Interview met dichteres Diana Ferrus:
‘Mijn werk
draait om genezing’
(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)
Dichteres en voordrachtkunstenares Diana Ferrus is een formidabele vrouw. Op dinsdag 27 juni is ze te beluisteren in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.
Vijfentwintig
jaar lang combineerde Diana Ferrus (1953) haar schrijfwerk met een
administratieve baan aan de Universiteit van Wes-Kaapland (UWK). Ze hield ervan
om de studenten te helpen. Maar zodra ze een paar minuten vrij had, kroop ze
achter de computer om te schrijven. Sinds december 2016 is ze met pensioen en kan
ze zich volledig op het schrijven toeleggen. Ze wil meer gaan optreden, meer gaan
reizen en meer nieuwe mensen ontmoeten. Dit bezoek aan Nederland markeert het
begin van een nieuwe fase in haar leven.
Diana Ferrus, Kwaku 2015 / Foto: Elize Zorgman |
(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)
‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Diana Ferrus
verwierf internationale bekendheid met ‘I’ve Come To Take You Home’, haar
gedicht over Sarah Baartman, met een vernederende uitdrukking ook wel de
‘Hottentot Venus’ genoemd (zie MZA,
december 2016). Ferrus identificeert zich sterk met deze Khoisan-vrouw die met haar
opvallende geslachtskenmerken rond 1800 furore maakte in de theaters van Londen
en Parijs. De politieke omwenteling in Zuid-Afrika begin jaren negentig had in
Ferrus – toen zo’n veertig jaar oud – de behoefte gewekt meer over haar
herkomst te weten te komen. Tót die tijd had ze zichzelf gedefinieerd als
‘kleurling’, als ‘bruin’. Ze was gevormd door Steve Biko’s black consciousness movement. Volgens Biko werd iedereen die niet
wit was, onder de apartheid onderdrukt. Voor Ferrus was het dan ook logisch dat
bruin en zwart in de Struggle samen optrokken. Maar begin jaren negentig kwam
er opeens allerlei nieuwe informatie beschikbaar en rees bij Ferrus voor het
eerst de vraag: ‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Ferrus is opgegroeid
in Worcester, een dorp met een lange verzetstraditie. Na de afschaffing van de
slavernij waren veel voormalige slaven van de boerderijen naar het dorp
getrokken. Bij sommige nazaten leefde de geest van verzet volgens Ferrus nog
sterk. Haar eigen grootmoeder van vaderskant was het kleinkind van een slaaf
geweest. ‘Zij had die vonk van verzet in zich’, herinnert Ferrus zich. ‘Zij
leerde ons dat we trots moesten zijn.’
Ferrus heeft
veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de familie Ferrus (of Ferus) en de
Februaries, een slavenfamilie uit Mozambique. Haar overgrootmoeder aan
moederskant was een Ierse vrouw, Sarah Tait, die een kind moet hebben gekregen
van een Khoi of een zwarte. ‘You chose a life of poverty / over one of
domination’, schreef Ferrus over haar. En: ‘Your offspring grow scattered – /
they consume the land – / their shades a multitude of colours, / not fixed, not
one.’
Daarnaast
heeft DNA-onderzoek aangetoond dat er een flinke dosis Khoisan-bloed door Ferrus’
aderen vloeit. Die gedachte was
aanvankelijk verwarrend, omdat ze zich nog levendig kan herinneren hoe zij en
haar maatjes als kinderen mensen met Khoisan-trekken uitlachten. Geïnternaliseerd
racisme, beseft ze achteraf. Ze moest leren om ook dit deel van haar verleden
te omarmen. ‘Ik wil alles hebben: het
christendom, de Khoi, de slaven… Het is allemaal van mij en ik ga er niets van weggooien.’
Thuiskomst van Sarah Baartman
In 1998 kreeg
Ferrus een beurs om Vrouwen- en Genderstudies te studeren aan de Universiteit
Utrecht. Tijdens een van de modules van (inmiddels hoogleraar) Rosemarie Buikema
ging het over seksualiteit in de koloniën. Daardoor moest Ferrus terugdenken aan
de geschiedenis van Sarah Baartman. Ze had op de UWK al over Baartman gehoord,
en vanaf 1996 waren er verschillende pogingen gedaan (niet alleen door
president Nelson Mandela, maar ook door Griekwa-leider Cecil le Fleur) om haar stoffelijke
resten naar Zuid-Afrika te laten terugkeren. Ferrus was toen nog bezig met haar
zoektocht naar haar culturele wortels. Ze had een sterk gevoel van verlies over
alles wat ze nooit geweten had omdat het voor verborgen was gehouden. Ook had ze
heimwee naar Zuid-Afrika, en daar kwam bij dat haar moeder in juni 1997
overleden was. ‘Inmiddels was het juni 1998, een jaar later, en ik dacht: als ík
op mijn 44e mijn moeder nog steeds zo mis, hoe moet Saartjie zich
dan wel niet gevoeld hebben? Opeens hoorde ik een stem, in het Engels, die zei:
“I want to go home, I want to go home…” Toen schreef ik die eerste regel: “I’ve
come to take you home”, zonder te weten hoe profetisch die woorden zouden zijn.’
De eerste keer dat ze het gedicht voordroeg, was tijdens college, samen met het
gedicht over de Ierse Sarah Tait, en met Ennio Morricone’s muziek uit Once Upon A Time In The West als achtergrond.
Die dag merkte ze wat voor impact het gedicht op luisteraars heeft. ‘De
studenten huilden van ontroering’, grinnikt ze. ‘Zelfs Rosemarie Buikema en professor
Rosi Braidotti pinkten een traantje weg.’
Terug in
Zuid-Afrika wilde iedereen het gedicht horen. Een van haar voordrachten
inspireerde beeldend kunstenaar Willie Bester om een beeld van Sarah Baartman te
maken. Het gedicht belandde, met een foto van het beeld erbij, op internet, en
werd daar opgemerkt door de assistent van een Franse parlementariër, Nicholas
About. About bereidde een wetsvoorstel voor om Saartjies stoffelijke resten te
kunnen repatriëren. De Franse wet bepaalde namelijk dat alle artefacten in
Franse musea aan de staat behoorden. About zou het gedicht op 29 januari 2001,
samen met zijn voorstel, in het Franse parlement voorlezen. Op de 28e
ging Ferrus met een groep vrienden naar het dak van een hoog gebouw in Kaapstad.
Ze brandden kruiden, speelden op hun gitaren, fluiten en trommels en zongen en
baden voor een goede afloop. De volgende dag werd Abouts voorstel unaniem
aangenomen, en het gedicht ‘I’ve Come to Take You Home’ werd opgenomen in het Franse
wetboek. Ferrus was erbij toen Saartjies lichaam aan de Zuid-Afrikaanse
autoriteiten werd overgedragen. Ze herinnert zich nog hoe ze die ochtend toekeek
terwijl het overschot werd verpakt. ‘Het hing daar vol skeletten, groot en
klein, van mensen die allemaal nog naar huis moeten.’
Sarah
Baartmans stoffelijke resten zijn op 9 augustus 2002 op een heuvel buiten
Hankey in de Oostkaap begraven. Diana Ferrus had liever gezien dat Saartjie in Kaapstad
was begraven. ‘Ik denk dat de Kaapse mensen haar meer nodig hebben’,
verduidelijkt ze, ‘zodat ze er voortdurend aan herinnerd worden waar ze vandaan
komen.’ Er is echter gekozen voor de Gamtoosvallei, waar Baartman geboren is en
waar volgens de mensen uit de Oostkaap haar navelstreng begraven ligt. ‘Maar de
Khoi waren een nomadisch volk’, schokschoudert Ferrus, ‘ze werden lang niet
altijd begraven op de plek waar ze geboren waren.’ Ferrus betreurt het dat
Saartjies graf er vuil en verwaarloosd bij ligt. Het gebied er omheen is al
jaren een bouwput; niemand weet wanneer het ambitieuze Sarah Baartman Centre of
Remembrance voltooid zal worden. Spijtig, vindt Ferrus. ‘Het verhaal van Saartjies
terugkeer is een verhaal van hoop. En ons land heeft zulke verhalen nodig.’
Gemeenschapsleider
Ferrus komt
uit een familie van verhalenvertellers. Haar ouders konden allebei hele
gedichten uit hun hoofd opzeggen. Die invloeden, samen met de traditie van de
Struggle-poëzie, hebben haar eigen stijl van schrijven en voordragen gevormd. ‘Die liggaam wil saampraat’, vat ze haar
melodieuze performances samen. ‘Armen,
borsten, maag, voeten… Daarmee breng je een ontroering teweeg die je via een
boek niet kunt bereiken.’
Ferrus is gedurig
onderweg om bruine gemeenschappen over Sarah Baartman en andere oermoeders, zoals
de slavin Ansela van die Caab, te vertellen. ‘Mijn werk draait om genezing’,
zegt ze. ‘Ik heb een moeilijke jeugd gehad, getekend door drankmisbruik en
huiselijk geweld. Schrijven heeft me geholpen om daar bovenuit te stijgen.’ Verhalen
over de geschiedenis van de bruine gemeenschap kunnen eveneens helend werken. ‘Als
ik mijn mensen verhalen over hun Khoisan- en slavenachtergrond vertel, in het
Afrikaans, dan zijn ze zo trots.’
Na Sarah
Baartmans repatriatie was de tijd rijp voor de publicatie van Ferrus’ eerste
dichtbundel. Toen het haar niet lukte om gevestigde uitgeverijen voor haar werk
te interesseren, besloot ze haar werk in eigen beheer uit te geven. Zo behield
zij de zeggenschap én ze verdiende nog meer ook. In 2006 verscheen Ons kom vandaan en in 2010 I’ve Come To Take You Home. Self publishing betekende wel dat ze
hard moest werken om haar boeken onder de aandacht te brengen. ‘Nóg een reden waarom
ik mezelf heb ontwikkeld als voordrachtskunstenaar. Maar ik kan het iedereen
aanraden.’
Ferrus geeft
regelmatig schrijfcursussen, onder meer aan vrouwen van arme plaaswerkers. Omdat deze vrouwen soms
nauwelijks kunnen lezen of schrijven, is de begeleiding intensief. Ferrus zal zo’n
vrouw bijvoorbeeld vragen hoe zij iets zou beschrijven, en dan schrijft zij het
op. ‘We willen deze vrouwen een stem geven’, zegt ze. ‘Ze krijgen er meer
zelfvertrouwen door.’ Juist daarom moet Ferrus voorzichtig te werk gaan. ‘Een
eigen stem betekent dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen tekst. Als
docent moet ik oppassen dat ik hun verhaal niet overneem.’
Voormalige koloniën
Ferrus
schrijft zowel in het Afrikaans als in het Engels. ‘Afrikaans is mijn
moedertaal, een taal van het continent Afrika, de taal van mijn hart’, zegt ze
stellig. Ze is begonnen om ook in het Engels te schrijven toen een hoogleraar aan
de UWK haar uitnodigde om een Engelstalige schrijfcursus te volgen. Inmiddels
voelt ze zich in beide talen even vertrouwd; beide komen recht uit haar hart. Gewoonlijk
bepaalt het onderwerp of een gedicht zich in het Afrikaans of in het Engels
aandient. ‘Het voordeel van het feit dat ik ook in het Engels schrijf, is dat
ik kan reizen’, zegt ze. ‘Ik kan lezers in het buitenland laten kennismaken met
mijn mensen, en met mezelf.’
Ferrus is
een graag geziene gast op Nederlandse festivals. Zo was ze al te horen op het
Winternachtenfestival (2005) en het Kwaku-festival (2015). ‘Nederland en
Zuid-Afrika hebben nu eenmaal een gedeelde erfenis’, constateert ze. ‘We kunnen
boos zijn op elkaar, maar we kunnen ons nooit helemaal van elkaar losmaken.’ Met
Suriname en de Nederlandse Antillen voelt ze een speciale band. Daar herkent ze
de taal, de gedeelde roots en het
gedeelde koloniale verleden. ‘Het Caraïbisch Gebied ligt me na aan het hart. Als
ik de mensen daar zie, is het alsof ik mijn eigen mensen zie – mijn oma’s en
opa’s, mijn ooms en anties.’