeletiquette en hoe je je tas in moet pakken als je op tournee gaat. De laatste toets is een sololied, dat hij voor de hele school moet zingen. Als dat goed gaat, krijgt hij zijn concertstatus. Maar dan moet hij nog al die liederen instuderen, dus dan begint het échte werk pas.’
Worden de jongens niet te veel onder druk gezet? Van der Sandt maakt zich hier weinig zorgen over. ‘Een kind, een jongen, is niet van glas. Hij is van rubber. Je kunt aan ‘m sjorren en er richting aan geven, en hij schiet altijd weer terug in zijn oorspronkelijke vorm. Voor sommigen is het in het begin even moeilijk, maar zodra ze hun concertstatus hebben gekregen, valt die last van ze af. Elke woensdagmiddag geven we een concert voor publiek in het auditorium van de school en ook in het weekend treden we vaak ergens op. Ikzelf beschouw die concerten slechts als bijproduct van de opleiding die we ze bieden. Maar de jongens vinden dit juist leuk en ze weten dat ze alleen mee kunnen doen als ze de stof beheersen.  En ze zijn trots op het systeem, trots om een Drakie te zijn.’
Ondanks al die aandacht voor muziek en ondanks de afgezonderde ligging van de school, wordt erop toegezien dat de jongens zich veelzijdig ontwikkelen. Sport neemt een belangrijke plaats in, ook al wordt er niet in competitieverband gespeeld, omdat andere scholen vaak juist op woensdagmiddag wedstrijden houden, tegelijk met het wekelijkse concert. In het weekend gaan de jongens vaak wandelen, bergklimmen of zwemmen in de rivier. Dat kan allemaal in de directe omgeving van de campus. En net als andere kinderen van hun leeftijd, hebben de jongens ook mobieltjes en laptops, zodat ze via Whatsapp, Mxit en Facebook contact kunnen houden met vrienden en familie.

(Tekst loopt door onder de foto.)

Drakensbergse Seunskoor


Iedereen gelijk
De samenstelling van de groep, zegt Van der Sandt, is ‘zo divers als de regenboog’. De tijd dat alleen kinderen van rijke ouders Drakie konden worden, is al lang voorbij. De school gaat actief op zoek naar nieuw talent. Als het koor ergens optreedt, wordt er vaak van tevoren aangekondigd dat er na de voorstelling audities gehouden zullen worden. Of het tourprogramma wordt onderbroken voor een bezoek aan een lagere school in de buurt. Van elke twintig kandidaten komt er misschien één op de school terecht, dus er moeten heel wat audities worden afgenomen!
De DBCS is een particuliere school. Ondanks het feit dat de Drakies al jarenlang belangrijke ambassadeurs zijn voor hun land, ontvangt de school geen overheidssubsidie. Er zijn maar weinig ouders – niet alleen in arme gemeenschappen, maar ook in het middenstandsmilieu – die het schoolgeld kunnen opbrengen. De meeste leerlingen krijgen een beurs, afkomstig van een bedrijf of een individuele maecenas. Er zijn ook ouders die het wél kunnen betalen, ‘maar zo’n kind moet dan nog steeds slagen voor zijn toetsen.’
Verschillen in afkomst spelen op de school geen enkele rol. ‘Dat is wat zo mooi is aan muziek’, zegt Van der Sandt. ‘Muziek kent geen klasse. Het is een totale gelykmaker. Op deze school telt alleen je talent. En het is prachtig om te zien hoe kinderen elkaar onvoorwaardelijk aanvaarden.’
Bij veel andere jongerenkoren, zoals de Wiener Sängerknaben, wordt een leerling uit het koor gezet zodra hij de baard in de keel krijgt. Een Drakie blijft echter tot eind graad 9 deel van het koor. Volgens Van der Sandt is het beter om ook in deze moeilijke fase te blijven zingen. De stem is een soort spier, zegt hij, die je moet blijven trainen. ‘Net als een vlinder die ontpopt. Als zijn vleugels geen kans krijgen om zich te ontwikkelen, zal hij nooit kunnen vliegen. Onze jongens zingen dóór. Dat betekent, dat we, anders dan een discant koor als de Wiener Sängerknaben, een vierstemmig koor zijn, compleet met tenoren en bassen. Maar wel met de kenmerkende klank die hoort bij de puberteit.’
De leerlingen verlaten de school als ze 15 jaar oud zijn, eind van graad 9. De overgang van de besloten omgeving van de DBCS naar een school met 800 of 900 leerlingen verloopt over het algemeen goed. Wat de jongens vooral missen, vertelt Van der Sandt, is de muziek. Terwijl een Drakie gewend is om in drie weken zelfstandig een complete mis in te studeren, leert een schoolkoor doorgaans niet meer dan vier liedjes per jaar; precies genoeg om mee te doen aan de vele koorcompetities die in Zuid-Afrika worden gehouden. Een ander verschil is, dat veel kinderen in het reguliere onderwijs geen noten kunnen lezen en liedjes ‘volgens de papegaai-methode’ aangeleerd krijgen, zoals Van der Sandt het noemt. ‘Dan houd ik ze maar voor: het gaat niet om jou, het gaat om de muziek. En die vier liedjes verdienen je respect.’
Niet alle Drakies keren na graad 9 terug naar hun oude omgeving. Vanwege de excellente studievaardigheden die ze op de DBCS hebben ontwikkeld, krijgen ze vaak beurzen aangeboden voor de meest prestigieuze scholen van het land. En dat maakt toelating tot de universiteit, een paar jaar later, ook weer makkelijker.
Veel voormalige Drakies groeien uit tot uitstekende koorleiders. En voor sommigen, zoals Jacques Imbrailo, Deon van der Walt en Clint van der Linde  vormt de DBCS de springplank naar een succesvolle loopbaan als zanger op de internationale concertpodia. Maar de old boys keren graag nog eens terug naar hun oude school, om samen met de nieuwe Drakies op te treden tijdens grote evenementen zoals ‘Music in the Mountains’ en ‘Christmas in the Mountains’.

Lekker stout
De diversiteit van het repertorium maakt het Drakensbergse Seunskoor uniek. Zo zingen de jongens Afrikaanse traditionals in alle elf officiële landstalen en deinsen ze niet terug voor volksmuziek in bijvoorbeeld het Russisch, Japans of Zweeds. Van der Sandt ziet het als zijn taak als muzikaal leider om elk stuk voor hen te ontsluiten. Dat hij daarin slaagt, blijkt uit het plezier en de toewijding waarmee de jongens de liederen brengen. De keuze van het repertorium wordt onder meer bepaald door de samenstelling van het koor. ‘Een koor is een instrument’, verduidelijkt Van der Sandt. ‘Ik heb niet elk jaar lage bassen die e-moll aan kunnen.’
In de toekomst wil Van der Sandt meer werk van Zuid-Afrikaanse componisten gaan uitvoeren, net zoals hij dat in het verleden met Singkronies en Tuks Camerata deed. ‘De laatste jaren is er fantastisch nieuw werk bij gekomen van componisten als Hendrik Hofmeyr, Pieter Bezuidenhout, Charl Botha, Mokale Kaopeng, Niel van der Watt en Mbuso Ndlovu.  En dan is er werk dat nog nooit is opgenomen, zoals van Pieter van der Westhuizen, of Pieter de Villiers’ prachtige koorcyclussen op basis van gedichten van Boerneef. We zijn een Zuid-Afrikaans koor en we willen iets van onze eigen cultuur nalaten.’

De jongens zelf komen ook met voorstellen. Als het om popmuziek gaat, laat Van der Sandt zich door hen leiden. Samen werken ze vervolgens het arrangement uit. Daarom worden de jongens ook genoemd in de credits op de cd. ‘Dat ze kunnen improviseren op een noot of een ritme, dat ze hun timbre kunnen aanpassen of een uitdrukkingswaarde daaraan hechten, is het resultaat van keihard oefenen. Het doel van een goede muziekopleiding is dat een student leert om de elementen van de muziek naar zijn eigen hand te zetten. Deze jongens kunnen dat en dat maakt dit koor zo’n heerlijk instrument om mee te werken. Afgezien van het feit dat ze bleddie stout zijn, maar daar zijn het jongens voor!’

Maandblad Zuid-Afrika, september 2013