Posts tonen met het label Henk van Woerden. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Henk van Woerden. Alle posts tonen

vrijdag 11 augustus 2017

Henk van Woerden: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"'

“Wat ik spijtig vind, is dat Afrikaners de indruk hebben dat Nederlanders zich altijd overal mee willen bemoeien.  Ik ben me als geen ander bewust van het ongenuanceerde beeld van de Afrikaner dat bij veel Nederlanders  bestaat.  Aan de andere kant is het gevaar even groot dat men in Zuid-Afrika heel simplistisch denkt over Nederlanders.  Zelf voel ik me inmiddels toch weer een halve Zuid-Afrikaan.  Daarom zou ik het spijtig vinden wanneer ik als de zoveelste bemoeizuchtige Hollander werd beschouwd.”

De Nederlandse schrijver Henk van Woerden (1947) emigreerde halverwege de jaren vijftig met zijn ouders naar Zuid-Afrika.  Zijn jeugd aan de Kaap heeft hij beschreven in zijn bekroonde debuutroman Moenie kyk nie (1993).  Na Tikoes (1996) volgde eind 1998 Een mond vol glas, het laatste deel van wat is uitgegroeid tot een indrukwekkend drieluik over Zuid-Afrika.



Tsafendas: man zonder identiteit

Voor dit laatste boek, een mengeling van geschiedschrijving, reisnotities en zelfonderzoek, heeft Van Woerden het verhaal van Demitrios Tsafendas, de man die in 1966 met vier dolkstoten een einde maakte aan het leven van dr. Hendrik Verwoerd, tot uitgangspunt genomen.  In Een mond vol glas benadrukt Van Woerden het feit dat Tsafendas, hoewel hij duidelijk geestelijk gestoord was, toch ook handelde uit politieke motieven.  Tsafendas was het kind van een Griekse vader en een zwarte moeder en heel zijn tragische bestaan werd bepaald door zijn ‘baster’-afkomst.  Gevraagd naar de redenen voor zijn daad antwoordde Tsafendas dat hij het ‘niet eens’ was met de ‘maatregelen’.

Van Woerden legt in zijn boek een verband tussen de wanhoopsdaad van Tsafendas en de huidige golf van geweld op de Kaapse Vlakte.  Daarnaast vergelijkt hij zijn eigen positie als immigrant - zwevend tussen twee culturen, overal en nergens thuis - met die van de kleurling Tsafendas en ook die van minister-president Verwoerd, van wie Afrikaners soms zeiden dat hij maar een ‘uitlander’ was, ‘nie erflik uit sy volk gegroei nie’.

“Het feit dat Verwoerd een immigrant was, maakte hem veel strakker in de leer dan de blanke Zuid-Afrikanen zelf,” meent Henk van Woerden.  “Als immigrant heb je een verscherpt besef van te moeten aansluiten bij de heersende toestand in het land van aankomst.  Verwoerd heeft een rechtvaardiging voor de apartheid gevonden, een logische manier van argumenteren, waarvan ik me afvraag of de Zuid-Afrikanen daar zelf ooit opgekomen waren.   Die ideologie stierf uit met zijn dood.  Daarna was men eerder bereid tot compromissen.  In die zin beschouw ik de moord op Verwoerd door Demitrios Tsafendas wel degelijk als een politieke daad van betekenis.”

Henk van Woerden groeide op in het arme migrantenmilieu aan de Kaap in de jaren '50 en '60.  Zijn belangstelling voor Tsafendas hangt samen met zijn jeugdervaringen van toen.  Zijn moeder stierf kort nadat het gezin in Zuid-Afrika was aangekomen.  Daarna hertrouwde vader Van Woerden twee keer, beide keren met vrouwen die van gemengde afkomst waren, een feit dat verborgen werd gehouden, waarvoor men zich schaamde en waarover in de straat geroddeld werd.  “Het was moeilijk om voor mijn vaders derde vrouw een blanke pas te krijgen,” herinnert Van Woerden zich nu.  “Toen zij zwanger raakte, zijn ze zelfs naar Rhodesië gevlucht, omdat ze bang waren voor de kleur van het kind.  In mijn persoonlijk leven was die angst voor rassenmenging dus een gegeven.  Vandaar mijn fascinatie toen ik erachter kwam dat de man die Verwoerd had neergestoken, niet alleen gek was en een Griek, maar ook van gemengde afkomst.”

Tsafendas ging de geschiedenis in als ‘die malle Griek met z'n lintwurm’.  Toch werd in het onderzoeksrapport uit 1966 - een openbaar stuk - ook al vermeld dat Tsafendas van ‘baster’-afkomst was.  Van Woerden heeft bij het schrijven vooral geput uit de eind 1997 vrijgegeven documentatie waarop het rapport gebaseerd was.  Tegenwerking heeft hij niet ondervonden.  Alleen bleek één van de archiefdozen verdwenen te zijn.  “De psychiatrische rapporten van de Amerikaanse inrichtingen waarin Tsafendas opgenomen is geweest en ook het verslag van de Israëlische inlichtingendienst, de Mossad, daarvan heb ik geen letter gezien.”

Tot een rechtszaak tegen Tsafendas is het nooit gekomen.  Tijdens een hoorzitting werd hij door een aantal psychiaters ontoerekeningsvatbaar verklaard.  Rechter Beyers meende dat Tsafendas niet voor de rechtbank kon verschijnen, “net so min as ek 'n hond kan verhoor”.  Toch werd Tsafendas niet overgebracht naar een psychiatrische inrichting, waar hij behandeld zou kunnen worden, maar opgesloten in Pretoria Central, samen met de politieke gevangenen.  Naar het gevoel van een groot deel van de Afrikaner bevolking was dit de plaats waar Verwoerds moordenaar thuishoorde.

Pas eind 1994 werd Tsafendas overgeplaatst naar Sterkfontein.  Begin 1995 deed Henk van Woerden een eerste poging om toestemming te krijgen om Tsafendas op te zoeken.  Hij benaderde alle officiële instanties, maar werd keer op keer afgewezen.  Een jaar later reisde hij rechtstreeks naar Krugersdorp, belde het ziekenhuis op en toen bleek dat hij helemaal geen toestemming van hogerhand nodig had: de ziekenhuisdirectie zelf draagt verantwoordelijkheid voor wie er tot Tsafendas toegelaten wordt.  Tsafendas was op dat moment echter te ziek om bezoek te kunnen ontvangen.  Maar in maart 1998 kwam de begeerde uitnodiging alsnog.  Van Woerden heeft Tsafendas inmiddels drie keer bezocht.

“Je kunt iemands ideeën wel bagatelliseren door te beweren dat hij gek is, maar wat zegt dat nu eigenijk?  Welke vorm neemt die geestesziekte aan?  Wat zijn de oorzaken?  Als iemand regelmatig ziek is, wat voor invloed heeft dat op de rest van zijn bestaan, als hij niet ziek is?  Hoe sterk gescheiden waren die periodes, die aanvallen van schizofrenie?  Er wordt tegenwoordig heel anders gedacht over schizofrenie dan toen.  Schizofrenie was destijds een vorm van melaatsheid.  Valkenburg in de Kaap of Sterkfontein in de Transvaal, dat was een schrikbeeld, vooral vanwege de behandeling met electrische schokken die daar werd toegepast.  Veel mensen verkozen zelfmoord, als ze in geestelijke nood verkeerden!”

In tegenstelling tot de Kaapse rechtbank neemt Henk van Woerden Tsafendas' politieke motivatie wel degelijk serieus.  “Tsafendas was lichtelijk naïef, een man die graag vertelt, maar ook graag dingen verzint.  Aan de andere kant ook iemand die op jonge leeftijd al heel sociaal bewogen was, op 18- of 19-jarige leeftijd al lid wordt van de communistische partij, omdat hij ziet dat er iets niet in de haak is in de koloniale verhoudingen.  Op de Rand ging hij regelmatig naar bijeenkomsten, deelde pamfletjes uit.  Ik heb dat niet anders kunnen verklaren dan vanuit zijn underdogpositie in koloniaal Mozambique, het getreiter van zijn medescholieren in Middelburg die hem voor ‘Blackie’ uitscholden, en vervolgens de sociale omstandigheden op de Rand, waar voor het eerst heel streng de pasjeswetten werden toegepast, waar de politie voor het eerst jacht ging maken op illegalen - en Tsafendas was illegaal.”

Van Woerden ziet een duidelijke overeenkomst tussen de aanslag op Verwoerd en het huidige geweld op de Kaapse Vlakte.  “In Een mond vol glas probeer ik de daad van Tsafendas te verklaren vanuit zijn gefrustreerde gevoelens over wel of niet gekleurd zijn, over identiteitsloos zijn.  In zoverre kun je zeggen dat het geweld op de Kaapse Vlakte uit dezelfde motieven voortkomt.  Wat is de kleurling aangedaan?  Men heeft hem iedere vorm van identiteit afgetroggeld.  Een non-person die ook nog eens in niemandsland moest gaan wonen, daar op die kale vlakte.  Daar ben ik stellig van overtuigd: als je iemand zijn identiteit ontneemt en hem reduceert tot een dier, dan zal hij zich als een dier gaan gedragen.  Anders is het niet te verklaren, deze absolute waanzin.”



Terug naar Nederland

Na zijn studie aan de Michaelis School of Fine Arts, keerde Van Woerden in 1968 terug naar Europa, waar hij bevriend raakte met Breyten Breytenbach.

“Tsafendas' gevoel van ontheemd zijn ken ik heel goed,” verklaart hij achteraf.  “Niet dat ik me, waar ik ook ging, buitengesloten voelde, maar ik voelde me steeds weer gedreven om me te verplaatsen.  Eenmaal immigrant, eenmaal weg van huis en je komt nooit meer thuis, je blijft zoekende.  Het land dat je verlaten hebt, sterft in je af.”

Aanvankelijk dacht Van Woerden dat hij Zuid-Afrika voorgoed de rug had toegekeerd.  Hij zocht een substituut en vond dat in Griekenland, waar hij twee jaar in het strandhuis van Jan Rabie woonde. Nederland vond hij afschuwelijk.  “Ik begreep die botte Hollanders niet,” herinnert hij zich, “ze waren zo hardgebekt, zo weinig gastvrij, zo benepen.  Ik ben me hier pas een beetje thuis gaan voelen toen half Amsterdam zwart werd.  Wat een verademing!  In mijn ogen was Nederland kleinzielig, mistroostig, totdat in 1971 die enorme golf van Caraïbische immigranten op gang kwam.”

Pas in Nederland werd Van Woerden zich bewust van de werkelijke omvang van de misstanden in Zuid-Afrika.  Woede, frustratie, machteloosheid.  Toch waren zijn gevoelens jegens de Nederlandse anti-apartheidsbeweging die zich halverwege de jaren '70 begon te roeren, gemengd.  “De oppervlakkige uitingen vond ik volstrekt naïef.  Ik begreep die rabiate Afrikanerhaat niet en vond die historisch volstrekt misplaatst.  Bovendien werd Zuid-Afrika voorgesteld als een zwart-witland, waar je goeden en kwaden had.  Zelf was ik natuurlijk veel beter op de hoogte dan welke anti-apartheidsactivist ook.  Ik wist dat er vele schimmige gebieden waren, dat de politieke situatie een veel complexere achtergrond had dan men zich realiseerde.  Het leek wel alsof men de situatie van de Tweede Wereldoorlog - goed of fout - ongenuanceerd op Zuid-Afrika plakte en alsnog aan de goede kant kon gaan staan.  Met die scepsis maakte ik me niet populair, nee.  Er zijn in Nederland zeer veel uiterst oprechte mensen die zich op een heel idealistische manier voor de anti-apartheidsstrijd hebben ingezet.  Daar heb ik veel bewondering voor.  Maar voor velen was Zuid-Afrika na 1968 een wingewest van het geweten.”

Een uitnodiging om lid te worden van het ANC wees hij van de hand.  “Ik vond dat als je lid werd van het ANC en je publiekelijk identificeerde met een bepaalde zaak, dat je dan ook iets moest ondernemen.  En dat kon alleen maar eindigen in een reis naar Zuid-Afrika om iets te doen.”

“Als je negentien bent, wil je best iets doen, zoals de jeugd altijd wel wat wil doen.  Maar in Zuid-Afrika had ik steeds het gevoel: ik kan hier niets doen, want morgen hang ik.  Die angst voor verraad werkte heel verlammend.  Een goede vriend van mij - weliswaar een Afrikaner in hart en nieren, maar één waarvan ik altijd dacht dat hij het hart aan de goede kant droeg - een fotograaf die het vak nog van mijn vader had geleerd, die infiltreerde in dat kringetje van Engels-liberale studenten aan UCT.  Die jongen is op een gegeven moment als BOSS-informant ontmaskerd.  Vervolgens, toen ik naar Europa kwam, kon ik me niet anders voorstellen dan dat ook de anti-apartheidsbeweging haar eigen spionnen kende.  Dat bleek ook zo te zijn, kijk maar naar wat Breyten overkwam.  Misschien is dat iets waar ik spijt van heb, is dat een vorm van lafheid geweest, gewoon te bang.  Vind je het gek?”



"Als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaanse dichter"

Het schrijven van Een mond vol glas was volgens Van Woerden ‘een lange, donkere tunnel’.  Recht doen aan de complexiteit van het Zuid-Afrikaanse verleden stond bij hem voorop.  En dus worstelde hij  om de juiste afweging van de feiten te maken, de juiste toon te vinden, de juiste invalshoek.  In het voorjaar van 1998 lag er een manuscript dat bijna twee keer zo dik was.  Uiteindelijk begreep Van Woerden dat hij het boek moest toespitsen op Tsafendas.  Dat betekende dat grote stukken tekst geschrapt moesten worden.  Fragmenten over de oorsprong, de positie en de verschillende vormen van het Afrikaans bijvoorbeeld, inclusief het verslag van een ontmoeting met de schrijver A.H.M. Scholtz.  Het hoofdstuk over de islam aan de Kaap had twee, het interview met Achmat Davids wel drie keer zo lang kunnen zijn.  Veel van dit materiaal is in de vorm van artikelen in NRC-Handelsblad verschenen.

Hoewel hij zich realiseert dat het onderwerp ‘Zuid-Afrika’ nog lang niet uitgeput is, heeft Van Woerden er even genoeg van om over dat land te schrijven.  Tenslotte heeft hij ook een groot deel van zijn leven buiten Zuid-Afrika doorgebracht, onder meer in het oostelijke Middellandse-Zeegebied.  Hij speelt met de gedachte om een boek te schrijven over de wereld van de islam.  Niet de monolitische godsdienst, maar klank en kleur van de Arabische wereld fascineren hem.  Daarnaast wonen er in Nederland inmiddels al bijna een miljoen moslims, voor het merendeel immigranten.

“Waar ik heel dankbaar voor ben,” mijmert hij, “is dat ik in Zuid-Afrika voor het eerst Arabische muziek hoorde, dat ik in de Bo-Kaap voor het eerst het Arabische kleurschema tegenkwam dat je overal in Spanje en Noord-Afrika terugvindt.  De taal van de schilder is kleur en wat dat betreft heeft de Kaap een hele wereld voor me doen opengaan.”

“Ook mijn schrijfstijl is voor tachtig procent beïnvloed door het Afrikaans.  Het Afrikaans is een prachtig instrument.  Ik heb altijd gedacht: als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaans dichter.  Ik ben een zeer groot bewonderaar van de Zuid-Afrikaanse poëzie.  Als ik een Nederlands gedicht lees, mis ik onmiddellijk de taal, de resonance, de beknoptheid van het Afrikaans, de scherpte, het kale, het landschappelijke.  Er zijn heel weinig Nederlandse dichters die ik kan waarderen of zelfs maar te lezen zonder in het achterhoofd de gedachte: ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter geweest zijn.”


Bron: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"' : Nederlander Henk van Woerden schrijft roman over Demitrios Tsafendas / [interview door] Ingrid Glorie. In: Tydskrif vir Letterkunde: vol. 37 (1999), afl. 2 (mei), pag. 106-110.

maandag 18 april 2016

Biografie is Henk van Woerden onwaardig

In 1998 vat het Algemeen Dagblad zijn positie kernachtig samen: ‘De schrijver en beeldend kunstenaar Henk van Woerden (50) beschouwt zichzelf als een halve Zuid-Afrikaan. De Zuid-Afrikanen daarentegen zien hem als een Nederlander en de Nederlanders denken dat zijn werk uit het Afrikaans is vertaald.’ Tien jaar na zijn onverwachte dood in 2005 publiceert NRC-journaliste Toef Jaeger een biografie over Van Woerden, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal.


Henk van Woerden (1947-2005) had al naam gemaakt als schilder toen hij rond 1990 besloot om zich voortaan hoofdzakelijk aan het schrijven te wijden. Het leverde een klein, maar waardevol oeuvre op: de romans Moenie kyk nie (1993, bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs), Tikoes (1996), Een mond vol glas (1998, Generale Bank Literatuurprijs en Alan Paton Award) en Ultramarijn (2005, Gouden Uil en Inktaap), de essaybundel Notities van een luchtfietser (2002) en een uitvoerige schets van het leven van Ingrid Jonker in Ik herhaal je (2000), Gerrit Komrijs vertaling van Jonkers gedichten. Van Woerden schreef ook het scenario voor Korreltjie niks is my dood (2001), de documentaire over Jonkers leven die op het televisiefestival in Montreux werd onderscheiden met een Zilveren Roos.

Van Woerdens literaire werk heeft een sterk autobiografisch karakter. En met uitzondering van het in de Mediterrané spelende Ultramarijn is Zuid-Afrika in zijn boeken nooit ver weg. De kleine Henk was zes jaar oud, toen het gezin Van Woerden – vader Joop, moeder Jopie, de broertjes Henk en Hans, zusje Anneke en baby Carl – in 1957 op de SS Waterman naar Zuid-Afrika vertrok. De Van Woerdens behoorden tot de ongeveer 30.000 Nederlandse immigranten die in de jaren vijftig naar Zuid-Afrika emigreerden, op zoek naar een beter leven.


Koffer van oma Scheepstra

Het idee voor een biografie over Henk van Woerden is afkomstig van Van Woerdens uitgever, Joost Nijsen van Podium. Hij was het ook, die NRC-journaliste Toef Jaeger hiervoor benaderde. Jaeger had voor Podium regelmatig redactioneel meegewerkt aan Van Woerdens werk en was met hem bevriend.

Jaeger kon voor het schrijven van deze biografie gebruik maken van een schat aan materiaal. Een belangrijke bron was de zogenaamde ‘koffer van oma Scheepstra’, waarin Henks grootmoeder van moederskant brieven, foto’s, kindertekeningen, rapporten en andere memorabilia had bewaard. Bovendien had de schrijver zelf ook dozen vol brieven, dagboeken en eerdere versies van verhalen verzameld. Daarnaast kreeg Jaeger de medewerking van Van Woerden weduwe Nicole en zijn twee eerdere vrouwen, Linda en Margot, en kon ze interviews voeren met vele familieleden en vrienden. Tot slot heeft ze een aantal reizen gemaakt in het voetspoor van Van Woerden: naar Zuid-Afrika, Kreta en Rome.

Toen Jaeger Nijsen in het voorjaar van 2014 de eerste versie van de biografie liet lezen, was de uitgever echter teleurgesteld over het resultaat. Naar zijn mening deed het boek geen recht aan ‘het artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ van Henk van Woerden als auteur. Dit zou ertoe leiden dat het boek uiteindelijk niet bij Podium zou verschijnen, maar bij een andere uitgeverij, Atlas Contact.


Activisme was hem vreemd

Zuid-Afrika zou de Van Woerdens niet het geluk brengen waar ze op hadden gehoopt. Moeder Jopie was ziekelijk; ze overleed toen Henk negen jaar oud was. Vader Joop was een moeilijke man die zich weinig aan zijn gezin gelegen liet liggen; met de kennis van nu zouden we misschien zeggen dat hij een bipolaire stoornis had. Pas in 1989 kreeg Henk de werkelijke reden te horen waarom het gezin destijds uit Nederland was weggegaan: Joop was in de oorlog ‘fout’ geweest. Vanwege dat oorlogsverleden hadden drie andere migratielanden – Amerika, Canada en Australië – het gezin afgewezen; alleen in apartheidsland Zuid-Afrika konden ze nog terecht.

Henk wordt zich pas bewust van de Zuid-Afrikaanse politiek als hij op zestienjarige leeftijd wordt toegelaten tot de Michaelis Kunsskool, aan de rand van de Compagnietuinen in Kaapstad. Hij raakt echter slechts zijdelings betrokken bij de protestacties van de studenten, via zijn toenmalige vriendin Linda Pentz, die later zijn eerste vrouw zou worden. Hoewel hij het apartheidssysteem ‘ronduit obsceen’ vond, was hij het type niet om mee te doen aan demonstraties. Daarnaast had hij in die jaren andere zaken aan zijn hoofd, vooral het begin van zijn loopbaan als kunstenaar en zijn getroubleerde verhouding met zijn vader.

Volgens Jaeger is Van Woerdens politieke engagement pas later ontstaan, na zijn terugkeer naar Nederland, toen hij voortdurend vragen kreeg over hoe dat nou was, om kunstenaar te zijn onder een verwerpelijk regime. Hoewel activisme hem vreemd was, kon Van Woerden zich vanuit zijn eigen positie als migrant wel identificeren met de verscheurdheid die het gevolg was van het segregatiebeleid. Zijn engagement komt vooral tot uiting in zijn derde roman, Een mond vol glas (1998), waarin hij parallellen trekt tussen zijn eigen situatie en die van Hendrik Verwoerd – nóg een Nederlandse migrant, maar dan één die zou uitgroeien tot de ‘architect’ van de apartheid – en Verwoerds moordenaar, de tragische bastaard – half Grieks, half Mozambikaans – Dimitri Tsafendas. Een mond vol glas is een uiterst subtiel boek geworden, met een meedogende en onderzoekende grondtoon. Terecht merkt Jaeger dan ook op dat Van Woerdens enigszins passieve houding zijn literaire werk ten goede is gekomen, en heeft gevrijwaard van ‘simplistische, geëngageerde boodschappen’.


Wat wil de biograaf?

In het voorjaar van 1968 keert Van Woerden, dan negentien jaar oud, met zijn vrouw Linda en dochtertje Nicky terug naar Nederland. Hij kan er echter niet aarden, en in oktober 1969 vertrekt het gezin naar Oost-Kreta, om het huurhuis over te nemen waar de Zuid-Afrikaanse schrijver Jan Rabie vóór hen heeft gewoond. Hier zal Van Woerden zich ontwikkelen tot een zeer verdienstelijke bouzoukispeler. Kreta zal de achtergrond gaan vormen voor zijn laatste roman, Ultramarijn (2005).

Op dit punt in de biografie aangeland, verliest Jaeger zich helaas in een schier eindeloze opsomming van Van Woerdens avonturen op het liefdespad, die hem – Van Woerden had van jongsaf een glazen oog – het epitheton ‘de eenogige Casanova’ bezorgen. Zijn relatie met Linda verzandt, en hij trouwt met Margot, bij wie hij een zoon krijgt, Njal. Ook het huwelijk met Margot houdt geen stand. In zijn derde vrouw, Nicole, lijkt Van Woerden echter de liefde van zijn leven te hebben gevonden.

Het beeld dat na het lezen van Jaegers biografie vooral blijft hangen, is dat van een karakterloze, zelfbehepte rokkenjager en een waardeloze vader voor zijn kinderen. De soms wat al te smakelijk opgediste Frauengeschichte gaan zo overheersen, dat de aandacht voor Van Woerdens werk als schilder en schrijver en zijn rol in het intellectuele debat van zijn tijd erdoor in het gedrang komt. Tijdens het lezen bekruipt je soms het gevoel dat je bepaalde feiten uit Van Woerdens persoonlijke leven liever niet had geweten.

Daar staat tegenover dat Jaeger er onvoldoende in slaagt om de lezer te overtuigen van Van Woerdens betekenis als beeldend kunstenaar en schrijver. Op literair terrein voelt ze zich redelijk thuis. Maar wanneer het over Van Woerdens beeldende werk gaat, citeert ze vooral uitvoerig uit recensies, zonder dat zij hier zelf een duidelijke visie op lijkt te hebben. Des te spijtiger is het dat het boek slechts één tekening van Van Woerdens hand bevat, en geen enkele foto van zijn schilderijen. De uitvoerige aandacht voor het liefdesleven van de kunstenaar wordt niet gecompenseerd door een even sterk vertoog over dat waar het in een kunstenaarsbiografie in de eerste plaats over moet gaan. Als lezer ga je je afvragen waarom je de moeite zou willen doen om een boek over deze wat absurde Don Juan te lezen. En wie het voorrecht heeft gehad om Henk van Woerden persoonlijk te hebben meegemaakt, kan niet anders dan concluderen dat Jaeger, in dit boek althans, de essentie van Van Woerdens ‘artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ (zoals uitgever Joost Nijsen het noemde) volledig heeft gemist.


Overal en nergens thuis

Van Woerden begon relatief laat in zijn leven met schrijven. In 1989 keerde hij voor het eerst terug naar Zuid-Afrika. Zijn hernieuwde kennismaking met het land waar hij zijn kinderjaren had doorgebracht, leidde in 1993 tot zijn debuut als romanschrijver met Moenie kyk nie, het intieme en poëtische coming of age-verhaal van een kind uit een arm en verbrokkeld migrantengezin. In 1996 volgde Tikoes, een roman die zich eveneens in Zuid-Afrika afspeelt en die doordesemd is van zijn liefde voor zijn laatste vrouw, Nicole. Van Woerden schrijft in de jaren negentig in NRC Handelsblad ook enkele zeer verhelderende essays over Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Jaeger gaat echter te ver wanneer zij verklaart dat Van Woerden ‘zonder zich daar bewust van te zijn, de Nederlandse literaire kijk op Zuid-Afrika […] veranderd’ zou hebben hebben. Afgezien van het feit dat niet duidelijk is wat voor verandering Van Woerden precies teweeg gebracht heeft, moet in dit verband ook de rol van Adriaan van Dis en Gerrit Komrij niet onderschat worden. Wat daarentegen ontbreekt, en wat wél genoemd had moeten worden, is Van Woerdens actieve rol bij de organisatie van het jaarlijkse Winternachten Festival in Den Haag, waar mede dankzij zijn voorspraak en bemiddeling vele migrantschrijvers uit Zuid-Afrika en de diaspora in brede zin hun opwachting maakten.

Ondanks zijn inzet voor de bekendheid van Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland zal Van Woerden zich in Zuid-Afrika, net als in Nederland, nooit meer echt thuis voelen. Hij wil er graag geaccepteerd worden, en daarom komt de felle kritiek, wanneer Gerrit Komrij de documenten van Ingrid Jonker opkoopt en meeneemt naar Portugal zodat Van Woerden daar ongestoord aan een biografie over Jonker zou kunnen werken, hard aan. ‘Wat de situatie voor Henk pijnlijk maakt, is dat Die Burger hem met Komrij als neokoloniaal neerzet. Een gevoelig punt, niet alleen omdat Henk in zijn werk en ideeën zo veel mogelijk afstand neemt van neokolonialisme, maar ook omdat hij andermaal wordt bevestigd in zijn buitenstaanderschap.’

Vertrokken – meegesleept – om nooit meer thuis te komen. Ook voor Henk van Woerden golden de in de jaren negentig, toen hij zijn hoogtijdagen als schrijver beleefde, zo vaak gehoorde, ten onrechte aan Salman Rushdie toegeschreven woorden: ‘The past is another country; they do things differently there.’

Toef Jaeger, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal. Leven en werk van Henk van Woerden. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015. 320 p., €24,99.

Ingrid Glorie hield in 1998 een interview met Henk van Woerden naar aanleiding van het verschijnen van zijn derde roman, Een mond vol glas. Dit interview werd in 1999 gepubliceerd in Tydskrif vir Letterkunde. De tekst van dit interview is nu ook te vinden op de website van Maandblad Zuid-Afrika.