woensdag 28 juni 2017

Hennie Aucamp: "Dat neemt niet weg dat ik terugverlang"

Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013

Dit jaar zijn er twee nieuwe boeken van Hennie Aucamp uitgekomen: Koffer in Berlyn, een verzameling essays over cabaret, en Mits dese wil ek vir jou sê, een brievenboek. Voor Aucamp vormen ze één geheel met het in 2011 gepubliceerde Lendetaal, een bundel opstellen over homo-erotiek in kunst en literatuur. Samen, zegt hij, vormen ze ‘de afsluiting van een leven’.

Hennie Aucamp (1934) heeft wel eens het verwijt gekregen dat hij zich als homoseksuele schrijver niet strijdbaar genoeg zou hebben opgesteld. Het was met name de jonggestorven schrijver Koos Prinsloo (1957-1994) die Aucamp ervan beschuldigde dat hij méér had moeten doen om homoseksualiteit bespreekbaar te maken en zo de weg te effenen voor jonge homoseksuele schrijvers die na hem kwamen. Het is kritiek die Aucamp nog steeds verbaast, want zelf heeft hij als beginnende schrijver in de jaren vijftig en zestig nooit noemenswaardige tegenstand ervaren. ‘Ik heb het klimaat altijd heel gunstig gevonden’, zegt hij. ‘Misschien komt dat doordat de seksuele toespelingen in mijn werk nooit zo expliciet waren. Zodra een schrijver de erotiek in zijn werk té prominent maakt, schiet hij zichzelf in de voet. Dat soort werk wordt heel snel vergeten. Homoseksualiteit is deel van het totale mens-zijn en als je je als een aparte specie opstelt, dan vervreemdt je jezelf van je medemens. Mijn werk week dan ook niet af van de hoofdstroom in de literatuur, maar maakte daar deel van uit.’

Oude beschaving
Deze gematigde opstelling is typerend voor Aucamp, een man met een zachte stem en een hoogst verfijnde dictie. Hij groeide op op de plaas Rust-mijn-ziel in de Stormberge. In 1952 ging hij studeren in Stellenbosch. Hier kwam hij in aanraking met kunstenaars als de schrijfster MER (1875-1975), de schrijver Eitemal (1901-1984) en de invloedrijke socioloog, schrijver en muziek- en toneelkenner Con de Villiers (1894-1978). ‘Ik heb het geluk gehad dat ik al deze bijzondere mensen persoonlijk heb leren kennen’, vertelt Aucamp. ‘Stellenbosch was toen een ander dorp. Er bestond een heerlijke wisselwerking tussen docent en student. Dat is voorgoed verleden tijd. Maar ik heb het voordeel gehad van die soort beschaving. En ik was waarschijnlijk vruchtbare aarde, want ik kwam van het platteland, ik had over al die mensen gelezen en ik wilde ze leren kennen.’ Bezorgdheid over de teloorgang van dié beschaving is een thema dat volgens Aucamp in veel brieven uit Mits dese wil ek vir jou sê is terug te vinden. ‘Het was een prachtige oude cultuur, die de meeste mensen vandaag niet meer kennen. Old hat, zullen sommigen zeggen. Maar mensen hebben daar geen weet meer van. Hopelijk zullen bepaalde staaltjes folklore dankzij dit boek toch bewaard blijven.’

Samenstelling
Een groot deel van Hennie Aucamps brieven wordt bewaard bij het Dokumentesentrum van de universiteitsbibliotheek in Stellenbosch. Mits dese wil ek vir jou sê is samengesteld door twee medewerksters van het Dokumentesentrum, Lynn Fourie en Marina Brink, in samenwerking met uitgeefster Petrovna Metelerkamp. Metelerkamp heeft in 2000 de kleine onafhankelijke uitgeverij Hemel & See opgericht, die tot doel heeft om ‘boeke van besondere gehalte’ te publiceren. Eerder verschenen hier onder meer Metelerkamps eigen biografie over Ingrid Jonker en brievenboeken van de broers N.P. van Wyk Louw en W.E.G. Louw en van Uys Krige, Peter Blum en Audrey Blignault.
Natuurlijk valt er op de samenstelling van zo’n brievenboek altijd wel wat af te dingen, zegt Aucamp, maar over het algemeen is hij tevreden over de keuze die de dames hebben gemaakt. ‘Zonder hen was dit project niet mogelijk geweest. Ze zijn op zoek gegaan naar brieven die lekker lezen. Dan kom je vanzelf bij brieven die ook inhoudelijk interessant zijn. Want als iets je echt aan het hart gaat, dan schrijf je daar ook gepassioneerd over.’
In het verleden heeft Aucamp ook al drie bundels met dagboekaantekeningen gepubliceerd. Hij houdt al sinds zijn veertiende een dagboek bij. Hij ziet duidelijke overeenkomsten tussen het schrijven van brieven en het bijhouden van een dagboek. Een verschil is echter de gerichtheid op de ontvanger: ‘Met dagboeken schrijf je maar voort, terwijl je bij een brief een concrete lezer voor ogen hebt. Brieven en dagboeken lopen grotendeels parallel. Maar soms, als ik in het buitenland was, had ik geen tijd om mijn dagboek bij te houden. Dan vroeg ik achteraf brieven terug zodat ik op basis daarvan alsnog mijn dagboek kon aanvullen.’
Aanvankelijk had Aucamp geen plannen om zijn brieven in boekvorm te laten verschijnen. Het was de dichter Johann de Lange die hem hiertoe heeft overgehaald en die in de jaren negentig al veel werk heeft verricht om de brieven op te sporen en te verzamelen. ‘Zonder zijn aandeel zou deze bundel ook nooit verschenen zijn. Ik denk echter dat er in de jaren daarna nog veel betere brieven bij gekomen zijn. Na mijn pensioen kreeg ik meer tijd om te schrijven. En omdat de post hier in Zuid-Afrika zo onbetrouwbaar is, begon ik automatisch van elke brief waarvan ik zelf dacht dat die redelijk geslaagd was, een kopie te maken.’

Hoge eisen
Aucamps gezicht betrekt weer. ‘Ik was altijd al een cultuurpessimist’, zegt hij, ‘en nu ben ik dat in nog hevigere mate. Als je in dit land woont, zie je slechts een neerwaartse beweging. Populaire schrijvers krijgen steeds meer aandacht, de bellettrie krijgt geen aandacht meer.’
Toegegeven, er zijn ook positieve ontwikkelingen. Zo zijn er volgens de laatste volkstelling in de afgelopen tien jaar een miljoen Afrikaanssprekenden bijgekomen, met name in de bruine en zwarte gemeenschap. Dit betekent echter ook dat het Afrikaans als taal verandert. ‘Ik aanvaard dat het gebeurt’, zucht hij. ‘Maar dat neemt niet weg dat ik terugverlang naar het Afrikaans dat ik gekend heb.’ Ook de opkomst van bruine schrijvers vervult hem niet louter met vreugde. ‘Afgezien van Ronelda Kamfer misschien, is er niet één die ik als bijzonder goed beschouw, zoals Adam Small op zijn beste. Ik zou graag sterkere bruine stemmen willen horen.’
Hij verontschuldigt zich. ‘Als ik kritisch klink, dan komt dat doordat ik in mijn jonge jaren al die bijzondere mensen gekend heb, die me aangeraden hebben om mijn vroegste werk opzij te schuiven. Tegenwoordig is het moeilijk om niet gepubliceerd te worden. Er is altijd wel, op een website of elders, een insmokkelkans. Ik ben nog opgevoed met het idee dat je een bepaalde norm moet hebben waarvolgens je goedkeurt of afkeurt. ’n Ding deug of hy deug nie.’

‘Klein, maar meelevend’
In het verleden was cabaret een belangrijk wapen in de strijd tegen moreel verval. Aucamp is een groot kenner van de cabarettraditie van Weimar. Hij heeft Marlene Dietrich nog zien optreden, en hij bewaart goede herinneringen aan shows van Nederlandse vedettes als Jenny Arean en Liesbeth List. Zelf schreef hij rond de jaren tachtig enkele spraakmakende cabaretprogramma’s, zoals Die lewe is ´n grenshotel (1979), Met permissie gesê (1980) en Slegs vir almal (1985). De teksten werden ook in boekvorm uitgegeven. Zijn werk werd onder meer uitgevoerd door Coenie de Villiers, Nataniël, Laurika Rauch, Elzabé Zietsman en Amanda Strydom. Vooral met de laatste heeft Aucamp een bijzondere band. ‘Als ik begin te schrijven, dan is het alsof ik Amanda hoor zingen. Ik schrijf voor een rijke, warme, sympathieke stem. Daar heb je er niet veel van. Amanda heeft zo’n stem.’
Het cabaret lijkt echter een verdwijnende kunstvorm, zowel in Europa als in Zuid-Afrika. Aucamp mist de tijd toen alle artiesten nog met echte muzikanten optraden. Tegenwoordig werken ze steeds vaker met ‘ingeblikte muziek’, met orkestbanden. Ook grote stadionconcerten staan ver af van het ware cabaret, dat ‘klein’ is, maar ‘levend en meelevend’. ‘Maar je kunt een traditie niet langer kan voortzetten als het klimaat er niet meer naar is’, zucht hij. ‘Iemand zou in deze tijd een cabaret over Zuma moeten maken. Maar alleen Pieter-Dirk Uys zal zich daaraan wagen.  Maar hy is ook nie meer vandag se kind nie…

Ondanks zijn hoge leeftijd – hij wordt volgend jaar 80 – is Aucamp nog altijd actief. Hij schrijft nog steeds brieven en gedichten en regelmatig verschijnt er een essay van zijn hand op Litnet. Tegen de tijd in. Tegen het verval. ‘Ik wil liever bezwijken terwijl ik bezig ben om een stapel drukproeven te corrigeren dan dat ik rechtop zit, wachtend op de dood.’

Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013

Mamphela Rampele: "Dit land is te mooi om te gronde te gaan"

Maandblad Zuid-Afrika, april 2013

Veel Zuid-Afrikanen hebben hun hoop gevestigd op Agang, het nieuwe politieke ‘platform’ van Mamphela Ramphele. Commentatoren betwijfelen of Agang genoeg kiezers zal kunnen trekken om het bij de verkiezingen van 2014 op te nemen tegen Jacob Zuma’s ANC. Maar Ramphele is vastbesloten om een einde te maken aan de cultuur van corruptie en straffeloosheid aan de top.

Eind 2012 verscheen Conversations With My Sons And Daughters, een boek waarin Mamphela Ramphele een scherpe analyse geeft van alles wat er mis is in het huidige Zuid-Afrika, zoals de corruptie, de vriendjespolitiek in regeringskringen en de lamentabele staat van het onderwijs. Ze draagt echter ook een oplossing aan: gewone Zuid-Afrikaanse burgers moeten meer invloed krijgen en meer betrokken worden bij het bestuur van hun land. Op 19 februari 2013 lanceerde Ramphele Agang ‒ geen politieke partij, maar een ‘politiek platform’. Hoewel het onderscheid tussen partij en platform voor velen nog onduidelijk is, springen de overeenkomsten tussen het boek en de kernpunten van Ramphele’s bevlogen toespraak bij de presentatie van Agang direct in het oog.
Toch kan het boek volgens Ramphele niet worden opgevat als manifest voor Agang. ‘Puur toeval’, zegt ze, in de woonkamer van haar huis in Kampsbaai, aan de kust van het Kaapse Schiereiland. Een raam over de hele breedte van de kamer biedt een adembenemend uitzicht op het blauwe water van de Atlantische Oceaan. De ruimte is smaakvol ingericht met beelden en schilderijen uit zowel de Europese als de continentale Afrikaanse traditie. En er hangen foto’s die herinneren aan Ramphele’s activistische verleden. Zoals die van Steve Biko, de leider van de Black Consciousness Movement, met wie Ramphele in de jaren zeventig bevriend was. Ze was in verwachting van hun zoon Hlumelo, toen Biko in 1977 in een politiecel om het leven kwam.
‘Het boek is ontstaan op aandrang van jonge mensen, tussen 25 en 45 jaar oud, die zeiden: “Mama – want ze noemen me Mama – jij hebt zoveel wijsheid en ervaring, we willen dat jij onze mentor wordt.” “Dat kan niet”, zei ik, “jullie zijn met te veel.” “OK”, zeiden ze, “schrijf ons dan.” Het schrijven van het boek duurde drie jaar, en toen ik eraan begon, had ik er nog geen idee van dat mijn levensreis deze wending zou nemen. Maar op een bepaalde manier hangen het boek en Agang toch met elkaar samen, omdat wat ik in het boek zeg, mijn gevoel van hoop weergeeft over dit prachtige land, mijn gevoel van wanhoop over de manier waarop zijn toekomst ondermijnd wordt, en de basisprincipes waarmee we ons land opnieuw kunnen opbouwen.’

‘Veel mensen zijn gestorven voor onze vrijheid’
Het besluit om Agang op te richten is geleidelijk ontstaan. Al jarenlang oefenden mensen druk op Ramphele uit om in de politiek te gaan. Maar ze blijft liever op de achtergrond, net als in de tijd van de Black Consciousness Movement, gedurende haar jaren van ballingschap in Tzaneen en ook later, als wetenschapper aan de Universiteit van Kaapstad. ‘Mijn kracht ligt in het organiseren, in het opzetten van projecten van onderaf, op grass roots level. En in het persoonlijke contact met mensen. Maar de laatste jaren was het steeds vaker alsof ik tegen een muur op liep. Overal in het land ontmoette ik mensen die meer inspraak wilden en die de regering ter verantwoording wilden roepen. Maar telkens weer stuitte ik op een overheid die niet wilde luisteren. En op een regering die niet in staat was om het land te leiden. De onverschilligheid van de Zuid-Afrikaanse overheid was voor buitenlandse donororganisaties reden om zich terug trekken.’
Het is Ramphele een doorn in het oog dat zoveel macht in Zuid-Afrika berust bij regering en overheid (beide gedomineerd door het ANC), het ANC als partij, de staatspresident (Zuma) en de ANC-partijleider (weer Zuma). ‘Het is allemaal van hetzelfde laken een pak. Daardoor wordt het mogelijk om voor één individu een huis te bouwen voor 200 miljoen Rand en het dan een key point te noemen, een plaats van strategisch belang. Nkandla staat voor alles wat er mis is in dit land. De man die in Nkandla woont, is aan de macht gekomen ondanks het feit dat er wel zevenhonderd beschuldigingen van corruptie tegen hem waren ingebracht en hij er nooit in is geslaagd om zijn naam te zuiveren. En zo’n man bekleedt het hoogste ambt in dit land!’
Tegen mei 2012 was Ramphele ervan overtuigd dat ze iets móest doen om te voorkomen dat deze cultuur van straffeloosheid Zuid-Afrika ten gronde zou richten. ‘Daarvoor is dit land te mooi en te belangrijk’,  zegt ze vol vuur. ‘In de eerste plaats voor mijzelf. Ik heb me 45 jaar lang voor dit land ingezet en ik kan niet toestaan dat iemand het kapotmaakt. Ten tweede zijn er vele mensen gestorven om onze vrijheid mogelijk te maken en ik wil geen deel hebben aan het verraad van de offers die zij hebben gebracht. Ten derde heb ik twee kleinkinderen en ik wil niet dat ze opgroeien in een land waar ze het liefst wég willen. En ten vierde hebben wij als Zuid-Afrikanen een grote verantwoordelijkheid om het continent Afrika tot een succes te maken. We hebben de grootste economie, maar we slagen er niet in om Afrika vooruit te helpen; op dit moment remmen wij de ontwikkeling van Afrika zelfs af.’

(Tekst loopt verder onder de foto.)
Mamphela Rampele


‘Black Consciousness duurde te kort’
Dat het, anders dan in de Arabische wereld, nog steeds niet is gekomen tot een ‘Zuid-Afrikaanse Lente’, komt volgens Ramphele doordat de verschillende bevolkingsgroepen die samen de Zuid-Afrikaanse samenleving vormen, stuk voor stuk een autoritaire cultuur kennen. ‘We hebben nooit geleerd om het gezag van de leiders in twijfel te trekken. De enige periode waarin we begonnen te kijken naar de rol van de psyche bij onze eigen onderdrukking was in de jaren zeventig, in de tijd van de Black Consciousness Movement. Toen begonnen mensen zich af te vragen: hoe komt het dat we een dergelijke behandeling accepteren? Dat iemand tegen je zegt dat je iets niet bent, en je accepteert het? Opeens ben je niet langer jíj, maar je bent niet-ik. Hoe kun je door het leven gaan als niet-ik? Wat is er van jóu geworden? Je hebt jezelf gedood. In Zuid-Afrika doodden mensen die niet van Europese afkomst waren zichzelf, geestelijk, door te accepteren dat ze niet-Europees genoemd werden, niet-blank. De belangrijkste verdienste van de Black Consciousness Movement was dat het ons de ogen opende voor het belang om jezelf een naam te geven. Dat bevrijdde ons, dat bevrijdt je van angst en plaatst je op gelijke voet met anderen.’
Helaas, zegt Ramphele, duurde de periode van de Black Consciousness Movement te kort. Maar de Soweto-opstand zou nooit hebben plaatsgevonden als de Black Consciousness Movement de jeugd van Zuid-Afrika niet had bevrijd van angst, en datzelfde geldt voor de massamobilisatie van de jaren tachtig. ‘Maar in 1994 gaven we onze zelfstandigheid uit handen aan één man, Nelson Mandela, en zijn organisatie, het ANC. Mandela zelf zei voortdurend dat deze vrijheid niet het werk was van één man, maar bevochten was door alle Zuid-Afrikanen plus onze vrienden in het buitenland die ons ondersteunden. Maar vanaf 1994 keerden we terug naar een autoritair leiderschap. De negatieve invloed kwam van het ANC in ballingschap, die in de jaren zestig  het land had verlaten en die de ontwikkeling van de jaren zeventig niet had meegemaakt.’

Partij of platform?
Politieke analisten hebben sceptisch gereageerd op de lancering van Agang. Zij gaan ervanuit dat de meeste kiezers de gevestigde partijen, zoals ANC en DA, trouw zullen blijven. Maar Ramphele laat zich door deze sombere voorspellingen niet uit het veld slaan. ‘Op de luchthaven, in de supermarkt, op straat… Overal ontmoet ik mensen die zeggen: godzijdank, nu zullen we écht vrij zijn! We gaan er ook niet vanuit dat we winnen omdat we gelijk hebben. Je wint omdat je aansluit bij de emoties, de hoop, de dromen van mensen, en zij – zij – worden hun eigen bevrijders. En vergeet niet dat alles klein begint. Een reusachtige boom begint als een mosterdzaadje. Ja, we zijn klein, en de verkiezingen zijn al in 2014. Dus we hebben geen tijd en dat weten we heel goed. Daarom kunnen we elke hulp gebruiken die we kunnen krijgen om het enthousiasme van de mensen om te zetten in een formidabele machine.’
De intentie om de kiezers zelf verantwoordelijk te maken voor datgene waar Agang voor staat, verklaart de keuze om te starten met een platform in plaats van een partij. ‘Een platform’, verduidelijkt Ramphele, ‘is een virtuele ruimte waar Zuid-Afrikanen met elkaar in gesprek kunnen gaan. Als ik meteen met een politieke partij was begonnen, dan had ik met een handvol mensen om de tafel gaan zitten om een verkiezingsprogram te schrijven, en dan moet je mensen overtuigen. Maar dat hoeft nu niet. We initiëren gesprekken waardoor mensen gaan inzien dat ze een stem hebben, dat ze hun eigen volksvertegenwoordigers kunnen kiezen, of, als ze dat willen, zelf in het parlement kunnen gaan zitten.’

Niet de schuld van het verleden
Daarmee raakt Ramphele aan het onderscheid tussen een gezagsgetrouwe onderdaan en een zelfbewuste en betrokken burger, zoals ze dat ook in haar boek uiteenzet. Dat de regering zo makkelijk wegkomt met corruptie en falend beleid, is volgens Ramphele de oorzaak voor de vele gewelddadige protesten tegen slechte dienstverlening, de afgelopen maanden. ‘De mensen maken alles stuk omdat ze machteloos zijn. Gefrustreerd. Ik noem dat “sociale pijn”: het gevoel dat je hebt als je weet dat wat er gebeurt, verkeerd is, en je bent niet bij machte om er iets aan te doen. Het is als een depressie. Je raakt aan de drank of je begint je vrouw of je kinderen te slaan… Je hebt het onopgeloste trauma van de onderdrukkende regimes uit het verleden, opnieuw geactiveerd door het besef dat de vrijheid ons niet de genezing heeft gebracht waar we naar zochten.’
Ik heb twee zonen, van 35 en 30 jaar oud. Ik heb als ouder vast en zeker fouten gemaakt. Maar dat geeft hen nog niet het recht om te zeggen: ik kan geen baan vinden want mijn moeder heeft me verkeerd opgevoed. Onze democratie is bijna twintig jaar oud. Om het verleden de schuld te blijven geven is een teken van een regering die weigert verantwoordelijkheid te nemen en rekenschap af te leggen. Ze moeten toegeven dat zíj ons onderwijs kapotgemaakt hebben, evenals onze gezondheidszorg. En die HOP-huizen die worden neergezet zijn een belediging voor de mensen die er in moeten leven. Half zo groot als deze huiskamer, gebouwd met zulk slecht materiaal dat het gevaarlijk is om er te wonen. Wat heeft dat met apartheid te maken?’

‘Stap voor stap’
Ondanks de huidige problemen is Ramphele optimistisch over de toekomst van Zuid-Afrika, met zijn schitterende natuur, zijn bodemschatten en zijn jonge bevolking. Er moet slechts gezocht worden naar manieren om deze rijkdommen om te zetten in baten die iedereen ten goede komen. Daarvoor moet er geïnvesteerd worden in bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting. En elk van deze investeringen zal nieuwe werkgelegenheid meebrengen. Het land beschikt over genoeg kapitaal, maar vanwege de corruptie is de private sector bang om geld in het land te beleggen. Ramphele is ervan overtuigd dat het kán. ‘Natuurlijk, we gaan het doen. Stap voor stap. En de kiezers mogen ons ter verantwoording roepen. Als we het niet goed doen, moeten we weg.’

Maandblad Zuid-Afrika, april 2013


Ahmed Kathrada: "Had ik toen mijn school maar afgemaakt"

Maandblad Zuid-Afrika, december 2012

Op Robbeneiland was Nelson Mandela gevangene nr. 466/64. Ahmed Kathrada had nr. 468/64. Onlangs was ‘Kathy’, zoals hij door velen wordt genoemd, even in Nederland voor de onthulling van een standbeeld van zijn oude vriend.


Ahmed Kathrada, in 1929 geboren als telg van een Zuid-Afrikaanse Indiër-familie, raakte al jong betrokken bij de Struggle. Hij was een echte activist, die niet bang was om zijn leven te wagen voor het ideaal van een Zuid-Afrika waar huidskleur geen rol meer speelde. Tijdens het Rivonia-proces werd hij, samen met onder meer Mandela, Walter Sisulu en Govan Mbeki, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf met dwangarbeid. Kathrada zou in totaal 26 jaar en 3 maanden in de gevangenis doorbrengen, waarvan 18 jaar op Robbeneiland. Na zijn vrijlating speelde hij een belangrijke rol binnen het ANC. In het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika was hij onder meer parlementslid, parlementair adviseur van de president en voorzitter van de Raad van Bestuur van het Robbeneiland Museum.

Avontuur
Kathrada moet een jaar of 12 geweest zijn, toen hij zich aansloot bij de Struggle. ‘Ik ben geboren op het platteland’, vertelt hij, ‘en kinderen kennen geen kleur. Je speelt, je ruziet en je legt het weer bij. Maar toen het tijd werd om naar school te gaan, regelde mijn vader het zo dat het hoofd van de zwarte school ’s middags bij ons thuis kwam om mij les te geven. Ik was nog jong en stond er niet bij stil. Maar toen ik 8 jaar oud was, werd ik naar Johannesburg gestuurd om daar naar school te gaan. Op dat moment begon ik vragen te stellen: “Waarom word ik weggestuurd, waarom kan ik niet samen met mijn vriendjes naar school?” Toen hoorde ik, dat ik niet naar de zwarte school mocht en niet naar de witte school, en dat er geen Indiërschool was omdat de Indiërgemeenschap in het dorp te klein was. Toen ik als 8-jarige werd losgescheurd van mijn familie rees bij mij de vraag: “Waarom?”’
‘In Johannesburg werd ik lid van een jongerenclub die filmavonden en debatten organiseerde. Als kind begrijp je niets van politiek. Maar wat je wel begrijpt, is avontuur. Dus als iemand die ouder is dan jij, je vraagt om folders uit te delen, posters te plakken of leuzen op een muur te schrijven, dan is dat een avontuur. Dat is wat mij als kind het meeste aansprak!’

(Tekst gaat verder onder de foto.)
Ahmed Kathrada

Gandhi
Kathrada ziet het als zijn taak om de Struggle-geschiedenis en vooral het aandeel van Indiërs daarin vast te leggen voor latere generaties. Zijn Memoirs bevatten een schat aan informatie en zijn ook nog eens onderhoudende leesstof. Verwarrend is alleen het hecht verweven netwerk van organisaties waaruit de bevrijdingsbeweging bestond. Kathrada: ‘Om dat te begrijpen, moet je naar de geschiedenis kijken. Er waren verschillende rassenwetten voor verschillende gemeenschappen. Sommige golden alleen voor zwarten, andere alleen voor Indiërs. Daardoor ontstonden er verschillende organisaties. Maar naarmate de onderdrukking toenam, groeide het verzet en begonnen de verschillende organisaties steeds meer samen te werken. In de statuten van het ANC was vastgelegd dat mensen die niet zwart waren, geen lid mochten worden. Maar in de praktijk leek het alsof we allemaal voor dezelfde organisatie werkten. Zwarten mochten bijvoorbeeld geen bedrijfsruimte huren in het centrum van Johannesburg. Het ANC kon dus formeel geen kantoor in de stad hebben. Maar het Indian Congress kon dat wel. Daarom deelden we een pand. Je zou kunnen zeggen dat we ANC-werk deden zonder dat we lid waren van het ANC.’
Kathrada was leider van de jeugdliga van het Transvaalse Indian National Congress. Deze beweging werd geïnspireerd door het gedachtegoed van Mahatma Gandhi, voor wie de 21 jaar die hij in Zuid-Afrika doorbracht (1893-1914) de basis hadden gevormd van zijn methode van satyagraha (vreedzaam verzet). Terwijl het ANC tot 1949 bleef hopen dat het de blanke regering met petities en delegaties kon vermurwen, kozen de Indiërs al in 1946 voor een strategie van burgerlijke ongehoorzaamheid. De eerste actie betrof een stuk land in Durban dat ‘slegs vir blankes’ gereserveerd was. Kathrada maakte deel uit van de groep vrijwilligers die het terrein bezetten.
‘Het is toen’, vertelt Kathrada, ‘dat ik voor het eerst in de gevangenis belandde. Ik gaf een verkeerde leeftijd op, want als ze hadden geweten dat ik pas 17 was, hadden ze me niet naar de gevangenis gestuurd. Dat was juist de bedoeling!’ Hij verdween een maand achter tralies. ‘Ik was nog jong en jonge mensen doen domme dingen. Ik zat vlak voor mijn eindexamen, maar ik stopte met school en draaide de bak in.’
Achteraf heeft Kathrada altijd betreurd dat hij zijn school destijds niet heeft afgemaakt. Op Robbeneiland zou hij de schade echter dubbel en dwars inhalen. Via UNISA haalde hij een bachelors-graad in geschiedenis, criminologie en bibliotheekwezen en een honneurs in geschiedenis en politicologie; promoveren werd door de gevangenisautoriteiten niet toegestaan.

Historisch besef
Kathrada is oprichter van de Ahmed Kathrada Foundation, die tot doel heeft het non-racialisme in Zuid-Afrika te bevorderen. ‘Tijdens de Struggle maakte het uiteindelijk niet meer uit of iemand blank of zwart was, man of vrouw’, legt Kathrada uit. ‘Niet alleen zwarten, maar ook blanken, kleurlingen en Indiërs gingen de gevangenis in of werden gemarteld tot de dood erop volgde. Denk aan David Webster of Neil Aggett. We voerden een gezamenlijke strijd. De jongeren van nu weten dat niet meer. Ze denken dat de Struggle alleen een strijd van zwarten was.’

Kathrada hecht veel waarde aan historisch bewustzijn. ‘Met onze stichting willen we jongeren bereiken. Onze boodschap is: met democratie, met vrijheid komt verantwoordelijkheid, tegenover jezelf, je ouders, je gemeenschap en je land. Zuid-Afrika heeft goed opgeleide jongeren nodig, op elk terrein. Maar we willen kinderen ook laten spelen, want zelfs dát was vroeger aan restricties gebonden. We zeggen: geniet, maar bedenk dat je een verantwoordelijkheid hebt.’

Maandblad Zuid-Afrika, december 2012

vrijdag 27 mei 2016

Afrikaans veertig jaar later

In juni 2016 is het veertig jaar geleden dat zich in Zuid-Afrika twee gebeurtenissen voltrokken waarvan de gevolgen nu nog doorwerken in het debat over de positie van het Afrikaans aan de Universiteit Stellenbosch. De eerste is bekend: op 16 juni 1976 gingen duizenden scholieren in Soweto de straat op om te protesteren tegen het Afrikaans als verplichte onderwijstaal. Beelden van politiemannen die het vuur openden op onschuldige schoolkinderen gingen de hele wereld over. Volgens officiële berichten werden er die eerste dag 23 kinderen door politiekogels gedood; andere bronnen spreken van 176. Door de Soweto-opstand kreeg het Afrikaans het stigma ‘taal van de onderdrukker’. Het is de herinnering aan dit bloedbad die vandaag de dag nog voortleeft in het collectieve geheugen van zwarte studenten die roepen om de afschaffing van het Afrikaans aan traditioneel Afrikaanstalige universiteiten als de Universiteit van Pretoria, de Universiteit van die Vrystaat, de Potchefstroom-campus van de Noordwes Universiteit en vooral de Universiteit Stellenbosch. De herinnering aan de Soweto-opstand en alles waar deze voor staat, drukt echter ook nog zwaar op het geweten van veel blanke Afrikaanssprekenden; schuldgevoel over een onverwerkt verleden maakt dat zij huiveren om op te komen voor het behoud van hun taal en misschien te snel geneigd zijn om te luisteren naar de protesten van de #AfrikaansMustFall-beweging, aan de US: Open Stellenbosch.

Een tweede gebeurtenis die mínder bekend is, is de presentatie van het rapport van een onderzoekscommissie onder leiding van de sociologe Erika Theron twee dagen later, op 18 juni 1976. Dit rapport veroordeelde de discriminatie tegen bruine Zuid-Afrikanen, destijds met een nivellerende term als ‘kleurlingen’ aangeduid. De regering van B.J. Vorster negeerde de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport echter, en gehate wetten als de Groepsgebiedenwet en de Ontuchtwet zouden nog jaren gehandhaafd blijven. Volgens de cijfers van de meest recente volkstelling (2011) zijn er nu in Zuid-Afrika zo’n 6 855 082 mensen (13,2% van de bevolking) met Afrikaans als eerste taal. Daarvan is de meerderheid, 50,21%, bruin, 39,54% blank, 8,78% zwart, en de rest van Aziatische/Indiase afkomst of ‘anders’. Het Theron-rapport uit juni 1976 hád blanke en bruine Afrikaanssprekenden dichter tot elkaar kunnen brengen. De afwijzing ervan maakte de kloof echter alleen maar groter. Dat verklaart waarom er nog steeds geen algemeen aanvaarde term bestaat die blanke en bruine Afrikaanssprekenden als groep verbindt, al wordt een nieuwvorming als ‘Afrikaanses’ steeds vaker gehoord. Een gezamenlijk optrekken voor het Afrikaans heeft nog vaak iets ongemakkelijks, al bewijzen organisaties als de SBA en de ATKV dat het kán. Daarnaast leven veel bruine Afrikaanssprekenden in moeilijke sociaaleconomische omstandigheden; zij hebben wel iets anders aan hun hoofd dan de positie van het Afrikaans, en ze zullen eerder voor het Engels kiezen, omdat ze, terecht of niet, het idee hebben dat die taal hen betere kansen biedt op werk en inkomen.

De Universiteit Stellenbosch gold in de apartheidsjaren als bolwerk van Afrikaner nationalisme, hoewel de universiteit ook veel ‘verligte’ denkers heeft voortgebracht. Stellenbosch ligt in de provincie Wes-Kaap, waar het Afrikaans de meest gesproken taal is. Het is een internationaal erkend feit dat onderwijs in de eigen taal tot de beste resultaten leidt. Daarom valt er veel voor te zeggen om juist aan de Universiteit Stellenbosch het Afrikaans te handhaven. Gebeurt dit niet, dan worden bruine studenten die hopen om door hun studie de armoedige omstandigheden uit hun jeugd achter zich te laten, opnieuw in de steek gelaten.

De realiteit is echter dat sinds enkele jaren het aantal studenten met het Afrikaans als moedertaal aan de Universiteit Stellenbosch niet langer in de meerderheid is. Daar komt bij, dat veel studenten – óók studenten die uit Afrikaanssprekende huizen komen – aangeven dat ze liever in het Engels college krijgen, omdat ze verwachten dat ze daarmee later makkelijker werk zullen vinden of omdat ze hopen op een internationale academische loopbaan. Dit verklaart waarom de studenten niet massaal in opstand komen tegen de machinaties van het bestuur van de US onder leiding van rector Wim de Villiers om het Engels zo snel mogelijk de primaire taal aan de US te maken.

Het universiteitsbestuur voelt de druk van de Zuid-Afrikaanse regering om de US te transformeren tot een meer inclusieve universiteit. Het lijkt wel alsof men ook hier, net als in andere bedrijfstakken, wil komen tot een evenredige vertegenwoordiging van 80% zwarte studenten, 9% wit, 9% bruin en 2% Aziatisch/Indiër. Dit zou een afspiegeling van de landelijke demografie zijn, hoewel de werkelijkheid in de Wes-Kaap, met 48,8% bruine bevolking, 32,8% wit, 15,7% zwart en 1% Aziatisch/Indiër, er heel anders uitziet! Vastgesteld moet worden dat de toename van het aantal Engelssprekende studenten aan de US vooral komt door blanke studenten die weg bewegen van de snelle transformatie aan met name de Universiteit van Kaapstad. De verengelsing is dus niet te danken aan een brede instroom van zwarte studenten. Voor deze laatste groep geldt overigens ook dat het Engels vaak niet hun eerste, maar hun tweede of derde taal is, en dat verengelsing van de US niet automatisch zal betekenen dat zij academisch beter zullen gaan presteren.

Protest komt er vooral van gevestigde intellectuelen die zich hebben verzameld in de Gelyke Kanse-beweging. Deze is opgericht toen duidelijk werd dat diverse faculteiten aan de US al begonnen zijn om colleges primair in het Engels te geven, hoewel dit in strijd is met het officiële taalbeleid van de universiteitsraad en het afwijkt van wat de studenten in het jaarplan is beloofd. Gelyke Kanse wordt onder meer gesteund door oud-president F.W. de Klerk, de Wes-Kaapse premier Helen Zille en Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee. Het boegbeeld van de beweging is dichter Breyten Breytenbach, die er met zijn onvervalste Struggle-credentials als geen ander in is geslaagd om de strijd voor het Afrikaans uit de conservatieve sfeer te halen. Het is de moeite waard om op Litnet Breytenbachs open brief aanrector Wim de Villiers na te lezen, waarin hij een pleidooi houdt voor diversiteit en voor de kracht van lokale cultuur in een geglobaliseerde wereld.

Het recht op onderwijs in eigen taal is vastgelegd in artikel 29(2) van de grondwet. Volgens Theuns Eloff, voorzitter van het Dagbreek Trust en de F.W. de Klerkstigting, berust dit recht níet bij de universiteit als instituut, maar in elke student afzonderlijk. Studenten die de universiteit zouden willen aanklagen – zoals Afriforum Jeug ook al heeft gedaan – zouden dan ook een goede kans op succes hebben.

De vraag is echter of het tij nog te keren valt. Binnen de bredere Zuid-Afrikaanse samenleving lijkt het debat over het Afrikaans, dat met nogal wat intern gehakketak gepaard gaat, een anomalie. Dat wil niet zeggen dat we het Afrikaans nu maar moeten opgeven. Er is een reële angst dat het einde van het Afrikaans als universiteitstaal ook het einde van het Afrikaans als cultuurtaal en als lekkere geselstaal inluidt.

Het beste antwoord is echter om het Afrikaans levend te houden, door in die taal te schrijven, te zingen en te spelen; door Afrikaanse artiesten, van Coenie de Villiers tot HemelBesem en Amanda Strydom tot Meneer Naudé, te ondersteunen; door van de taal in al zijn creativiteit en diversiteit te genieten; en door de taal zorgvuldig te gebruiken en te blijven ontginnen. Een mooi voorbeeld is de nieuwe site www.afrikaans.com, die op 26 mei jl. is gelanceerd, en die precies dát doet.

maandag 18 april 2016

Biografie is Henk van Woerden onwaardig

In 1998 vat het Algemeen Dagblad zijn positie kernachtig samen: ‘De schrijver en beeldend kunstenaar Henk van Woerden (50) beschouwt zichzelf als een halve Zuid-Afrikaan. De Zuid-Afrikanen daarentegen zien hem als een Nederlander en de Nederlanders denken dat zijn werk uit het Afrikaans is vertaald.’ Tien jaar na zijn onverwachte dood in 2005 publiceert NRC-journaliste Toef Jaeger een biografie over Van Woerden, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal.


Henk van Woerden (1947-2005) had al naam gemaakt als schilder toen hij rond 1990 besloot om zich voortaan hoofdzakelijk aan het schrijven te wijden. Het leverde een klein, maar waardevol oeuvre op: de romans Moenie kyk nie (1993, bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs), Tikoes (1996), Een mond vol glas (1998, Generale Bank Literatuurprijs en Alan Paton Award) en Ultramarijn (2005, Gouden Uil en Inktaap), de essaybundel Notities van een luchtfietser (2002) en een uitvoerige schets van het leven van Ingrid Jonker in Ik herhaal je (2000), Gerrit Komrijs vertaling van Jonkers gedichten. Van Woerden schreef ook het scenario voor Korreltjie niks is my dood (2001), de documentaire over Jonkers leven die op het televisiefestival in Montreux werd onderscheiden met een Zilveren Roos.

Van Woerdens literaire werk heeft een sterk autobiografisch karakter. En met uitzondering van het in de Mediterrané spelende Ultramarijn is Zuid-Afrika in zijn boeken nooit ver weg. De kleine Henk was zes jaar oud, toen het gezin Van Woerden – vader Joop, moeder Jopie, de broertjes Henk en Hans, zusje Anneke en baby Carl – in 1957 op de SS Waterman naar Zuid-Afrika vertrok. De Van Woerdens behoorden tot de ongeveer 30.000 Nederlandse immigranten die in de jaren vijftig naar Zuid-Afrika emigreerden, op zoek naar een beter leven.


Koffer van oma Scheepstra

Het idee voor een biografie over Henk van Woerden is afkomstig van Van Woerdens uitgever, Joost Nijsen van Podium. Hij was het ook, die NRC-journaliste Toef Jaeger hiervoor benaderde. Jaeger had voor Podium regelmatig redactioneel meegewerkt aan Van Woerdens werk en was met hem bevriend.

Jaeger kon voor het schrijven van deze biografie gebruik maken van een schat aan materiaal. Een belangrijke bron was de zogenaamde ‘koffer van oma Scheepstra’, waarin Henks grootmoeder van moederskant brieven, foto’s, kindertekeningen, rapporten en andere memorabilia had bewaard. Bovendien had de schrijver zelf ook dozen vol brieven, dagboeken en eerdere versies van verhalen verzameld. Daarnaast kreeg Jaeger de medewerking van Van Woerden weduwe Nicole en zijn twee eerdere vrouwen, Linda en Margot, en kon ze interviews voeren met vele familieleden en vrienden. Tot slot heeft ze een aantal reizen gemaakt in het voetspoor van Van Woerden: naar Zuid-Afrika, Kreta en Rome.

Toen Jaeger Nijsen in het voorjaar van 2014 de eerste versie van de biografie liet lezen, was de uitgever echter teleurgesteld over het resultaat. Naar zijn mening deed het boek geen recht aan ‘het artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ van Henk van Woerden als auteur. Dit zou ertoe leiden dat het boek uiteindelijk niet bij Podium zou verschijnen, maar bij een andere uitgeverij, Atlas Contact.


Activisme was hem vreemd

Zuid-Afrika zou de Van Woerdens niet het geluk brengen waar ze op hadden gehoopt. Moeder Jopie was ziekelijk; ze overleed toen Henk negen jaar oud was. Vader Joop was een moeilijke man die zich weinig aan zijn gezin gelegen liet liggen; met de kennis van nu zouden we misschien zeggen dat hij een bipolaire stoornis had. Pas in 1989 kreeg Henk de werkelijke reden te horen waarom het gezin destijds uit Nederland was weggegaan: Joop was in de oorlog ‘fout’ geweest. Vanwege dat oorlogsverleden hadden drie andere migratielanden – Amerika, Canada en Australië – het gezin afgewezen; alleen in apartheidsland Zuid-Afrika konden ze nog terecht.

Henk wordt zich pas bewust van de Zuid-Afrikaanse politiek als hij op zestienjarige leeftijd wordt toegelaten tot de Michaelis Kunsskool, aan de rand van de Compagnietuinen in Kaapstad. Hij raakt echter slechts zijdelings betrokken bij de protestacties van de studenten, via zijn toenmalige vriendin Linda Pentz, die later zijn eerste vrouw zou worden. Hoewel hij het apartheidssysteem ‘ronduit obsceen’ vond, was hij het type niet om mee te doen aan demonstraties. Daarnaast had hij in die jaren andere zaken aan zijn hoofd, vooral het begin van zijn loopbaan als kunstenaar en zijn getroubleerde verhouding met zijn vader.

Volgens Jaeger is Van Woerdens politieke engagement pas later ontstaan, na zijn terugkeer naar Nederland, toen hij voortdurend vragen kreeg over hoe dat nou was, om kunstenaar te zijn onder een verwerpelijk regime. Hoewel activisme hem vreemd was, kon Van Woerden zich vanuit zijn eigen positie als migrant wel identificeren met de verscheurdheid die het gevolg was van het segregatiebeleid. Zijn engagement komt vooral tot uiting in zijn derde roman, Een mond vol glas (1998), waarin hij parallellen trekt tussen zijn eigen situatie en die van Hendrik Verwoerd – nóg een Nederlandse migrant, maar dan één die zou uitgroeien tot de ‘architect’ van de apartheid – en Verwoerds moordenaar, de tragische bastaard – half Grieks, half Mozambikaans – Dimitri Tsafendas. Een mond vol glas is een uiterst subtiel boek geworden, met een meedogende en onderzoekende grondtoon. Terecht merkt Jaeger dan ook op dat Van Woerdens enigszins passieve houding zijn literaire werk ten goede is gekomen, en heeft gevrijwaard van ‘simplistische, geëngageerde boodschappen’.


Wat wil de biograaf?

In het voorjaar van 1968 keert Van Woerden, dan negentien jaar oud, met zijn vrouw Linda en dochtertje Nicky terug naar Nederland. Hij kan er echter niet aarden, en in oktober 1969 vertrekt het gezin naar Oost-Kreta, om het huurhuis over te nemen waar de Zuid-Afrikaanse schrijver Jan Rabie vóór hen heeft gewoond. Hier zal Van Woerden zich ontwikkelen tot een zeer verdienstelijke bouzoukispeler. Kreta zal de achtergrond gaan vormen voor zijn laatste roman, Ultramarijn (2005).

Op dit punt in de biografie aangeland, verliest Jaeger zich helaas in een schier eindeloze opsomming van Van Woerdens avonturen op het liefdespad, die hem – Van Woerden had van jongsaf een glazen oog – het epitheton ‘de eenogige Casanova’ bezorgen. Zijn relatie met Linda verzandt, en hij trouwt met Margot, bij wie hij een zoon krijgt, Njal. Ook het huwelijk met Margot houdt geen stand. In zijn derde vrouw, Nicole, lijkt Van Woerden echter de liefde van zijn leven te hebben gevonden.

Het beeld dat na het lezen van Jaegers biografie vooral blijft hangen, is dat van een karakterloze, zelfbehepte rokkenjager en een waardeloze vader voor zijn kinderen. De soms wat al te smakelijk opgediste Frauengeschichte gaan zo overheersen, dat de aandacht voor Van Woerdens werk als schilder en schrijver en zijn rol in het intellectuele debat van zijn tijd erdoor in het gedrang komt. Tijdens het lezen bekruipt je soms het gevoel dat je bepaalde feiten uit Van Woerdens persoonlijke leven liever niet had geweten.

Daar staat tegenover dat Jaeger er onvoldoende in slaagt om de lezer te overtuigen van Van Woerdens betekenis als beeldend kunstenaar en schrijver. Op literair terrein voelt ze zich redelijk thuis. Maar wanneer het over Van Woerdens beeldende werk gaat, citeert ze vooral uitvoerig uit recensies, zonder dat zij hier zelf een duidelijke visie op lijkt te hebben. Des te spijtiger is het dat het boek slechts één tekening van Van Woerdens hand bevat, en geen enkele foto van zijn schilderijen. De uitvoerige aandacht voor het liefdesleven van de kunstenaar wordt niet gecompenseerd door een even sterk vertoog over dat waar het in een kunstenaarsbiografie in de eerste plaats over moet gaan. Als lezer ga je je afvragen waarom je de moeite zou willen doen om een boek over deze wat absurde Don Juan te lezen. En wie het voorrecht heeft gehad om Henk van Woerden persoonlijk te hebben meegemaakt, kan niet anders dan concluderen dat Jaeger, in dit boek althans, de essentie van Van Woerdens ‘artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ (zoals uitgever Joost Nijsen het noemde) volledig heeft gemist.


Overal en nergens thuis

Van Woerden begon relatief laat in zijn leven met schrijven. In 1989 keerde hij voor het eerst terug naar Zuid-Afrika. Zijn hernieuwde kennismaking met het land waar hij zijn kinderjaren had doorgebracht, leidde in 1993 tot zijn debuut als romanschrijver met Moenie kyk nie, het intieme en poëtische coming of age-verhaal van een kind uit een arm en verbrokkeld migrantengezin. In 1996 volgde Tikoes, een roman die zich eveneens in Zuid-Afrika afspeelt en die doordesemd is van zijn liefde voor zijn laatste vrouw, Nicole. Van Woerden schrijft in de jaren negentig in NRC Handelsblad ook enkele zeer verhelderende essays over Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Jaeger gaat echter te ver wanneer zij verklaart dat Van Woerden ‘zonder zich daar bewust van te zijn, de Nederlandse literaire kijk op Zuid-Afrika […] veranderd’ zou hebben hebben. Afgezien van het feit dat niet duidelijk is wat voor verandering Van Woerden precies teweeg gebracht heeft, moet in dit verband ook de rol van Adriaan van Dis en Gerrit Komrij niet onderschat worden. Wat daarentegen ontbreekt, en wat wél genoemd had moeten worden, is Van Woerdens actieve rol bij de organisatie van het jaarlijkse Winternachten Festival in Den Haag, waar mede dankzij zijn voorspraak en bemiddeling vele migrantschrijvers uit Zuid-Afrika en de diaspora in brede zin hun opwachting maakten.

Ondanks zijn inzet voor de bekendheid van Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland zal Van Woerden zich in Zuid-Afrika, net als in Nederland, nooit meer echt thuis voelen. Hij wil er graag geaccepteerd worden, en daarom komt de felle kritiek, wanneer Gerrit Komrij de documenten van Ingrid Jonker opkoopt en meeneemt naar Portugal zodat Van Woerden daar ongestoord aan een biografie over Jonker zou kunnen werken, hard aan. ‘Wat de situatie voor Henk pijnlijk maakt, is dat Die Burger hem met Komrij als neokoloniaal neerzet. Een gevoelig punt, niet alleen omdat Henk in zijn werk en ideeën zo veel mogelijk afstand neemt van neokolonialisme, maar ook omdat hij andermaal wordt bevestigd in zijn buitenstaanderschap.’

Vertrokken – meegesleept – om nooit meer thuis te komen. Ook voor Henk van Woerden golden de in de jaren negentig, toen hij zijn hoogtijdagen als schrijver beleefde, zo vaak gehoorde, ten onrechte aan Salman Rushdie toegeschreven woorden: ‘The past is another country; they do things differently there.’

Toef Jaeger, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal. Leven en werk van Henk van Woerden. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015. 320 p., €24,99.

Ingrid Glorie hield in 1998 een interview met Henk van Woerden naar aanleiding van het verschijnen van zijn derde roman, Een mond vol glas. Dit interview werd in 1999 gepubliceerd in Tydskrif vir Letterkunde. De tekst van dit interview is nu ook te vinden op de website van Maandblad Zuid-Afrika.

dinsdag 16 februari 2016

Recensie Elleke Boehmer, Op de veranda

Schreeuwen in het donker

In de verontrustende roman Op de veranda van schrijfster en literator Elleke Boehmer liggen liefde en onbegrip dicht bij elkaar. Op donderdag 18 februari is Boehmer samen met David Attwell te gast in het geheel vernieuwde Zuid-Afrikahuis.

Elleke Boehmer (1961) is geboren in Durban, Zuid-Afrika, als kind van Nederlandse immigranten. Inmiddels is ze hoogleraar Engelstalige wereldliteratuur aan de Universiteit van Oxford en geldt ze als één van de grondleggers van de postkoloniale literatuurstudie. Haar Colonial & Postcolonial Literature (1995) is een standaardwerk, en in 2008 publiceerde ze een biografie over Nelson Mandela die in vele talen werd vertaald. Naast haar wetenschappelijke werk schreef Boehmer ook romans en verhalen die voor diverse literaire prijzen werden genomineerd.


Onwaarschijnlijk pact
Boehmers vijfde roman, Op de veranda, is een zogenaamde ‘Bildungsroman’, waarin het leven van de hoofdpersoon wordt gevolgd van kind tot volwassene. De hoofdpersoon van deze autobiografisch getinte roman is Ella B., een personage dat sterke gelijkenis met Elleke Boehmer vertoont.
Het verhaal begint in de jaren tachtig. In Zuid-Afrika is de noodtoestand uitgeroepen. Vanwege haar betrokkenheid bij het verzet tegen de apartheid begint het in Zuid-Afrika voor Ella steeds gevaarlijker te worden en daarom wil ze zich een tijdje schuilhouden in het appartement in een keurige Haagse buurt dat ze van haar moeder heeft geërfd. Maar dan blijkt dat haar vader haar na haar geboorte nooit heeft aangemeld bij het Nederlandse consulaat in Durban en dat ze volgens het Nederlandse bevolkingsregister niet bestaat.
In een lange terugblik probeert Ella meer van haar relatie met haar vader te begrijpen. In het boek is consequent sprake van ‘de vader’ en ‘de moeder’, wat de afstand tussen Ella en haar ouders benadrukt. Halverwege de  jaren zestig verhuist het gezin van de havenstad Durban naar het slaperige stadje Braemar. De vader wil bij de zee vandaan, omdat die hem herinnert aan zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, op een Nederlands marineschip in de Indische Oceaan.
Hoewel hij zelf op die periode terugkijkt als een tijd vol camaraderie en heldenmoed, is de vader zwaar getraumatiseerd. ’s Nachts staat hij op de veranda te razen en te tieren. Ella’s moeder – jonger dan haar echtgenoot en tweede keus: ze is een zusje van de eerste vrouw van de vader, zijn grote liefde, de tante naar wie Ella is vernoemd en wiens portret het huis domineert – kruipt in haar schulp. Maar de jonge Ella is net zo koppig als de vader; in haar groeit het verzet.
Op de veranda sluit thematisch aan bij twee Nederlandse migrantenromans, Adriaan van Dis’ Indische duinen en Henk van Woerdens Moenie kyk nie. Beide gaan ook over gezinnen met een tirannieke vaderfiguur, bij Van Dis is eveneens sprake van een oorlogstrauma, en wat Moenie kyk nie en Op de veranda pijnlijk blootleggen, is dat het niet altijd de room van de Nederlandse samenleving was die na de oorlog zijn heil elders zocht.
Ook bij Boehmer wordt een onthutsend beeld van de vader-kindrelatie opgeroepen. Ella’s hunkering naar erkenning maakt plaats voor haat. Toch zijn er, tot op het laatst, momenten van intimiteit: vader en dochter in een onwaarschijnlijk pact samen tegen de wereld.

Geboren in Afrika
Ella’s groeiende afstand van de vader loopt parallel met haar politieke bewustwording. Ze ziet de vader als personificatie van het apartheidsregime. Haar verzet tegen de vader uit zich in een bakvisachtige verliefdheid op de zwarte jongen die de vader in de tuin helpt. Deze Phineas is echter te verstandig om zich te laten meeslepen: beter, zegt hij, is ‘een openlijk gevecht met een duidelijke tegenstander’.
Terwijl de moeder blijft terugverlangen naar Nederland en de vader de Britse cultuur idealiseert, is Ella de eerste van haar familie die geboren is op het continent Afrika. Vanuit die nieuwe, Afrikaanse identiteit kiest ze voor de strijd tegen de apartheid. Als na haar moeders dood duidelijk wordt dat haar vader haar nooit als Nederlandse burger heeft laten registreren, beseft ze dat elke weg terug voorgoed is afgesloten. Was dat een daad van onverschilligheid, van wreedheid – of toch liefde?

Elleke Boehmer, Op de veranda. Uit het Engels vertaald door Joost Poort. Amsterdam: Cossee, 2015. ISBN 978 90 5936 621 3. 320 p., € 21,95.






                            Een avond met Elleke Boehmer en David Attwell

Donderdag 18 februari zijn Elleke Boehmer en David Attwell te gast in het Zuid-Afrikahuis. David Attwell, hoogleraar Afrikaanse en Engelse literatuur aan de Universiteit van York (GB), is, net als Boehmer, een groot kenner van het werk van J.M. Coetzee. Onlangs verscheen bij uitgeverij Cossee zijn boek Het universum van J.M. CoetzeeOnder leiding van prof. dr. Carrol Clarkson van de Universiteit van Amsterdam zullen Boehmer en Attwell in gesprek gaan over hun eigen schrijfwerk en de rol die Coetzee hierin speelt. Voertaal: Engels.
Tijd: Donderdag 18 februari, 19.30 uur
Plaats: Zuid-Afrikahuis, Keizersgracht 141-c, Amsterdam
Entree: € 7,50
Aanmelden: tel. 020-6249318 of evenementen@zuidafrikahuis.nl 

vrijdag 13 november 2015

Engels als onderwijstaal

Onlangs had ik het twijfelachtige genoegen om een lezing te mogen geven aan één van Nederlands meest prestigieuze onderwijsinstellingen. Vierhonderd jaar geschiedenis van één van de meest complexe, mooiste en boeiendste landen ter wereld teruggebracht tot 45 minuten. Drie dagen werk met een fles wijn als beloning. Het is maar beter om er niet te lang over na te denken.
Maar nu is aangekondigd dat de voertaal aan de Universiteit van Stellenbosch vanaf januari naar alle waarschijnlijkheid niet langer Afrikaans zal zijn, maar Engels, moet deze observatie me toch van het hart.
Aan deze prestigieuze Nederlandse onderwijsinstelling is de voertaal tijdens de colleges Engels. De afwegingen daarvoor zijn waarschijnlijk dat de studenten later in het internationale bedrijfsleven terecht zullen komen, en dat de opleiding ook openstaat voor buitenlandse studenten. Onder de 35 studenten waren inderdaad 5 studenten die geen Nederlands spraken.
Mijn lezing moest dus ook in het Engels. Dat mijn Engels niet perfect is, is iets waar ik niet mee kon zitten. Wat voor kwaliteit kun je tenslotte verwachten, voor één fles wijn?
Maar het viel me wel op dat het Engels van de studenten geen haar beter was dan dat van de 5havo-leerlingen die ik jarenlang in de klas heb gehad. Tijdens de presentaties die ze moesten houden, beperkte het inhoudelijke niveau zich tot wat ze in het Engels konden bevatten en uitdrukken: een paar steekwoorden. Een verdiepend gesprek of kritische reflectie, zoals ik die als docent in het Nederlands zou verwachten, werd al snel veel te ingewikkeld.
En het Engels van de docent kwam overeen met het mijne: we kunnen ons aardig redden, maar het is duidelijk dat we er niet voor zijn opgeleid. In deze communicatie daarom geen humor, oog voor nuance en geen verfijnde formuleringen. Al die facetten waardoor een docent zijn studenten kan inspireren en een blik kan geven op een hogere vorm van denken, was verloren gegaan.
Op een gegeven moment merkte ik dat de docent zijn studenten tóch iets meer wilde meegeven dan er in hun reader stond. Blijkbaar had hij iets opgevangen over de Cradle of Humankind en de archeologische vondsten die daar zijn gedaan. Geen resten van een prehistorische beschaving. Nee, "HUMAN PEOPLE" hebben ze er gevonden. "HUMAN PEOPLE"...
Dit voorbeeld geeft aan wat het effect kan zijn van onderwijs in een andere taal dan je moedertaal, zowel op de manier waarop we conceptualiseren als de manier waarop we kennis doorgeven.
Als ik aan mijn tuiste in Zuid-Afrika denk, aan Stellenbosch, het dorp waar ik Afrikaans heb leren spreken, dan houd ik mijn hart vast.