In 1998 vat het Algemeen Dagblad zijn positie kernachtig samen: ‘De schrijver en beeldend kunstenaar Henk van Woerden (50) beschouwt zichzelf als een halve Zuid-Afrikaan. De Zuid-Afrikanen daarentegen zien hem als een Nederlander en de Nederlanders denken dat zijn werk uit het Afrikaans is vertaald.’ Tien jaar na zijn onverwachte dood in 2005 publiceert NRC-journaliste Toef Jaeger een biografie over Van Woerden, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal.
Henk van Woerden (1947-2005) had al naam gemaakt als schilder toen hij rond 1990 besloot om zich voortaan hoofdzakelijk aan het schrijven te wijden. Het leverde een klein, maar waardevol oeuvre op: de romans Moenie kyk nie (1993, bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs), Tikoes (1996), Een mond vol glas (1998, Generale Bank Literatuurprijs en Alan Paton Award) en Ultramarijn (2005, Gouden Uil en Inktaap), de essaybundel Notities van een luchtfietser (2002) en een uitvoerige schets van het leven van Ingrid Jonker in Ik herhaal je (2000), Gerrit Komrijs vertaling van Jonkers gedichten. Van Woerden schreef ook het scenario voor Korreltjie niks is my dood (2001), de documentaire over Jonkers leven die op het televisiefestival in Montreux werd onderscheiden met een Zilveren Roos.
Van Woerdens literaire werk heeft een sterk autobiografisch karakter. En met uitzondering van het in de Mediterrané spelende Ultramarijn is Zuid-Afrika in zijn boeken nooit ver weg. De kleine Henk was zes jaar oud, toen het gezin Van Woerden – vader Joop, moeder Jopie, de broertjes Henk en Hans, zusje Anneke en baby Carl – in 1957 op de SS Waterman naar Zuid-Afrika vertrok. De Van Woerdens behoorden tot de ongeveer 30.000 Nederlandse immigranten die in de jaren vijftig naar Zuid-Afrika emigreerden, op zoek naar een beter leven.
Koffer van oma Scheepstra
Het idee voor een biografie over Henk van Woerden is afkomstig van Van Woerdens uitgever, Joost Nijsen van Podium. Hij was het ook, die NRC-journaliste Toef Jaeger hiervoor benaderde. Jaeger had voor Podium regelmatig redactioneel meegewerkt aan Van Woerdens werk en was met hem bevriend.
Jaeger kon voor het schrijven van deze biografie gebruik maken van een schat aan materiaal. Een belangrijke bron was de zogenaamde ‘koffer van oma Scheepstra’, waarin Henks grootmoeder van moederskant brieven, foto’s, kindertekeningen, rapporten en andere memorabilia had bewaard. Bovendien had de schrijver zelf ook dozen vol brieven, dagboeken en eerdere versies van verhalen verzameld. Daarnaast kreeg Jaeger de medewerking van Van Woerden weduwe Nicole en zijn twee eerdere vrouwen, Linda en Margot, en kon ze interviews voeren met vele familieleden en vrienden. Tot slot heeft ze een aantal reizen gemaakt in het voetspoor van Van Woerden: naar Zuid-Afrika, Kreta en Rome.
Toen Jaeger Nijsen in het voorjaar van 2014 de eerste versie van de biografie liet lezen, was de uitgever echter teleurgesteld over het resultaat. Naar zijn mening deed het boek geen recht aan ‘het artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ van Henk van Woerden als auteur. Dit zou ertoe leiden dat het boek uiteindelijk niet bij Podium zou verschijnen, maar bij een andere uitgeverij, Atlas Contact.
Activisme was hem vreemd
Zuid-Afrika zou de Van Woerdens niet het geluk brengen waar ze op hadden gehoopt. Moeder Jopie was ziekelijk; ze overleed toen Henk negen jaar oud was. Vader Joop was een moeilijke man die zich weinig aan zijn gezin gelegen liet liggen; met de kennis van nu zouden we misschien zeggen dat hij een bipolaire stoornis had. Pas in 1989 kreeg Henk de werkelijke reden te horen waarom het gezin destijds uit Nederland was weggegaan: Joop was in de oorlog ‘fout’ geweest. Vanwege dat oorlogsverleden hadden drie andere migratielanden – Amerika, Canada en Australië – het gezin afgewezen; alleen in apartheidsland Zuid-Afrika konden ze nog terecht.
Henk wordt zich pas bewust van de Zuid-Afrikaanse politiek als hij op zestienjarige leeftijd wordt toegelaten tot de Michaelis Kunsskool, aan de rand van de Compagnietuinen in Kaapstad. Hij raakt echter slechts zijdelings betrokken bij de protestacties van de studenten, via zijn toenmalige vriendin Linda Pentz, die later zijn eerste vrouw zou worden. Hoewel hij het apartheidssysteem ‘ronduit obsceen’ vond, was hij het type niet om mee te doen aan demonstraties. Daarnaast had hij in die jaren andere zaken aan zijn hoofd, vooral het begin van zijn loopbaan als kunstenaar en zijn getroubleerde verhouding met zijn vader.
Volgens Jaeger is Van Woerdens politieke engagement pas later ontstaan, na zijn terugkeer naar Nederland, toen hij voortdurend vragen kreeg over hoe dat nou was, om kunstenaar te zijn onder een verwerpelijk regime. Hoewel activisme hem vreemd was, kon Van Woerden zich vanuit zijn eigen positie als migrant wel identificeren met de verscheurdheid die het gevolg was van het segregatiebeleid. Zijn engagement komt vooral tot uiting in zijn derde roman, Een mond vol glas (1998), waarin hij parallellen trekt tussen zijn eigen situatie en die van Hendrik Verwoerd – nóg een Nederlandse migrant, maar dan één die zou uitgroeien tot de ‘architect’ van de apartheid – en Verwoerds moordenaar, de tragische bastaard – half Grieks, half Mozambikaans – Dimitri Tsafendas. Een mond vol glas is een uiterst subtiel boek geworden, met een meedogende en onderzoekende grondtoon. Terecht merkt Jaeger dan ook op dat Van Woerdens enigszins passieve houding zijn literaire werk ten goede is gekomen, en heeft gevrijwaard van ‘simplistische, geëngageerde boodschappen’.
Wat wil de biograaf?
In het voorjaar van 1968 keert Van Woerden, dan negentien jaar oud, met zijn vrouw Linda en dochtertje Nicky terug naar Nederland. Hij kan er echter niet aarden, en in oktober 1969 vertrekt het gezin naar Oost-Kreta, om het huurhuis over te nemen waar de Zuid-Afrikaanse schrijver Jan Rabie vóór hen heeft gewoond. Hier zal Van Woerden zich ontwikkelen tot een zeer verdienstelijke bouzoukispeler. Kreta zal de achtergrond gaan vormen voor zijn laatste roman, Ultramarijn (2005).
Op dit punt in de biografie aangeland, verliest Jaeger zich helaas in een schier eindeloze opsomming van Van Woerdens avonturen op het liefdespad, die hem – Van Woerden had van jongsaf een glazen oog – het epitheton ‘de eenogige Casanova’ bezorgen. Zijn relatie met Linda verzandt, en hij trouwt met Margot, bij wie hij een zoon krijgt, Njal. Ook het huwelijk met Margot houdt geen stand. In zijn derde vrouw, Nicole, lijkt Van Woerden echter de liefde van zijn leven te hebben gevonden.
Het beeld dat na het lezen van Jaegers biografie vooral blijft hangen, is dat van een karakterloze, zelfbehepte rokkenjager en een waardeloze vader voor zijn kinderen. De soms wat al te smakelijk opgediste Frauengeschichte gaan zo overheersen, dat de aandacht voor Van Woerdens werk als schilder en schrijver en zijn rol in het intellectuele debat van zijn tijd erdoor in het gedrang komt. Tijdens het lezen bekruipt je soms het gevoel dat je bepaalde feiten uit Van Woerdens persoonlijke leven liever niet had geweten.
Daar staat tegenover dat Jaeger er onvoldoende in slaagt om de lezer te overtuigen van Van Woerdens betekenis als beeldend kunstenaar en schrijver. Op literair terrein voelt ze zich redelijk thuis. Maar wanneer het over Van Woerdens beeldende werk gaat, citeert ze vooral uitvoerig uit recensies, zonder dat zij hier zelf een duidelijke visie op lijkt te hebben. Des te spijtiger is het dat het boek slechts één tekening van Van Woerdens hand bevat, en geen enkele foto van zijn schilderijen. De uitvoerige aandacht voor het liefdesleven van de kunstenaar wordt niet gecompenseerd door een even sterk vertoog over dat waar het in een kunstenaarsbiografie in de eerste plaats over moet gaan. Als lezer ga je je afvragen waarom je de moeite zou willen doen om een boek over deze wat absurde Don Juan te lezen. En wie het voorrecht heeft gehad om Henk van Woerden persoonlijk te hebben meegemaakt, kan niet anders dan concluderen dat Jaeger, in dit boek althans, de essentie van Van Woerdens ‘artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ (zoals uitgever Joost Nijsen het noemde) volledig heeft gemist.
Overal en nergens thuis
Van Woerden begon relatief laat in zijn leven met schrijven. In 1989 keerde hij voor het eerst terug naar Zuid-Afrika. Zijn hernieuwde kennismaking met het land waar hij zijn kinderjaren had doorgebracht, leidde in 1993 tot zijn debuut als romanschrijver met Moenie kyk nie, het intieme en poëtische coming of age-verhaal van een kind uit een arm en verbrokkeld migrantengezin. In 1996 volgde Tikoes, een roman die zich eveneens in Zuid-Afrika afspeelt en die doordesemd is van zijn liefde voor zijn laatste vrouw, Nicole. Van Woerden schrijft in de jaren negentig in NRC Handelsblad ook enkele zeer verhelderende essays over Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Jaeger gaat echter te ver wanneer zij verklaart dat Van Woerden ‘zonder zich daar bewust van te zijn, de Nederlandse literaire kijk op Zuid-Afrika […] veranderd’ zou hebben hebben. Afgezien van het feit dat niet duidelijk is wat voor verandering Van Woerden precies teweeg gebracht heeft, moet in dit verband ook de rol van Adriaan van Dis en Gerrit Komrij niet onderschat worden. Wat daarentegen ontbreekt, en wat wél genoemd had moeten worden, is Van Woerdens actieve rol bij de organisatie van het jaarlijkse Winternachten Festival in Den Haag, waar mede dankzij zijn voorspraak en bemiddeling vele migrantschrijvers uit Zuid-Afrika en de diaspora in brede zin hun opwachting maakten.
Ondanks zijn inzet voor de bekendheid van Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland zal Van Woerden zich in Zuid-Afrika, net als in Nederland, nooit meer echt thuis voelen. Hij wil er graag geaccepteerd worden, en daarom komt de felle kritiek, wanneer Gerrit Komrij de documenten van Ingrid Jonker opkoopt en meeneemt naar Portugal zodat Van Woerden daar ongestoord aan een biografie over Jonker zou kunnen werken, hard aan. ‘Wat de situatie voor Henk pijnlijk maakt, is dat Die Burger hem met Komrij als neokoloniaal neerzet. Een gevoelig punt, niet alleen omdat Henk in zijn werk en ideeën zo veel mogelijk afstand neemt van neokolonialisme, maar ook omdat hij andermaal wordt bevestigd in zijn buitenstaanderschap.’
Vertrokken – meegesleept – om nooit meer thuis te komen. Ook voor Henk van Woerden golden de in de jaren negentig, toen hij zijn hoogtijdagen als schrijver beleefde, zo vaak gehoorde, ten onrechte aan Salman Rushdie toegeschreven woorden: ‘The past is another country; they do things differently there.’
Toef Jaeger, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal. Leven en werk van Henk van Woerden. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015. 320 p., €24,99.
Ingrid Glorie hield in 1998 een interview met Henk van Woerden naar aanleiding van het verschijnen van zijn derde roman, Een mond vol glas. Dit interview werd in 1999 gepubliceerd in Tydskrif vir Letterkunde. De tekst van dit interview is nu ook te vinden op de website van Maandblad Zuid-Afrika.