dinsdag 2 juni 2020

Familie als opdracht

(Deze recensie is op 28 april 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)


Hij heeft hem nauwelijks gekend. Toch is Lukhanyo Calata trots op zijn vader. Fort Calata, een van de “Cradock Four”, stierf in 1985 als martelaar van de strijd tegen apartheid. Wilhelm Verwoerd was ook nog jong toen zijn grootvader in 1966 werd vermoord. Maar als “architect van de apartheid” stond Hendrik Verwoerd aan de verkeerde kant van de geschiedenis.

In twee vrijwel gelijktijdig verschenen publicaties onderzoeken Lukhanyo Calata en Wilhelm Verwoerd wat die bijzondere familieband betekent. De een werpt zich, net als zijn vader, op als leider van zijn gemeenschap. De ander worstelt met de vraag hoe hij het onrecht dat door zijn grootvader is aangericht, kan goedmaken.  




Op 27 juni 2016 luidde journalist Lukhanyo Calata in een open brief in The Cape Argus de noodklok over misstanden bij de SABC. De Zuid-Afrikaanse staatsoproep ging gebukt onder het schrikbewind van Hlaudi Motsoeneng, een handlanger van de corrupte president Jacob Zuma. Onder Motsoenengs leiding was de SABC verworden tot een propagandamachine voor Zuma en het ANC. Nieuwsprogramma’s mochten bijvoorbeeld geen beelden laten zien van betogingen door boze burgers, die inmiddels aan de orde van de dag waren. Journalisten die vasthielden aan objectieve verslaggeving, werden bedreigd en onder druk gezet.

Calata’s brief kreeg veel bijval. De meeste Zuid-Afrikanen hadden inmiddels de buik vol van de “staatskaping” door Zuma en zijn trawanten. Onafhankelijk van Calata’s actie kwamen elders binnen de SABC nog meer journalisten in verzet tegen de aantasting van de persvrijheid. De dissidenten kwamen bekend te staan als de “SABC8”. Ze werden ontslagen, maar later door de rechtbank in het gelijkgesteld. Terwijl de acht hun werk hervatten, gingen de bedreigingen echter door. Een van hen, Suna Venter, kreeg in juni 2017 een door stress veroorzaakte hartaanval en stierf op 32-jarige leeftijd.

De datum waarop Lukhanyo Calata zijn brief publiceerde, was niet toevallig gekozen. Die 27e juni was het precies 31 jaar geleden dat zijn vader, Fort Calata, werd vermoord. Calata maakte deel uit van de “Cradock Four”, antiapartheidsactivisten uit het Oost-Kaapse dorpje Cradock die in 1985 door de politie uit de weg geruimd waren. Op de begrafenis van het viertal kwamen wel 60.000 sympathisanten af. Nog dezelfde dag kondigde president P.W. Botha de Noodtoestand af. Lukhanyo Calata was drie jaar en acht maanden oud toen zijn vader vermoord werd. Zijn eerste en enige herinnering aan zijn vader was van zijn begrafenis. 

In My Father Died for This geeft Lukhanyo Calata (1981) er – bijgestaan door zijn vrouw Abigail, ook een journalist – rekenschap van wat het betekent om de zoon van een held te zijn. De morele opdracht die hij voelt, gaat bovendien al verder terug. Zijn vader, Fort Calata (1956-1985), was opgegroeid in het huis van diens grootvader, dominee James Arthur Calata (1895-1983), tussen 1936 en 1949 algemeen secretaris van het ANC. In 1956 was James Calata een van de 156 beschuldigden tijdens de Hoogverraadprocess en bracht hij enige tijd in de gevangenis door. 


In hun boek documenteren Lukhanyo en Abigail Calata de nog grotendeels onbekende geschiedenis van James en Fort Calata en van Cradock als epicentrum van het verzet tegen de apartheid. De auteurs hebben een unieke toegang tot deze geschiedenis via Lukhanyo’s moeder Nomonde, Forts weduwe, die in 1985 op 27-jarige leeftijd was achtergebleven met twee jonge kinderen en een baby op komst. Het is een verhaal dat veel Zuid-Afrikanen met trots zal vervullen. Daarnaast vormt het boek een eerbetoon aan de vrouwen van de Struggle-activisten, die dikwijls alleen voor de zorg voor het gezin opdraaiden.

“Wakkergeskud in voorvaderland”

In My Father Died for This presenteren Lukhanyo en Abigail Calata de levens van Fort en James Calata als voorbeeld voor henzelf persoonlijk, en voor hun gemeenschap. Maar wat moet je doen als het beroemde familielid wiens naam je draagt achteraf helemaal niet zo’n held blijkt te zijn?

Dat is de vraag die Wilhelm Verwoerd (1964) zich nog dagelijks stelt. Zijn grootvader Hendrik Frensch Verwoerd is de geschiedenis ingegaan als de “architect van de apartheid”. Hoewel Verwoerd – overigens een Nederlander van geboorte – de apartheid niet heeft uitgevonden, is hij wel verantwoordelijk voor het invoeren van het gehate thuislandenbeleid. Door de Afrikaner gemeenschap werd Verwoerd vooral bewonderd als de man die van Zuid-Afrika in 1961 een zelfstandige republiek had gemaakt.




Toen “dokter” Verwoerd op 6 september 1966 in het parlement in Kaapstad door Dimitri Tsafendas met messteken om het leven gebracht werd, was zijn kleinzoon Wilhelm drie jaar oud. Wilhelm groeide op in een traditioneel Afrikaner milieu. Zijn jeugd werd bepaald door christelijk-nationaal onderwijs, de Nederduitse Gereformeerde Kerk en de Voortrekkers (op christelijk-nationale leest geschoeide padvinders). Zijn ouders zouden altijd blijven geloven in Verwoerds ideaal van “afzonderlijke ontwikkeling”.

Wilhelm studeerde begin jaren tachtig filosofie, theologie en psychologie aan de Universiteit Stellenbosch. Zijn wereldbeeld begon pas te wankelen toen hij in 1986 drie maanden in het huis voor Zuid-Afrikaanse academici aan de Mauritsstraat 76 in Utrecht logeerde, dat eigendom was van de ZASM (destijds “Zuid-Afrikaanse Stichting Moederland” genaamd). Wilhelm had gehoopt om in Utrecht rustig aan zijn MA-scriptie filosofie te kunnen werken, voordat hij als houder van een van de prestigieuze Rhodesbeurzen door zou reizen naar Oxford om zich daar drie jaar lang verder te verdiepen in filosofie en  psychologie.

Voor voormalige NZAV-leden die zich het huis in de Mauritsstraat nog herinneren, is het hoofdstuk over Wilhelms verblijf daar fascinerende lectuur. Het waren niet zozeer ontmoetingen met Nederlandse studenten die de jonge Verwoerd aan het denken zetten, maar vooral de indringende gesprekken met zijn Zuid-Afrikaanse huisgenoten, die heel wat minder naïef waren dan hij. De schrijver citeert openhartig uit zijn dagboek uit die tijd en uit de brieven die hij aan zijn vriendin Melanie in Stellenbosch schreef. Daardoor kan de lezer zijn sociale en politieke bewustwording op de voet volgen. Van de beoogde MA-scriptie komt in Utrecht niets terecht. Aan het einde van zijn tijd in Utrecht besluit hij dat hij meer maatschappelijk betrokken wil raken en verandert hij zijn vakkenpakket voor Oxford radicaal in politicologie, economie en sociologie. 

Zoals te verwachten was, heeft zijn vader grote moeite met Wilhelms politieke ommekeer. Melanie, met wie Wilhelm inmiddels getrouwd is, wordt in 1994 zelfs parlementslid voor het ANC en later ambassadeur van het “nieuwe” Zuid-Afrika in Ierland. Wilhelm werkt in de jaren negentig voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie en raakt later als gespreksleider betrokken bij het verzoeningsproces in Ierland. Nelson Mandela overtuigt hem dat hij de Verwoerd-naam ten goede kan gebruiken; naar hem zal geluisterd worden.

Geleidelijk gaat Wilhelm inzien dat hij zich van zijn familie moet losmaken om te ontdekken wie hij is. Daarna pas kan hij als een nieuw mens in de familieschoot terugkeren. Hij citeert uitvoerig uit het rouwdagboek van zijn grootmoeder, Betsie Verwoerd, en voert als contrapunt diverse zwarte en bruine stemmen op die de gevolgen van zijn opa’s beleid invoelbaar maken. Hij voelt zich medeverantwoordelijk voor de daden van zijn familie, zijn gemeenschap en zijn Kerk. Hij komt tot het inzicht dat het leed zo groot is dat hij nooit voldoende boete zal kunnen doen. Het enige wat hij kan doen, is erkenning geven aan wat er gebeurd is en proberen om onrecht te herstellen waar hij kan. 


Beide titels zijn in Nederland als e-boek verkrijgbaar via bol.com


Een oorlog met alleen verliezers


(Deze recensie is op 28 april 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)

Het verschijnen van Grensgeval, de nieuwe roman van Marita van der Vyver, leidde eind 2019 in Zuid-Afrika tot felle reacties. Van der Vyver is al sinds haar debuut Griet skryf ’n sprokie (1992) de publiekslieveling van de Afrikaanse literatuur. Maar dit boek werd haar niet door iedereen in dank afgenomen.




Van der Vyver beschrijft in Grensgeval de traumatische ervaringen van jonge Zuid-Afrikaanse dienstplichtigen tijdens de zogenaamde “Grensoorlog” en de doorwerking daarvan in de levens van de soldaten en hun families, tot op de dag van vandaag. Daarnaast onderzoekt ze wat de gevolgen van de oorlog waren voor de Cubaanse soldaten die destijds aan de andere kant vochten.

De Grensoorlog vond plaats tussen 1966 en 1988. In Angola streefde UNITA naar bevrijding van de koloniale overheersing door Portugal. UNITA kreeg steun van Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Een tweede onafhankelijkheidsbeweging, SWAPO, werd gesteund door Rusland, Oost-Duitsland en Cuba. De Zuid-Afrikaanse regering had ook een eigen belang in Angola. Het ANC had paramilitaire trainingskampen in de buurlanden, vanwaar onafhankelijkheidsstrijders Zuid-Afrika binnenkwamen om aanslagen te plegen tegen het apartheidsbewind. 

Voor Zuid-Afrikaanse soldaten groeide de Grensoorlog uit tot een trauma dat vergelijkbaar is met wat “Vietnam” voor veteranen in de Verenigde Staten betekende. De bevolking mocht namelijk niet weten dat de soldaten operaties uitvoerden op Angolees grondgebied. Zuid-Afrika was niet alleen maar de underdog die zich verdedigde tegen het oprukkende communisme; nee, door de grens over te steken, was het land zelf agressor geworden. Toen de soldaten terugkwamen van hun tijd aan de grens, merkten ze dat het thuisfront niets wist van wat zij in “het bos” hadden meegemaakt. Er was geen begrip voor hun ervaringen; PTSS was toen nog een onbekend fenomeen. Daarnaast begon de publieke opinie te draaien. Het leek er steeds meer op dat ze in een “foute oorlog” hadden gevochten.


Zoektocht naar de dochter van een gesneuvelde soldaat

De hoofdpersoon van Grensgeval is Theresa, een vrouw van middelbare leeftijd die een onopvallend bestaan leidt als redactrice van tijdschriftverhalen. Na de dood van haar ex-man Theo ontdekt ze in een oude schoenendoos herinneringen aan de zomer van 1975, toen Theo als 19-jarige soldaat op de grens gelegerd was. Tussen de foto’s, brieven en dagboeken vindt Theresa een met bloed besmeurde envelop met daarin een brief van een Cubaanse soldaat aan zijn pasgeboren dochter.

Theresa besluit naar Cuba af te reizen om deze dochter, Mercedes, op te sporen en zo iets van Theo’s schuld – door zijn deelname aan de oorlog – goed te maken. En van haar eigen schuld, want ze is weet dat de oorlog ook in haar naam gevoerd is, hoewel ze als tiener nauwelijks besefte wat er gebeurde. 

In de roman wisselen hoofdstukken in het heden zich af met hoofstukken die in het verleden spelen. Theresa was in 1975 15 jaar oud, een echte bakvis die ervan droomde om met haar eerste vriendje “al die pad” te gaan. Ze genoot een beschermde en bevoorrechte jeugd, heel anders dan het leven van haar leeftijdsgenoten in de townships (een half jaar later zal de Soweto-opstand uitbreken), en al helemaal anders dan de ervaringen van Theo op de grens. 

Op Cuba krijgt Theresa hulp van de jonge gids Oreste en zijn oom, de taxichauffeur Ruben. Zij zullen haar op haar speurtocht vergezellen. Ook maakt ze kennis met de vrienden van Ruben, deels veteranen uit de Angola-oorlog. Het blijkt dat de oorlog ook bij de Cubaanse bevolking diepe sporen nagelaten heeft. Net als de Zuid-Afrikaanse soldaten waren ook de Cubaanse militairen nog piepjong geweest, verzeild in een oorlog die niet de hunne was. Wat déden ze eigenlijk in Angola?! 


“Voor alle mannen die niet wilden gaan…”

De verhaallijn die in het verleden speelt, volgt Theresa’s eigen ontwikkeling en haar relatie met Theo. In de eerste jaren van hun huwelijk was Theresa zich niet bewust van Theo’s duistere herinneringen. Gaandeweg begint hij echter steeds meer psychische problemen te krijgen, totdat hij na een reeks van dramatische gebeurtenissen totaal instort.

Niet toevallig is de roman opgedragen aan de nagedachtenis van David Bishop, Van der Vyvers eerste man, die zelf ook gebukt ging onder PTSS na zijn ervaringen op de grens en die ongeveer twee jaar geleden in een psychiatrische inrichting is overleden. Het boek is ook opgedragen aan “al die mans wat nie wou gaan nie en al die vroue wat nie kon bly nie”.

“Grensliteratuur” is in Zuid-Afrika uitgegroeid tot een literair genre. Er zijn echter maar weinig vrouwelijke auteurs die hun hand aan dit genre gewaagd hebben. Wat Van der Vyvers roman nieuw en verrijkend maakt, is dat zij focust op de overeenkomsten tussen de Zuid-Afrikaanse en de Cubaanse beleving van de oorlog en zijn gevolgen.


Cuba’s vergane glorie

In Grensgeval stelt Van der Vyver de Grensoorlog voor als een zinloze oorlog, en plaatst ze vraagtekens bij het nut van oorlog in het algemeen. In haar kritiek op de Grensoorlog staat ze niet alleen. Maar voor sommige veteranen die destijds op de Grens hebben gevochten, is deze boodschap nog altijd moeilijk te verteren – zeker uit de pen van een vrouwelijke auteur.

Tegelijkertijd is de roman “vintage Marita”: vlot en trefzeker geschreven; reisverhaal, speurverhaal en liefdesgeschiedenis in een. Van der Vyver verlustigt zich aan de romantiek van de Cubaanse ruimte. Ze schetst een beeld van een zonovergoten landschap met grote, felgekleurde auto’s en tropische cocktails aan de bar van een hotel dat betere tijden gekend heeft, en roept zo herinneringen op aan de jaren zestig, toen Hemingway op Cuba zijn boeken schreef en filmsterren als Frank Sinatra en Ava Gardner er vakantie hielden. Maar tegelijk laat ze zien dat het eiland in de greep is van armoede, verval, en teleurstelling over wat er terecht is gekomen van de revolutionaire idealen. 

Zijn lichtheid ontleent de roman vooral aan de ontluikende liefdesrelatie tussen Theresa en Ruben. Maar deze “middeljariges” zijn inmiddels te voorzichtig om, zoals de 15-jarige Theresa het noemde, “al die pad” te gaan. De omgang tussen de Zuid-Afrikaanse Theresa en de Cubaanse Ruben – vol deernis en diepe menselijkheid – wordt prachtig en met humor beschreven. 


Marita van der Vyver, Grensgeval. Kaapstad: Penguin Random House Suid-Afrika, 2019. ISBN 9781485903796, prijs: R280.


dinsdag 19 mei 2020

Avonturenroman tegen de achtergrond van de Namibische Genocide



(Deze recensie is op 31 maart 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)

De roman Die vertes in van Zirk van den Berg speelt zich aan het begin van de twintigste eeuw af in Duits Suidwes-Afrika, tegen de achtergrond van de Namibische Genocide. Deze periode is opnieuw actueel nu nazaten van de toenmalige Nama- en Herero-bevolking excuses en herstelbetalingen van Duitsland eisen en er gewerkt wordt aan de teruggave van honderden schedels die destijds voor wetenschappelijke doeleinden naar Berlijn werden verscheept. 

Tussen 1904 en 1908 kwamen bij het conflict tussen het Duitse koloniale leger en de oorspronkelijke Herero- en Namabevolking circa 80.000 mensen om het leven. Veel Nama en Herero stierven onder erbarmelijke omstandigheden in Duitse concentratiekampen. 



Vier passagiers


Die vertes in zit ingenieus in elkaar. Het verhaal begint in de trein van Swakopmund naar Windhoek. In die trein zitten vier passagiers die elkaar in de loop van het boek op een slimme manier telkens weer zullen tegenkomen: Siegfried Bock, een zachtaardige, aan tuberculose lijdende Duitse soldaat, Lisbeth Löwenstein, dochter uit een arme joodse familie die door een huwelijk met een Duitse kolonist aan haar armoedige situatie hoopt te ontsnappen, Albert Pitzer, een mislukte arts die carrière wil maken als wetenschapper, en – als verstekeling op het dak van de trein – Mordegai Guruseb, een Nama ontsnapt aan het concentratiekamp in Swakopmund.

Koloniale spanningen


Al vroeg in het verhaal raakt Siegfried bevriend met Mordegai en Lisbeth. Als soldaat komt hij in opstand tegen de nodeloze wreedheid van de Duitse troepen jegens de inheemse bevolking. Het onherbergzame woestijnlandschap is hem vertrouwd en dierbaar geworden. Tegelijkertijd weet hij niet of hij deel wil uitmaken van de bezettingsmacht die dit land op gewelddadige en onrechtmatige wijze in bezit neemt. Na een gruwelijk incident wordt hij uit het leger ontslagen en naar een afgelegen politiepost gestuurd, niet ver van de boerderij van Lisbeths man.

Mordegai houdt zich schuil in de bergen. Als Lisbeths echtgenoot door een noodlottig ongeval overlijdt, is hij bang dat de politie hem van zijn dood zal verdenken. Hij neemt Lisbeth en de arbeiders van de boerderij mee de bergen in, zodat zij hem niet kunnen verraden. Siegfried begrijpt wat er gebeurd is en besluit het geheim te bewaren, zodat Mordegai en zijn gemeenschap ongestoord in de bergen kunnen blijven wonen.

Inmiddels is dokter Pitzer aangekomen op de politiepost. Hij wil de schedels van de Nama opmeten, in de hoop om op basis van fysieke kenmerken te kunnen bewijzen dat het Duitse volk beter is dan mensen van andere rassen. Pitzer is niet geïnteresseerd in wat de Nama denken, maar alleen in de omvang van hun schedel. Hij gaat zó bot te werk dat hij zich de woede van de plaatselijke bevolking op de hals haalt. De Nama vallen de politiepost aan, vernederen Pitzer en sluiten zich vervolgens onder leiding van de onruststoker Alvaus Luipert aan bij de groep van Mordegai en Lisbeth. 

Als het nieuws van de overval bekend wordt, wordt Siegfrieds oude legereenheid erop uit gestuurd voor een vergeldingsactie. Siegfried wil Mordegai waarschuwen. Onbedoeld leidt hij de patrouille daardoor juist naar het kamp. In de schermutselingen die volgen worden zowel Alvaus Luipert en de soldaten gedood.

Siegfried beseft dat de Duitse kolonisering van Suidwes onvermijdelijk is. De geschiedenis moet nu eenmaal zijn loop nemen. Maar door hun vriendschap weten hij en Mordegai bepaalde ontwikkelingen bij te sturen of te vertragen. 


Hand van Wilbur Smith


Schrijver Zirk van den Bergheeft aangekondigd dat Die vertes in het eerste deel is van een trilogie. Het verhaal zit vol avonturen en wordt in een hoog tempo verteld, terwijl het nergens oppervlakkig wordt. In de dialogen worden allerlei complexe zaken – met name de koloniale verhoudingen en de verschillende manieren waarop je daarover kunt denken – kort en duidelijk uiteengezet. Van den Berg, die al twintig jaar in Nieuw-Zeeland woont, heeft meerdere romans van bestsellerauteur Wilbur Smith uit het Engels in het Afrikaans vertaald. Het lijkt erop dat Smiths meeslepende vertelstijl in Van den Bergs vingers is gekropen, en met succes.  

Invoelbaar beschrijft Van der Berg de manier waarop Siegfried en Lisbeth leren om het onherbergzame, indrukwekkende woestijnlandschap van Suidwes te begrijpen en lief te hebben. Ook Mordegai voelt een heilig ontzag voor de wereld om hem heen. De ontluikende vriendschap tussen Mordegai, Siegfried en Lisbeth, over kleur- en rassengrenzen heen, en zelfs het ontdooien van de horkerige Pitzer, zijn fijnzinnig en overtuigend beschreven. 


Zirk van den Berg, Die vertes in. Kaapstad: Kwela, 2018. ISBN: 9780795708824. 299 pagina’s,    R295. 

De meeste Zuid-Afrikaanse romans zijn in Nederland als e-boek verkrijgbaar via www.bol.com



woensdag 4 december 2019

Dankwoord bij uitreiking Kokertoekenning

Op vrijdag 29 oktober werd ik, samen met zeven andere laureaten, vereerd met een Kokertoekenning van de Afrikaanse Taalraad. De uitreikingsplechtigheid vond plaats in Bellville, Zuid-Afrika. Omdat ik de bijeenkomst zelf niet kon bijwonen, heeft Wium van Zyl, emeritus-hoogleraar aan de Universiteit van Wes-Kaapland en de man die mij dertig jaar geleden voor het eerst met het Afrikaans liet kennismaken, de prijs namens mij in ontvangst genomen. Hieronder volgt mijn dankwoord, dat Wium bij die gelegenheid namens mij heeft voorgelezen.

"Dankie aan die Afrikaanse Taalraad vir hierdie eervolle onderskeiding. Dit is ’n groot voorreg om deur die Week van de Afrikaanse roman en Festival voor het Afrikaans met Afrikaanse skrywers en kunstenaars te mag werk, en om vir die Nederlandse en Vlaamse gehore die fenomenale talent te mag wys wat daar uit Suid-Afrika kom.

Ek wil dankie sê vir die Nederlandse, Vlaamse en Suid-Afrikaanse borge wat hierdie projekte moontlik maak. En ek wil veral dankie sê vir die skrywers en die kunstenaars. Hulle wys Afrikaans is nie net springlewend nie. Afrikaans kan saam sing en saam praat met die beste kunstenaars en skrywers op die internasionale verhoog. Hulle het ’n storie om te vertel, en die wêreld wil dit hoor.

Die taalverwantskap tussen Afrikaans en Nederlands bied besonderse kanse om mekaar te ontmoet, om by mekaar te leer en om saam iets nuuts te skep. Ek hoop om in die tweede helfte van 2020 weer ’n Festival voor het Afrikaans in Amsterdam te organiseer. Dit is belangrik dat dié platform behoue bly. Dit kan net gedoen word met almal se samewerking."


Klik hier voor een verslag van de bijeenkomst.

donderdag 21 december 2017

Interview met Zelda la Grange:

‘Actief burgerschap begint bij jezelf’

Jarenlang was ze Nelson Mandela’s steun en toeverlaat. De lessen die ze van hem heeft geleerd, hebben haar leven voorgoed veranderd. Maar inmiddels heeft Zelda la Grange haar eigen stem gevonden.

Bijna twintig jaar lang was Zelda la Grange Nelson Mandela’s persoonlijke assistente. Ze werkte als typiste in het kantoor van de staatspresident toen Nelson Mandela in mei 1994 werd beëdigd als eerste zwarte president van Zuid-Afrika. Toen hij in 1998 aftrad, bleef ze bij hem in dienst. Ze beheerde zijn agenda, waakte over zijn gezondheid, onderhield het contact met popsterren en regeringsleiders, en reisde samen met hem de hele wereld rond.
Dat ze het zo goed met elkaar konden vinden, lag niet direct voor de hand. La Grange is afkomstig uit een conservatief Afrikaner milieu. Ze is niet bang om ervoor uit te komen dat ze in haar jonge jaren een racist was. Maar Mandela zag al snel haar kwaliteiten: haar onvoorwaardelijke trouw, haar efficiency en haar gevoel voor humor. En hij besefte de kracht van het beeld van zo’n regte Boeremeisie aan zijn zij.
‘Madiba wilde laten zien dat hij inclusiviteit belangrijk vond’, verduidelijkt La Grange tijdens een bliksembezoek aan Nederland, waarbij ze ook het Zuid-Afrikahuis aandoet. ‘Hij práátte er niet alleen over. Hij paste het ook toe in zijn kring van naaste medewerkers. We hebben er nooit over gesproken. Maar ik merkte het toen Madiba me een keer had gevraagd om de tekst van een toespraak voor hem op het podium neer te leggen. Er was enorm veel publiek en ik was erg verlegen, dus ik vroeg één van de lijfwachten om het te doen. Na zijn toespraak riep Madiba me bij zich en zei: “I want people to see that you are next to me”. Op dat moment besefte ik dat hij wilde laten zien dat het mogelijk was: dat we kónden samenwerken, en dat ook de Afrikaners, die verantwoordelijk waren geweest voor wat er in het verleden was gebeurd, welkom waren in het nieuwe Zuid-Afrika. Toen begreep ik dat dit misschien wel zijn doel met mij was.’

Op zaterdag 30 september was Zelda la Grange te gast
bij het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam. / Foto: Maurice Jorissen


Levenslessen
De ontdekking dat de man die ze altijd als terrorist had beschouwd, in werkelijkheid zo’n wijs en beschaafd mens was, zette La Grange’s wereldbeeld op zijn kop. Achteraf is ze blij dat ze indertijd nog maar 24 jaar oud was en haar opinies nog niet zo sterk waren gevormd.
Wat haar, als telg uit een streng religieus gezin, vooral dwarszat, was de theologische legitimering van de apartheid. Op advies van een collega maakte ze een afspraak met ds. Beyers Naudé, die zich in de jaren 60 als één van de eerste prominente Afrikaners tegen de apartheid had gekeerd. Hoe kon het dat hij wél in opstand was gekomen, en zij niet? ‘Hij kon zien hoe ik met die vraag worstelde’, herinnert La Grange zich, ‘en hij zei: “Voel je maar niet schuldig. Het feit dat je naar me toe bent gekomen om erover te praten, is al een stap in de goede richting.” Toen ik bij hem wegging, had ik vrede in mijn hart. Zo was het nu eenmaal geweest. Ik had onder ogen gezien dat ik zo gevormd was. Ik zou nooit meer teruggaan naar het verleden, naar mijn oude manier van denken. De vraag was: wat doe ik met de toekomst?’
La Grange moest niet alleen emotioneel en spiritueel omschakelen. Als eenvoudige tikster miste ze de savoir vivre die nodig was om zich in de wereld waarin Mandela haar binnenleidde, staande te houden. Zo moest ze bij de etiquetteboeken van Emsie Schoeman te rade gaan om te weten welk bestek ze tijdens een staatsbanket moest gebruiken. Gelukkig had ze steun aan de president zelf. Mandela gaf haar in het geheim hints, fluisterde haar af en toe iets in het Afrikaans toe en moedigde haar aan om vragen te stellen. ‘Hij was geduldig en hield ervan om me alles uit te leggen. Dat het zo makkelijk ging, zegt niets over mij. Het zegt iets over hém, over de mens die hij was.’
Over de belangrijkste levensles die ze van Mandela heeft geleerd, hoeft La Grange niet lang na te denken. ‘Respect. Of iemand nu arm is of rijk, het zijn mensen. Vroeger had ik mijn oordeel meteen klaar. Ik had zoveel vooroordelen! Maar mijn ervaring met Madiba heeft me geleerd om die los te laten, me alleen te richten op de persoon tegenover me en erop te vertrouwen dat ieder mens inherent goed is.’

‘Dis Zelda wat praat’
In 2014 publiceerde La Grange Good Morning, Mr Mandela, haar persoonlijke herinneringen aan de man die ze ‘Kulu’ (grootvader) noemde. Sindsdien reist ze de wereld rond als motivational speaker. Ze vertelt over haar leven, de verandering die ze als persoon heeft doorgemaakt en de lessen die Mandela haar heeft geleerd. Ook doet ze af en toe nog projecten voor de Nelson Mandela-stichting, zoals het organiseren van de jaarlijkse Nelson Mandeladag (18 juli). ‘Wat ik heb meegemaakt, is uniek. Hoe kan ik na hém ooit voor een andere baas werken? Je gaat automatisch vergelijken, wat onrechtvaardig is tegenover die nieuwe persoon.’ Ze mist het dat ze Mandela niet meer kan bellen voor advies. En ze heeft gemerkt dat het veel makkelijker is om voor iemand anders te zorgen dan voor jezelf. ‘Madiba kon geen nee zeggen. Maar ik had er geen enkele moeite mee om namens hem nee te zeggen. Nu heb ik niemand die namens míj nee zegt…’
Sinds Mandela’s overlijden in december 2013 heeft La Grange zich ontpopt als een activiste in eigen recht. ‘Ik ben me steeds meer gaan realiseren dat ik een verantwoordelijkheid heb. Ik ben zo gezegend met de invloed van deze man in mijn leven, hoe kan ik zwijgen?’ Ze zet zich onder meer in voor de strijd tegen corruptie, de R2K-campagne en 16 Days of Activism for No Violence to Women and Children. ‘Je kunt niet altijd alles maar aan anderen overlaten. Actief burgerschap begint bij jezelf. Niet alleen bij wat je zégt, maar ook bij wat je dóet. Ik probeer met mijn eigen leven een voorbeeld te stellen.’
Toch wil La Grange zich niet aan specifieke organisaties binden. ‘Ik heb bij Madiba gezien dat het beter is om wat afstand te bewaren. Een idee mag in het begin fantastisch klinken, maar je weet niet waar het eindigt. Ik wil me ook niet bij één politieke partij aansluiten. Vanuit mijn huidige positie kan ik precies zeggen wat ik denk.’ Ze heeft niet de pretentie dat ze met haar activisme het ideeëngoed van Nelson Mandela doorgeeft. ‘Ik denk niet dat ik mezelf ooit helemaal van hem zal kunnen losmaken. Dat wil ik ook niet. Maar dis Zelda la Grange wat praat.
Haar activisme wordt haar niet altijd in dank afgenomen. Toen president Jacob Zuma in 2015 de komst van Jan van Riebeeck in 1652 het begin van Zuid-Afrika’s problemen noemde, mat La Grange zich op Twitter de geuzennaam ‘Zelda van Riebeeck’ aan, wat tot zware kritiek uit het ANC-kamp leidde. Meer geregeld komen de aanvallen van conservatieve Afrikaners. ‘Ik beschouw mezelf in de eerste plaats als een Zuid-Afrikaan en in de tweede plaats als een Afrikaner’, zegt La Grange stellig. Maar de jaren met Nelson Mandela hebben haar een bredere kijk op de Zuid-Afrikaanse samenleving gegeven dan veel mede-Afrikaners. Hun commentaar schrikt haar niet af. Ze heeft wel geleerd van de rel uit 2015. ‘Je moet opletten hoe je je boodschap verpakt. Ik wil mensen niet vertellen wat ze moeten doen. Ik vertel ze wat ik doe. Ik probeer dicht bij mezelf te blijven.’

Foto: Hans Mooren

Afrikaans een zaak van het hart
Ondanks de soms felle kritiek voelt La Grange zich nog steeds thuis binnen de Afrikaner gemeenschap. ‘Ik droom in het Afrikaans, ik heb lief in het Afrikaans, dat is wie ik ben.’
Over de toekomst van het Afrikaans maakt ze zich geen zorgen. ‘Totaal niet! De meest succesvolle muziekindustrie in Zuid-Afrika is Afrikaans. De meeste kunstefeeste zijn Afrikaans. Ik praat elke dag Afrikaans. Ik lees Afrikaans. Ik kijk Afrikaans. Veel talen die groter zijn dan het Afrikaans, hebben dat allemaal niet. Met die strijd voor behoud van het Afrikaans rakel je sentimenten op die beter met rust gelaten kunnen worden.’
De verengelsing van het onderwijs vindt La Grange geen slechte ontwikkeling. Zelf leerde ze pas op haar 23e vlot Engels spreken en ze heeft het gevoel dat haar Afrikaanstalige opleiding haar onvoldoende heeft voorbereid op een internationale loopbaan. ‘Ik zeg niet dat je je identiteit moet opgeven. Maar wel: “Kijk vooruit, denk aan de toekomst!” Ik heb veel vrienden die hun kinderen naar een Engelse school sturen en die thuis Afrikaans spreken. Als ik die kinderen zie, denk ik: de wereld ligt voor jullie open. Of het Afrikaans overleeft, is onze eigen verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid van de ouders. Het is een zaak van het hart. Ik ben trots op mijn taal en zal hem nooit opgeven.’

Foto: Hans Mooren

‘Niet ophouden met hopen’
De laatste jaren begint Nelson Mandela’s te verbleken. Veel zwarte jongeren die na de apartheid zijn geboren vinden dat hij vooral de blanken tevreden heeft willen stellen en te weinig heeft gedaan voor zijn eigen mensen.
Volgens La Grange was Nelson Mandela echter de juiste man voor zijn tijd. ‘Als hij destijds niet voor verzoening had gekozen, zouden wij Zuid-Afrika platgebrand hebben. De militaire macht berustte in die eerste jaren nog bij de Afrikaners. Was er een burgeroorlog uitgebroken, dan waren onder de zwarte Zuid-Afrikanen de meeste slachtoffers gevallen. Hij heeft gedaan wat op dat moment nodig was.’
Ze is ervan overtuigd dat een regenboognatie nog steeds haalbaar is. ‘Helaas hebben we op dit moment niet de juiste leiders om ons dat voorbeeld te geven. Iedereen is boos, maar we zijn boos op de verkeerde mensen. We zijn boos op elkaar. Terwijl we eigenlijk boos moeten zijn op de mensen die niet de weg van de regenboognatie gekozen hebben, maar de weg van corruptie.’
Die corruptie is wat La Grange in het huidige Zuid-Afrika vooral zorgen baart. Ze denkt daarbij niet alleen aan de corruptie van president Zuma en zijn trawanten. De corruptie is inmiddels doorgedrongen in het hele openbare leven. Elk individu heeft volgens La Grange de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat corruptie in zijn eigen beperkte invloedssfeer geen kans krijgt. ‘In onze eigen omgeving kunnen we een verschil maken. Madiba geloofde: hoe ík me opstel, heeft invloed op de mensen om me heen. Zo heeft hij de wereld veranderd. Is dat zo moeilijk? Nee! Het is niet altijd prettig, want iemand anders krijgt iets misschien sneller voor elkaar omdat hij wél omkoopgeld betaalt. Ik ben daarentegen voortdurend aan het vechten. Maar aan het einde van de dag ga ik met een schoon geweten slapen. En als ik de moed begin te verliezen, denk ik aan Madiba, die 18 jaar in een cel op Robbeneiland heeft doorgebracht. Dan vergeet ik mijn kleine problemen. Er zijn mensen die veel erger hebben meegemaakt. Je mag niet ophouden te hopen.’




woensdag 20 december 2017

Kunstenaar Andries Botha:

‘Sommige dingen zijn te belangrijk om te schipperen’

(eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2017)

In Culemborg, de geboortestad van Jan van Riebeeck, is een nieuw restaurant geopend: Andries eten & drinken. Het etablissement is vernoemd naar de Zuid-Afrikaanse beeldend kunstenaar Andries Botha en een deel van de opbrengst gaat naar twee goede doelen die door Botha zijn opgericht. Een gesprek met een bijzondere man.

Onthulling olifantje Andries Eten & Drinken, 10 juni 2017
Foto: Elize Zorgman

 In juni was Andries Botha (1952) in Nederland voor de officiële opening van Andries eten & drinken. Dit sfeervolle restaurant is gevestigd in een voormalige graanschuur in het historische centrum van Culemborg. Tijdens de opening werd op het terras van Andries een olifantje onthuld, gemaakt van oude autobanden. Sinds zijn inzending voor de Kunsttriënnale ‘Beaufort’ in 2006 – negen levensgrote olifanten van drijfhout op het strand van De Panne – is de olifant Botha’s handelsmerk geworden. En de keuze voor gerecyclede materialen illustreert zijn zorg over de toekomst van de aarde en zijn vaste besluit om daar door inhoud én vorm van zijn werk uiting aan te geven.

Kunstenaar en activist
‘Ik heb altijd al belangstelling gehad voor het globale ecosysteem’, zeg Botha. ‘Maar pas sinds een jaar of tien ben ik er echt van doordrongen dat de aarde in grote problemen verkeert en dat wij mensen daar de oorzaak van zijn. Vervolgens ben ik me gaan afvragen wat ik als creatief persoon zou kunnen doen om de aandacht te vestigen op onze planeet en de crisis waarin die zich bevindt.’
Want Botha is niet alleen kunstenaar, maar ook activist. In de jaren tachtig gebruikte hij zijn artistieke werk om te protesteren tegen de apartheid. ‘Ik kom uit een conservatieve Afrikaner familie’, verduidelijkt hij. ‘Toen ik jong was, moest ik in het reine komen met mijn eigen relatie tot het apartheidssysteem. Een immoreel systeem, dat ik domweg had geërfd. Ik had me kunnen beperken tot het domein van het symbolische, de intellectuele ruimte van atelier en galerie. Maar ik wist dat dát privilege niet opwoog tegen de realiteit van wat er in Zuid-Afrika aan de hand was, en dat ik het systeem via mijn werk moest uitdagen.’ Het einde van de apartheid heeft Botha niet minder strijdvaardig gemaakt. Zijn maatschappelijke interesse is echter verschoven naar kwesties als ras, identiteit, kolonialisme en dekolonisatie.

Kunstwerk van Andries Botha op het strand bij De Panne (B.), 2006
Foto: Wikimedia Commons


Terug naar Afrika
In de olifant heeft Botha een symbool gevonden waarin hij zowel zijn maatschappelijke engagement als zijn zorg om de planeet gestalte kan geven. Hij kwam op het idee om iets met olifanten te gaan doen toen hij kort na Kerst 2005, onderweg naar Danielskuil in de Noord-Kaap, langs de kant van de weg een bordje zag staan met het opschrift ‘Wondergrot’. Aanvankelijk wilde hij doorrijden, maar de naam liet hem niet los. Na vijf kilometer draaide hij om en reed terug. Een man met duidelijke Khoisan-trekken nam hem mee de berg op. Omdat het al begon te schemeren, pakte hij Botha’s hand en leidde hem de grot binnen. Het plafond hing zo laag, dat ze kruipend verder moesten. De man haalde een aansteker tevoorschijn, en in het licht van het dansende vlammetje zag Botha een rotstekening van een witte olifant. Meteen daarna knipte de gids het licht weer uit. Er viel nog veel meer in de grot te zien, maar voor hem was de olifant het enige wat ertoe deed.
Botha moest aan het witte olifantje in de Wondergrot denken toen hij een paar maanden later werd uitgenodigd voor de Beaufort Kunsttriënnale, een driejaarlijkse beeldententoonstelling langs de Belgische kust. Maar wat ging hij dóén met het enorme stuk strand dat hem was toegewezen? Gedwongen om snel te besluiten beloofde Botha dat hij negen olifanten zou maken.
De olifant, vertelt Botha, is in verschillende Zuid-Afrikaanse culturen een archetype. Bij de Khoisan en zwarte Zuid-Afrikanen geldt de olifant als een symbool van macht en overvloed. Een prijszanger zal de koning bijvoorbeeld ndlovu noemen, ‘olifant’. Ndlovu is ook een veel voorkomende naam onder zwarte Zuid-Afrikanen. In de mythologie van de hindoes uit Durban, Botha’s woonplaats, is Ganesh, de godheid met het olifantenhoofd, al net zo belangrijk.
Botha gaat ervan uit dat de eerste inwoners van zuidelijk Afrika in een symbiotische relatie met olifanten leefden. De aanwezigheid van deze grote dieren beschermde hen tegen roofdieren, en ook konden olifanten hen naar water leiden.
Sindsdien is de zogenaamde menselijke beschaving steeds verder opgerukt, ten koste van andere levensvormen. Het is op deze plaatsen, waar de oorspronkelijke natuur verloren is gegaan, dat Botha middels zijn kunstwerken de herinnering aan de olifant levend wil houden. ‘Stel je eens voor dat we weer zij aan zij met olifanten zouden leven. Als er een olifant in je achtertuin staat, word je vanzelf gedwongen om een stapje opzij te doen. Je wordt gedwongen om tolerant te zijn, om verschil en complexiteit te aanvaarden. Zo’n olifant herinnert ons eraan dat we niet alleen aan onszelf moeten denken, maar dat we ook voor de planeet moeten zorgen. Anders gaan we er allemaal aan.’
Voor Beaufort koos Botha dus voor negen levensgrote houten olifanten. Op die strook strand bij De Panne kwamen land en zee samen. De zee herinnerde hem aan avontuur, aan mensen die erop uit trokken om de wereld te koloniseren. Maar zijn eerste indruk viel niet mee. ‘Ik kom uit Durban. Daar zijn we gewend aan zonovergoten gouden stranden. Durban is het paradijs! Opeens stond ik hartje winter op een strand in België. Die grauwe flats aan de boulevard, die lange rijen caravans... Verschrikkelijk! Alles herinnert hier aan Leopold II, de koning die Belgisch Congo had onderworpen. En vóór De Panne was ik bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren geweest. Eén van de pronkstukken van het museum was in die tijd een reusachtige opgezette olifant. En daar omheen waren nog veel meer afgehakte olifantspoten, schedels en slagtanden te zien. Dat bracht me op het idee om mijn olifanten om te draaien: in plaats van ze het strand op te laten lopen, liet ik ze terugkeren naar zee. Terug naar Afrika.’

Andries Botha / Foto: Elize Zorgman

Een metafoor, geen zin
De olifanten bij De Panne waren gemaakt van drijfhout, het olifantje in Culemborg bestaat uit oude autobanden. Het past bij Botha’s zorg voor de planeet dat hij voor zijn kunstwerken uitsluitend gerecyclede natuurlijke materialen gebruikt. ‘Ik zal nooit een boom omhakken. Als ik het hout van zo’n boom opnieuw gebruik, pak ik hem zijn leven niet af, maar geef ik hem een nieuw leven. Er is een relatie tussen de artistieke metafoor en het materiaal. Als je een idee hebt, moet je daar het geschikte materiaal bij vinden, en vervolgens moet je een manier vinden om ermee te werken. Het idee dat een beeldhouwwerk per se van steen of brons moet zijn, is niet meer van deze tijd.’
Botha steekt zijn mening over het milieu of over de toestand in de samenleving niet onder stoelen of banken. En hij laat het niet bij woorden. Als beeldend kunstenaar geniet hij inmiddels internationaal aanzien. Een groot deel van zijn inkomen schenkt hij aan goede doelen, zoals de door hem opgerichte Human Elephant Foundation. In de naam van deze stichting klinken de onderlinge afhankelijkheid van menselijke en natuurlijke ecologie én de bijzondere band tussen mens en olifant al door.
Botha is zich bewust van het gevaar prekerig over te komen. ‘Ik hoop dat mijn werk een metafoor blijft en geen zin wordt’, zegt hij. ‘Dat het op een gedicht lijkt en niet op een essay.’ Toch neemt hij geen blad voor de mond. ‘Er zijn bepaalde dingen in het leven waar je je, naarmate je ouder wordt, niet meer voor verontschuldigt. Als je echt iets te zeggen hebt, wil je dat je boodschap gehoord wordt, luid en duidelijk. Sommige dingen zijn te belangrijk om te schipperen. Als ik iets belangrijks te zeggen heb –  over een onderdrukkend regime, over de planeet, over genderdiscriminatie – dan wil ik confronteren, ik wil het erin wrijven. Maar ik hoop het te doen op een manier die tegelijk mooi en provocerend is, en die ruimte laat voor jouw eigen interpretatie.’


Andries eten & drinken, Buiten Molenstraat 7, Culemborg. Tel. 0345-515297. Website: www.andriesetenendrinken.nl. Het eethuis wordt geëxploiteerd door de Stichting Andries. Deze stichting ondersteunt twee projecten die door Andries Botha zijn begonnen: het vrouwenmuseum Voices of women in Durban (www.amazwi-voicesofwomen.com) en een opleidingsproject voor (wees)kinderen in Hoedspruit (www.zingelaulwazi.org.za). Foto’s en video’s van Botha’s werk zijn te vinden op http://andriesbotha.net.










zondag 10 december 2017

Interview met dichteres Diana Ferrus:


‘Mijn werk draait om genezing’


(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)

Dichteres en voordrachtkunstenares Diana Ferrus is een formidabele vrouw. Op dinsdag 27 juni is ze te beluisteren in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.

Vijfentwintig jaar lang combineerde Diana Ferrus (1953) haar schrijfwerk met een administratieve baan aan de Universiteit van Wes-Kaapland (UWK). Ze hield ervan om de studenten te helpen. Maar zodra ze een paar minuten vrij had, kroop ze achter de computer om te schrijven. Sinds december 2016 is ze met pensioen en kan ze zich volledig op het schrijven toeleggen. Ze wil meer gaan optreden, meer gaan reizen en meer nieuwe mensen ontmoeten. Dit bezoek aan Nederland markeert het begin van een nieuwe fase in haar leven.

Diana Ferrus, Kwaku 2015 / Foto: Elize Zorgman

(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)

‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Diana Ferrus verwierf internationale bekendheid met ‘I’ve Come To Take You Home’, haar gedicht over Sarah Baartman, met een vernederende uitdrukking ook wel de ‘Hottentot Venus’ genoemd (zie MZA, december 2016). Ferrus identificeert zich sterk met deze Khoisan-vrouw die met haar opvallende geslachtskenmerken rond 1800 furore maakte in de theaters van Londen en Parijs. De politieke omwenteling in Zuid-Afrika begin jaren negentig had in Ferrus – toen zo’n veertig jaar oud – de behoefte gewekt meer over haar herkomst te weten te komen. Tót die tijd had ze zichzelf gedefinieerd als ‘kleurling’, als ‘bruin’. Ze was gevormd door Steve Biko’s black consciousness movement. Volgens Biko werd iedereen die niet wit was, onder de apartheid onderdrukt. Voor Ferrus was het dan ook logisch dat bruin en zwart in de Struggle samen optrokken. Maar begin jaren negentig kwam er opeens allerlei nieuwe informatie beschikbaar en rees bij Ferrus voor het eerst de vraag: ‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Ferrus is opgegroeid in Worcester, een dorp met een lange verzetstraditie. Na de afschaffing van de slavernij waren veel voormalige slaven van de boerderijen naar het dorp getrokken. Bij sommige nazaten leefde de geest van verzet volgens Ferrus nog sterk. Haar eigen grootmoeder van vaderskant was het kleinkind van een slaaf geweest. ‘Zij had die vonk van verzet in zich’, herinnert Ferrus zich. ‘Zij leerde ons dat we trots moesten zijn.’
Ferrus heeft veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de familie Ferrus (of Ferus) en de Februaries, een slavenfamilie uit Mozambique. Haar overgrootmoeder aan moederskant was een Ierse vrouw, Sarah Tait, die een kind moet hebben gekregen van een Khoi of een zwarte. ‘You chose a life of poverty / over one of domination’, schreef Ferrus over haar. En: ‘Your offspring grow scattered – / they consume the land – / their shades a multitude of colours, / not fixed, not one.’
Daarnaast heeft DNA-onderzoek aangetoond dat er een flinke dosis Khoisan-bloed door Ferrus’ aderen vloeit. Die gedachte was aanvankelijk verwarrend, omdat ze zich nog levendig kan herinneren hoe zij en haar maatjes als kinderen mensen met Khoisan-trekken uitlachten. Geïnternaliseerd racisme, beseft ze achteraf. Ze moest leren om ook dit deel van haar verleden te omarmen. ‘Ik wil alles hebben: het christendom, de Khoi, de slaven… Het is allemaal van mij en ik ga er niets van weggooien.’

Thuiskomst van Sarah Baartman
In 1998 kreeg Ferrus een beurs om Vrouwen- en Genderstudies te studeren aan de Universiteit Utrecht. Tijdens een van de modules van (inmiddels hoogleraar) Rosemarie Buikema ging het over seksualiteit in de koloniën. Daardoor moest Ferrus terugdenken aan de geschiedenis van Sarah Baartman. Ze had op de UWK al over Baartman gehoord, en vanaf 1996 waren er verschillende pogingen gedaan (niet alleen door president Nelson Mandela, maar ook door Griekwa-leider Cecil le Fleur) om haar stoffelijke resten naar Zuid-Afrika te laten terugkeren. Ferrus was toen nog bezig met haar zoektocht naar haar culturele wortels. Ze had een sterk gevoel van verlies over alles wat ze nooit geweten had omdat het voor verborgen was gehouden. Ook had ze heimwee naar Zuid-Afrika, en daar kwam bij dat haar moeder in juni 1997 overleden was. ‘Inmiddels was het juni 1998, een jaar later, en ik dacht: als ík op mijn 44e mijn moeder nog steeds zo mis, hoe moet Saartjie zich dan wel niet gevoeld hebben? Opeens hoorde ik een stem, in het Engels, die zei: “I want to go home, I want to go home…” Toen schreef ik die eerste regel: “I’ve come to take you home”, zonder te weten hoe profetisch die woorden zouden zijn.’ De eerste keer dat ze het gedicht voordroeg, was tijdens college, samen met het gedicht over de Ierse Sarah Tait, en met Ennio Morricone’s muziek uit Once Upon A Time In The West als achtergrond. Die dag merkte ze wat voor impact het gedicht op luisteraars heeft. ‘De studenten huilden van ontroering’, grinnikt ze. ‘Zelfs Rosemarie Buikema en professor Rosi Braidotti pinkten een traantje weg.’
Terug in Zuid-Afrika wilde iedereen het gedicht horen. Een van haar voordrachten inspireerde beeldend kunstenaar Willie Bester om een beeld van Sarah Baartman te maken. Het gedicht belandde, met een foto van het beeld erbij, op internet, en werd daar opgemerkt door de assistent van een Franse parlementariër, Nicholas About. About bereidde een wetsvoorstel voor om Saartjies stoffelijke resten te kunnen repatriëren. De Franse wet bepaalde namelijk dat alle artefacten in Franse musea aan de staat behoorden. About zou het gedicht op 29 januari 2001, samen met zijn voorstel, in het Franse parlement voorlezen. Op de 28e ging Ferrus met een groep vrienden naar het dak van een hoog gebouw in Kaapstad. Ze brandden kruiden, speelden op hun gitaren, fluiten en trommels en zongen en baden voor een goede afloop. De volgende dag werd Abouts voorstel unaniem aangenomen, en het gedicht ‘I’ve Come to Take You Home’ werd opgenomen in het Franse wetboek. Ferrus was erbij toen Saartjies lichaam aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten werd overgedragen. Ze herinnert zich nog hoe ze die ochtend toekeek terwijl het overschot werd verpakt. ‘Het hing daar vol skeletten, groot en klein, van mensen die allemaal nog naar huis moeten.’
Sarah Baartmans stoffelijke resten zijn op 9 augustus 2002 op een heuvel buiten Hankey in de Oostkaap begraven. Diana Ferrus had liever gezien dat Saartjie in Kaapstad was begraven. ‘Ik denk dat de Kaapse mensen haar meer nodig hebben’, verduidelijkt ze, ‘zodat ze er voortdurend aan herinnerd worden waar ze vandaan komen.’ Er is echter gekozen voor de Gamtoosvallei, waar Baartman geboren is en waar volgens de mensen uit de Oostkaap haar navelstreng begraven ligt. ‘Maar de Khoi waren een nomadisch volk’, schokschoudert Ferrus, ‘ze werden lang niet altijd begraven op de plek waar ze geboren waren.’ Ferrus betreurt het dat Saartjies graf er vuil en verwaarloosd bij ligt. Het gebied er omheen is al jaren een bouwput; niemand weet wanneer het ambitieuze Sarah Baartman Centre of Remembrance voltooid zal worden. Spijtig, vindt Ferrus. ‘Het verhaal van Saartjies terugkeer is een verhaal van hoop. En ons land heeft zulke verhalen nodig.’

Gemeenschapsleider
Ferrus komt uit een familie van verhalenvertellers. Haar ouders konden allebei hele gedichten uit hun hoofd opzeggen. Die invloeden, samen met de traditie van de Struggle-poëzie, hebben haar eigen stijl van schrijven en voordragen gevormd. ‘Die liggaam wil saampraat’, vat ze haar melodieuze performances samen. ‘Armen, borsten, maag, voeten… Daarmee breng je een ontroering teweeg die je via een boek niet kunt bereiken.’
Ferrus is gedurig onderweg om bruine gemeenschappen over Sarah Baartman en andere oermoeders, zoals de slavin Ansela van die Caab, te vertellen. ‘Mijn werk draait om genezing’, zegt ze. ‘Ik heb een moeilijke jeugd gehad, getekend door drankmisbruik en huiselijk geweld. Schrijven heeft me geholpen om daar bovenuit te stijgen.’ Verhalen over de geschiedenis van de bruine gemeenschap kunnen eveneens helend werken. ‘Als ik mijn mensen verhalen over hun Khoisan- en slavenachtergrond vertel, in het Afrikaans, dan zijn ze zo trots.’
Na Sarah Baartmans repatriatie was de tijd rijp voor de publicatie van Ferrus’ eerste dichtbundel. Toen het haar niet lukte om gevestigde uitgeverijen voor haar werk te interesseren, besloot ze haar werk in eigen beheer uit te geven. Zo behield zij de zeggenschap én ze verdiende nog meer ook. In 2006 verscheen Ons kom vandaan en in 2010 I’ve Come To Take You Home. Self publishing betekende wel dat ze hard moest werken om haar boeken onder de aandacht te brengen. ‘Nóg een reden waarom ik mezelf heb ontwikkeld als voordrachtskunstenaar. Maar ik kan het iedereen aanraden.’
Ferrus geeft regelmatig schrijfcursussen, onder meer aan vrouwen van arme plaaswerkers. Omdat deze vrouwen soms nauwelijks kunnen lezen of schrijven, is de begeleiding intensief. Ferrus zal zo’n vrouw bijvoorbeeld vragen hoe zij iets zou beschrijven, en dan schrijft zij het op. ‘We willen deze vrouwen een stem geven’, zegt ze. ‘Ze krijgen er meer zelfvertrouwen door.’ Juist daarom moet Ferrus voorzichtig te werk gaan. ‘Een eigen stem betekent dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen tekst. Als docent moet ik oppassen dat ik hun verhaal niet overneem.’

Voormalige koloniën
Ferrus schrijft zowel in het Afrikaans als in het Engels. ‘Afrikaans is mijn moedertaal, een taal van het continent Afrika, de taal van mijn hart’, zegt ze stellig. Ze is begonnen om ook in het Engels te schrijven toen een hoogleraar aan de UWK haar uitnodigde om een Engelstalige schrijfcursus te volgen. Inmiddels voelt ze zich in beide talen even vertrouwd; beide komen recht uit haar hart. Gewoonlijk bepaalt het onderwerp of een gedicht zich in het Afrikaans of in het Engels aandient. ‘Het voordeel van het feit dat ik ook in het Engels schrijf, is dat ik kan reizen’, zegt ze. ‘Ik kan lezers in het buitenland laten kennismaken met mijn mensen, en met mezelf.’

Ferrus is een graag geziene gast op Nederlandse festivals. Zo was ze al te horen op het Winternachtenfestival (2005) en het Kwaku-festival (2015). ‘Nederland en Zuid-Afrika hebben nu eenmaal een gedeelde erfenis’, constateert ze. ‘We kunnen boos zijn op elkaar, maar we kunnen ons nooit helemaal van elkaar losmaken.’ Met Suriname en de Nederlandse Antillen voelt ze een speciale band. Daar herkent ze de taal, de gedeelde roots en het gedeelde koloniale verleden. ‘Het Caraïbisch Gebied ligt me na aan het hart. Als ik de mensen daar zie, is het alsof ik mijn eigen mensen zie – mijn oma’s en opa’s, mijn ooms en anties.’