Posts tonen met het label Hennie Aucamp. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Hennie Aucamp. Alle posts tonen

donderdag 10 augustus 2017

Amanda Strydom: "Om in Nederland op te tree bly vir my 'n wonder" (2011)

Interview met Amanda Strydom: 


“Om in Nederland op te tree bly vir my ’n wonder”


(Dit artikel verscheen in Maandblad Zuid-Afrika, nov./dec. 2011)


Amanda Strydom trekt in november en december [2011 red.] opnieuw door Nederland met haar theatershow ‘Vuur in glas’. Strydom weet haar publiek niet alleen te ontroeren met haar gevoelvolle vertolkingen, maar ook met haar doorleefde en poëtische liedteksten. Een vraaggesprek per e-mail over de bronnen van haar schrijverschap.




U treedt in Nederland op met het programma ‘Vuur in glas’. Vanwaar die titel?

De titel komt uit een lied van mijn mentor, Hennie Aucamp, getiteld ‘Trapsgewyse’: ‘Jou hartstog is robyne, ’n vuur gevang in glas, dit smeul nes ou ballades, soos kole onder as’. Volgens Hennie vat dit perfect samen wat ik op het toneel doe. Dus: ik geef met deze voorstelling wat ik altijd maar geef – alles.


Heeft u dit programma in dezelfde vorm ook in Zuid-Afrika opgevoerd of is het speciaal samengesteld voor een overzees publiek?

Niet helemaal in dezelfde vorm. De titel is voor Nederland gekozen, omdat ik in Zuid-Afrika een one woman-show met Hennie Aucamps werk speel, getiteld ‘’n Vuur gevang in glas’, waarin ik monologen uit zijn cabaretoeuvre breng en waarvoor ik zijn liedteksten op muziek heb gezet. Ik heb in Zuid-Afrika ook een cd opgenomen met dezelfde titel. Ik heb geprobeerd om zijn cabaretmonologen in Nederland op te voeren, maar ik kwam er al snel achter dat het publiek het moeilijk vindt om die te snappen. De titel ‘Vuur in Glas’ geeft mijn wijd uiteenlopende muziekrepertoire in dit programma het beste weer.


U heeft het programma grotendeels zelf geschreven. Hoe ontstaat een lied, een onderdeel van een show?

Voor mij is de tekst het allerbelangrijkst; dit is het fundament waarop ik een lied baseer. Als mens, dichter, zanger, schrijver en actrice wil ik zingen en praten over alles wat mij inspireert: het leven, de maatschappij, de liefde, politiek, de natuur, ongerechtigheid, eenzaamheid, hoop en geloof in alles wat goed is. Veel kunstenaars putten zeker maar uit dezelfde bronnen. Ik schrijf dus eerst de liedtekst in dichtvorm en zet die dan samen met mijn muzikanten op muziek. En soms blijken onvoltooide liedteksten perfect in een show te passen als verbindende tekst. In al mijn voorstellingen is er een afwisseling van poëzie en muziek, licht en donker en humor en pathos.


Wanneer en hoe begon u uw eigen teksten te schrijven?

Ik ben in de eerste plaats opgeleid als actrice. Ik heb geen zangopleiding; trouwens, ik kan geen noot muziek lezen of schrijven! Ik hoor het in mijn hoofd. In de jaren tachtig werkte ik mee aan tv-programma’s waar in het Afrikaans werd gezongen, maar dat waren vertalingen van Duitse en Amerikaanse liedjes. Ik vond dat afgrijselijk en ik concentreerde me dan ook maar liever op mijn carrière als actrice. Het enige lied dat uit mijn pen kwam, was ‘Ek loop die pad’ uit 1979, dat een grote hit werd. Ik was altijd bezig met schrijven, maar ik liet het nooit aan iemand zien, ik had het te druk met mijn bestaan als actrice en zangeres.

Het was Stef Bos, die mij ervan overtuigde dat ik mijn eigen liedjes kon schrijven. Stef kwam in 1994 naar mijn eerste one woman-show, ‘State of the Heart’. Ik bezat toen al een paar CD’s van hem en ik was diep onder de indruk van zijn vakmanschap als schrijver, dichter en zanger. Het was alsof we elkaar al jaren kenden, alsof we schreven vanuit dezelfde plek in onze ziel. We werden als broer en zus. Ik liet hem de honderden teksten zien die ik jarenlang verborgen had gehouden en hij was diep onder de indruk. Ik begon mijn land en mijn taal door zijn ogen te zien en dat gaf me de moed om mijn eerste album te schrijven. Ik heb op veel van mijn albums liedjes van hem in het Afrikaans vertaald, en dat heeft ertoe geleid dat we ‘Die Taal van my Hart’en ‘My Kamer’ als duet hebben opgenomen. Stef komt voortdurend met nieuwe ideeën en liedjes en dat inspireert mij.

Zo ben ik dus begonnen om mijn eigen woorden op muziek te zetten, met de hulp van fantastische muzikanten zoals Janine Neethling, Juan Oosthuizen, Didi Kriel, Lize Beekman en Peter McLea.


Welke rol heeft de dichter Hennie Aucamp gespeeld bij de ontwikkeling van uw schrijverschap?

Hennie Aucamp is mijn mentor sinds ik in zijn cabaretten ben gaan optreden. Ik heb hem in 1981 in het Markteater ontmoet, toen ik optrad in zijn cabaret ‘Met Permissie gesê’. Hij moedigde me aan om te gaan schrijven. Ik was een luie schrijver, totaal gericht op mijn carrière als actrice en zangeres, maar Hennie bleef me eraan herinneren dat ik moest schrijven, want hij was erg onder de indruk van de tekst van ‘Ek loop die pad’.

In 1986, tijdens een voorstelling in Stellenbosch, besloot ik mijn a capella-lied ‘Die pas’, over de ongerechtigheid van de paswetten, met het heffen van een gebalde vuist, de black power¬-groet. In de maanden daarna kon ik de verwerping door mijn mede-Afrikaners en de sensatie in de pers niet meer aan, en ik stortte totaal in. Ik werd in een inrichting opgenomen waar ik maandenlang ben behandeld voor een bipolaire stoornis. Daarna volgde de lange weg naar herstel en in die periode was Hennie Aucamp een steunpilaar voor me. Toen de meesten van mijn ‘vrienden’ mij in de steek lieten, drong hij erop aan dat ik al mijn emoties op papier zette, hoe moeilijk dat ook was. En omdat ik letterlijk in zelfopgelegde ballingschap was gaan leven, werd schrijven mijn therapie. Ik schreef honderden emoties neer die ik in een geheime la wegstopte. Dat werkte inderdaad therapeutisch.

Twee jaar werkte ik bij een verzekeringsmaatschappij, vér van het podium, tot Johannes Kerkorrel en Didi Kriel me wisten over te halen om weer te gaan zingen. En Hennie schreef me voortdurend om me te bemoedigen. Hij is en blijft één van de trouwste mensen in mijn leven.

Als ik aan een nieuw album schrijf, stuur ik de teksten altijd naar hem toe en zijn opbouwende kritiek is van onschatbare waarde. De belangrijkste les die ik van Hennie heb geleerd, is om trouw te blijven aan je ziel. Niet proberen om je anders voor te doen dan je bent. Schrijf wat je voelt en doe dit zo eerlijk en eenvoudig als je kunt. Minder is meer.

Dit is een kwatrijn dat Hennie mij gestuurd heeft toen ik het ’t meest nodig had. Tot op de dag van vandaag is het een credo in mijn leven.

Vir Amanda

Jy sing en praat jou mond verby
Jou vak is immers cabaret
Maar by jou lied is ingebou
Die troostoon van ’n wyse vrou

                        Hennie Aucamp


Stond het voor u vanaf het begin van uw loopbaan vast dat u hoofdzakelijk in het Afrikaans op zou treden?

Nee, ik wilde zo veelzijdig mogelijk zijn. Ik heb in het Afrikaans gestudeerd en aan het begin van mijn carrière in het Afrikaans toneelgespeeld, maar mijn eerste grote doorbraak als muzikale actrice kwam in 1979 met het Engelse muziekblijspel ‘Christian’, gebaseerd op Bunyans ‘The Pilgrim’s Progress’, en daarna met ‘Oh What A Lovely War’. Tussen 1982 en 1986 heb ik uitsluitend in Engelse toneelstukken en tv-drama’s opgetreden, prijzen gewonnen als beste Engelse actrice en vele Engelse muziekoptredens gedaan. Mijn toenmalige agent wilde dat ik naar Amerika zou gaan om daar carrière te maken als actrice en zangeres, maar het leven had andere plannen met mij. Door de muziek van Johannes Kerkorrel en mijn ontmoeting met Stef Bos begon ik te geloven dat ik in het nieuwe Zuid-Afrika in mijn moedertaal zou kunnen schrijven. Ik schaamde me niet langer voor het Afrikaans. Zo is in 1995 mijn eerste zelfgeschreven album ‘Vrou by die Spieël’ ontstaan, dat door de recensenten en het publiek heel gunstig werd ontvangen. Mijn lied ‘Hoor hoe brom die wind’, met de regel ‘Ek kan rock in my taal’, werd een soort volkslied. Ik heb nooit meer achteromgekeken.

De wegbereiders voor de Afrikaanse muziek waren briljante schrijvers zoals Koos du Plessis, Johannes Kerkorrel, Stef Bos, David Kramer en Coenie de Villiers, en ook mijn vriend Pieter-Dirk Uys die mij geholpen heeft toen ik mijn eerste one woman-theatershows ging schrijven.

Internationale kunstenaars die mij altijd hebben geïnspireerd, zijn Jacques Brel, Leonard Cohen, Nina Simone en Paul Simon. Voor al deze kunstenaars geldt, dat ze altijd hun ziel hebben gevolgd en die nooit hebben verkwanseld. Net als ik.


In uw show zingt u ook een lied in een Afrika-taal.

Het lied ‘Thula’, dat ik in deze voorstelling zing, is een van de bekendste wiegeliedjes uit onze geschiedenis. Ik zing ‘Thula’ als troost na mijn klaaglied om Hector Peterson, het eerste kind dat tijdens de Soweto-opstand is gesneuveld. Ik zing ook een jubelend loflied, ‘Ndiyakholelwa’ (‘Ek glo’), deels in het Afrikaans en deels in het Zoeloe. Ik vermeng het Afrikaans graag met Zoeloe. Ik heb ook het bekende ‘Summertime’ in het Nederlands en het Zoeloe opgenomen. Dit mengen van talen is evenzeer deel van mijn ziel als Afrika zelf, al kan ik geen enkele zwarte taal vloeiend spreken. Als wij, zoals vader Desmond Tutu het genoemd heeft, de regenboognatie van de wereld zijn, dan mag ik toch zeker een tapijt weven met de talen die in Zuid-Afrika gesproken worden. En samen met mijn publiek heerlijk daarop vliegen.


Maakt u zich zorgen over de ontwikkeling van het Afrikaans?

Ja, ik maak me zorgen over de hedendaagse spreektaal: Afrikaans doorspekt met Engels woorden, alsof de jongere generatie geen zin meer heeft om Afrikaans te spreken. Ik hoor het op tv in de sepies (soaps), ik hoor het als jonge zangers interviews geven op radio en tv en ik hoor het in hun liedjes, die, terloops, songs worden genoemd. Natuurlijk bezit het Engels woorden die heel beeldend zijn, maar als het geforceerd gedaan wordt, om ‘cool’ te klinken, irriteert het me geweldig. Het enige wat je kunt doen, is om er zorgvuldig taalgebruik tegenover te stellen. Ik probeer om in zuiver Afrikaans te zingen. Ik zing zoals ik praat. En dat zal ik blijven doen, zolang ik een stem heb.


Wat betekent het voor u om samen te werken met andere kunstenaars?

Samenwerking is heerlijk… tot op een zeker punt, dan wil je weer alleen op het podium staan, met je eigen band. Als je samenwerkt, deel je de spanning van de hele productie met je medekunstenaar; dat maakt het makkelijk. Ik doe het niet vaak, maar als het gebeurt, vind ik het heerlijk. Kunstenaars als Laurika Rauch, Elzabé Zietsman, Valiant Swart en Coenie de Villiers zijn ook mijn vrienden, en dan wordt zo’n voorstelling een feest. Lize Beekman was mijn protégée en het was zo’n stimulerende ervaring om met haar samen te werken. Nu is zij zelf een groot artiest. Zolang er kunstenaars van dit niveau zijn, met hun toewijding aan het Afrikaans als taal (ik denk hier ook aan David Kramer), maak ik me geen zorgen over de toekomst. Ik maak me wel zorgen over de commerciële rotzooi die door duizenden artiesten onder het mom van Afrikaanse kunst opgenomen wordt. Maar déze kunstenaars geven mij hoop voor de toekomst. Het zijn sterke, gedreven mensen en zolang zij blijven doen wat ze doen, is er hoop.


De kunstsector in Nederland heeft de afgelopen jaren te lijden gehad onder ingrijpende bezuinigingen. Wat is, volgens u, op dit moment de positie van de kunsten in Zuid-Afrika?

Ja, hier is het ook niet gemakkelijk, maar, om Ramses Shaffy aan te halen: ‘We zullen doorgaan’. Het zou mooi zijn als er voor kunst in Zuid-Afrika evenveel belangstelling was als voor sport, maar dat is helaas niet het geval. Toch bieden de vele festivals een podium voor toneel, muziek, dans en beeldende kunst. Dat is onze redding geworden, maar zulke kunstefeeste duren meestal hooguit een week. Er zijn theaters die erin slagen om de kunst levend te houden; er zijn theaters in casino’s die meer commerciële voorstellingen aanbieden; er zijn theaters waarvan de deuren voorgoed gesloten zijn, en dat is jammer.

Om hier als kunstenaar te kunnen overleven, moet je een ijzeren wil hebben en jezelf constant blijven vernieuwen. Gelukkig hébben onze kunstenaars de wil om te overleven en waar één deur dichtgaat, maken we een nieuw venster open.

Wat de toekomst van het Afrikaans in de uitvoerende kunsten betreft, moeten we, denk ik, gewoon doorgaan zoals we bezig zijn. Er zijn briljante toneelschrijvers, acteurs, actrices en regisseurs die ieder jaar met iets nieuws komen. Datzelfde geldt voor de muziek. Natuurlijk schuilt er kaf tussen het koren, maar ik krijg de indruk dat het publiek steeds meer de kwaliteitsproducties opzoekt en de commerciële nonsens vermijdt.


Tijdens uw toernee door Nederland en België wordt u begeleid door een vaste groep muzikanten.

Janine Neethling (piano) en ik werken al dertien jaar samen. Zij is als een zus voor mij, ik bewonder haar geniale muzikaliteit. Met haar als begeleider voel ik me op ieder podium veilig, met orkest of alleen piano. Wanneer we mijn teksten op muziek zetten en ik haar voorzing wat ik wil met het lied, hoort zij instinctief wat ík hoor. Maar iedere muzikant bij mij op het podium is belangrijk, iedereen doet ertoe, ieder levert een heel belangrijke bijdrage. Janine heeft het vermogen om alles bij elkaar te houden, zij is een formidabele muzikale regisseur. Wij vieren – Janine, Juan Oosthuizen (gitaar), David Klassen (percussie) en ik, werken al jaren met elkaar samen en zijn als een familie. Zij behoren tot de topmuzikanten van Zuid-Afrika en werken met de grote namen in het muziekbedrijf.

Op toernee proberen we elkaar te troosten als we naar onze gezinnen en naar ons land verlangen, we lachen graag samen, we eten graag samen, we gunnen elkaar de ruimte en er bestaat een gezonde balans tussen ons vieren. De voorstelling staat voorop en met deze drie begaafde mensen bevind ik me in het beste gezelschap. Dat is zó belangrijk. Ik kan niet zonder hen.


Kunt u iets zeggen over uw activiteiten in het afgelopen jaar en over uw plannen voor 2012?

Ik wil, zoals gezegd, zo veelzijdig mogelijk zijn in mijn werk. Mijn eerste one woman-show was in 1993 en sindsdien heb ik er nog vier geschreven en opgevoerd: The Incredible Journey of Tinkerbell van Tonder, Diva, Hartlied en Volstoom.

Ik heb dit jaar een kleine, maar essentiële rol vertolkt in de tv-serie Hartland, geschreven door mijn vriend Deon Opperman. Het was een heerlijke ervaring om weer te acteren. Deon en ik hebben ook mijn eenvrouvertoning ‘Binnekamer’ geschreven, die dit jaar bij het ABSA Klein Karoo Nasionale Kunstefees in première is gegaan. Dat was een zeventig minuten lang gedicht, doorweven met muziek die Janine en ik hebben gecomponeerd.

In 2012 ga ik voor het eerst sinds lange tijd weer toneelspelen. De afgelopen zeven jaar heb ik heel wat rollen aangeboden gekregen, maar er zat niets tussen waarvan mijn hart sneller ging kloppen. Dit toneelstuk, ‘Voor ek vergeet’, is een uitdaging. Ik speel de rol van een zeventigjarige vrouw die aan dementie begint te lijden en die bezoek krijgt van haar zoon, die haar helpt om vanuit haar appartement naar een klein kamertje in een bejaardenhuis te verhuizen. Het vooruitzicht om weer te gaan toneelspelen maakt me nogal zenuwachtig, want ik heb in 1989 voor het laatst als actrice op de planken gestaan! Maar ik kijk er ook naar uit om mijn toneelopleiding na al die jaren weer in de praktijk te kunnen brengen! En daarna zal de muziek zeker weer de overhand krijgen,. Ik wil alles doen, zolang ik kan.


Welke indruk hoopt u dat het Nederlandse publiek na het zien van ‘Vuur in glas’ mee naar huis zal nemen?

Warmte. Tevredenheid. Vrede. Een glimlach. Een zalig gevoel in de ziel. Dat ik iemand, al is het maar één mens, diep geraakt heb. Dat is wat we hopen dat ons publiek mee naar huis zal nemen.
Elk bezoek aan Nederland brengt weer nieuwe verrassingen met zich mee. Dit is onze vijfde toer door Nederland. We zijn in 2007 begonnen en nu voel ik me er al thuis, want ik heb er fantastische, trouwe vrienden gemaakt. Ja, je voelt je soms eenzaam omdat je hard werkt, elke avond je hele ziel blootlegt, het is bitter koud en het sneeuwt en je weet dat het in Zuid-Afrika 31 graden is en de zon schijnt en je geliefden zijn ver weg, maar de ervaring om in Nederland op te treden blijft voor mij een wonder – het laat me opnieuw beseffen dat wat ik doe, door méér dan alleen een Zuid-Afrikaans publiek gewaardeerd wordt. Dat het Nederlandse publiek van mij, mijn muzikanten en mijn Afrikaanse liedjes houdt. Dat mijn taal bevrijd is. En dat het publiek in Nederland mijn liedjes uit volle borst meezingt!

Wat ik nog graag in Nederland zou willen bereiken? Om samen met alle mensen die zich betrokken voelen, het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam te redden. Dat is mijn hartsbegeerte.


Is er iets, wat u nog tegen het Nederlandse publiek zou willen zeggen?

Alleen maar ‘hartstikke bedankt’ voor uw ondersteuning en liefde, de afgelopen vijf jaar. Mogen er nog vele zijn!

woensdag 28 juni 2017

Hennie Aucamp: "Dat neemt niet weg dat ik terugverlang"

Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013

Dit jaar zijn er twee nieuwe boeken van Hennie Aucamp uitgekomen: Koffer in Berlyn, een verzameling essays over cabaret, en Mits dese wil ek vir jou sê, een brievenboek. Voor Aucamp vormen ze één geheel met het in 2011 gepubliceerde Lendetaal, een bundel opstellen over homo-erotiek in kunst en literatuur. Samen, zegt hij, vormen ze ‘de afsluiting van een leven’.

Hennie Aucamp (1934) heeft wel eens het verwijt gekregen dat hij zich als homoseksuele schrijver niet strijdbaar genoeg zou hebben opgesteld. Het was met name de jonggestorven schrijver Koos Prinsloo (1957-1994) die Aucamp ervan beschuldigde dat hij méér had moeten doen om homoseksualiteit bespreekbaar te maken en zo de weg te effenen voor jonge homoseksuele schrijvers die na hem kwamen. Het is kritiek die Aucamp nog steeds verbaast, want zelf heeft hij als beginnende schrijver in de jaren vijftig en zestig nooit noemenswaardige tegenstand ervaren. ‘Ik heb het klimaat altijd heel gunstig gevonden’, zegt hij. ‘Misschien komt dat doordat de seksuele toespelingen in mijn werk nooit zo expliciet waren. Zodra een schrijver de erotiek in zijn werk té prominent maakt, schiet hij zichzelf in de voet. Dat soort werk wordt heel snel vergeten. Homoseksualiteit is deel van het totale mens-zijn en als je je als een aparte specie opstelt, dan vervreemdt je jezelf van je medemens. Mijn werk week dan ook niet af van de hoofdstroom in de literatuur, maar maakte daar deel van uit.’

Oude beschaving
Deze gematigde opstelling is typerend voor Aucamp, een man met een zachte stem en een hoogst verfijnde dictie. Hij groeide op op de plaas Rust-mijn-ziel in de Stormberge. In 1952 ging hij studeren in Stellenbosch. Hier kwam hij in aanraking met kunstenaars als de schrijfster MER (1875-1975), de schrijver Eitemal (1901-1984) en de invloedrijke socioloog, schrijver en muziek- en toneelkenner Con de Villiers (1894-1978). ‘Ik heb het geluk gehad dat ik al deze bijzondere mensen persoonlijk heb leren kennen’, vertelt Aucamp. ‘Stellenbosch was toen een ander dorp. Er bestond een heerlijke wisselwerking tussen docent en student. Dat is voorgoed verleden tijd. Maar ik heb het voordeel gehad van die soort beschaving. En ik was waarschijnlijk vruchtbare aarde, want ik kwam van het platteland, ik had over al die mensen gelezen en ik wilde ze leren kennen.’ Bezorgdheid over de teloorgang van dié beschaving is een thema dat volgens Aucamp in veel brieven uit Mits dese wil ek vir jou sê is terug te vinden. ‘Het was een prachtige oude cultuur, die de meeste mensen vandaag niet meer kennen. Old hat, zullen sommigen zeggen. Maar mensen hebben daar geen weet meer van. Hopelijk zullen bepaalde staaltjes folklore dankzij dit boek toch bewaard blijven.’

Samenstelling
Een groot deel van Hennie Aucamps brieven wordt bewaard bij het Dokumentesentrum van de universiteitsbibliotheek in Stellenbosch. Mits dese wil ek vir jou sê is samengesteld door twee medewerksters van het Dokumentesentrum, Lynn Fourie en Marina Brink, in samenwerking met uitgeefster Petrovna Metelerkamp. Metelerkamp heeft in 2000 de kleine onafhankelijke uitgeverij Hemel & See opgericht, die tot doel heeft om ‘boeke van besondere gehalte’ te publiceren. Eerder verschenen hier onder meer Metelerkamps eigen biografie over Ingrid Jonker en brievenboeken van de broers N.P. van Wyk Louw en W.E.G. Louw en van Uys Krige, Peter Blum en Audrey Blignault.
Natuurlijk valt er op de samenstelling van zo’n brievenboek altijd wel wat af te dingen, zegt Aucamp, maar over het algemeen is hij tevreden over de keuze die de dames hebben gemaakt. ‘Zonder hen was dit project niet mogelijk geweest. Ze zijn op zoek gegaan naar brieven die lekker lezen. Dan kom je vanzelf bij brieven die ook inhoudelijk interessant zijn. Want als iets je echt aan het hart gaat, dan schrijf je daar ook gepassioneerd over.’
In het verleden heeft Aucamp ook al drie bundels met dagboekaantekeningen gepubliceerd. Hij houdt al sinds zijn veertiende een dagboek bij. Hij ziet duidelijke overeenkomsten tussen het schrijven van brieven en het bijhouden van een dagboek. Een verschil is echter de gerichtheid op de ontvanger: ‘Met dagboeken schrijf je maar voort, terwijl je bij een brief een concrete lezer voor ogen hebt. Brieven en dagboeken lopen grotendeels parallel. Maar soms, als ik in het buitenland was, had ik geen tijd om mijn dagboek bij te houden. Dan vroeg ik achteraf brieven terug zodat ik op basis daarvan alsnog mijn dagboek kon aanvullen.’
Aanvankelijk had Aucamp geen plannen om zijn brieven in boekvorm te laten verschijnen. Het was de dichter Johann de Lange die hem hiertoe heeft overgehaald en die in de jaren negentig al veel werk heeft verricht om de brieven op te sporen en te verzamelen. ‘Zonder zijn aandeel zou deze bundel ook nooit verschenen zijn. Ik denk echter dat er in de jaren daarna nog veel betere brieven bij gekomen zijn. Na mijn pensioen kreeg ik meer tijd om te schrijven. En omdat de post hier in Zuid-Afrika zo onbetrouwbaar is, begon ik automatisch van elke brief waarvan ik zelf dacht dat die redelijk geslaagd was, een kopie te maken.’

Hoge eisen
Aucamps gezicht betrekt weer. ‘Ik was altijd al een cultuurpessimist’, zegt hij, ‘en nu ben ik dat in nog hevigere mate. Als je in dit land woont, zie je slechts een neerwaartse beweging. Populaire schrijvers krijgen steeds meer aandacht, de bellettrie krijgt geen aandacht meer.’
Toegegeven, er zijn ook positieve ontwikkelingen. Zo zijn er volgens de laatste volkstelling in de afgelopen tien jaar een miljoen Afrikaanssprekenden bijgekomen, met name in de bruine en zwarte gemeenschap. Dit betekent echter ook dat het Afrikaans als taal verandert. ‘Ik aanvaard dat het gebeurt’, zucht hij. ‘Maar dat neemt niet weg dat ik terugverlang naar het Afrikaans dat ik gekend heb.’ Ook de opkomst van bruine schrijvers vervult hem niet louter met vreugde. ‘Afgezien van Ronelda Kamfer misschien, is er niet één die ik als bijzonder goed beschouw, zoals Adam Small op zijn beste. Ik zou graag sterkere bruine stemmen willen horen.’
Hij verontschuldigt zich. ‘Als ik kritisch klink, dan komt dat doordat ik in mijn jonge jaren al die bijzondere mensen gekend heb, die me aangeraden hebben om mijn vroegste werk opzij te schuiven. Tegenwoordig is het moeilijk om niet gepubliceerd te worden. Er is altijd wel, op een website of elders, een insmokkelkans. Ik ben nog opgevoed met het idee dat je een bepaalde norm moet hebben waarvolgens je goedkeurt of afkeurt. ’n Ding deug of hy deug nie.’

‘Klein, maar meelevend’
In het verleden was cabaret een belangrijk wapen in de strijd tegen moreel verval. Aucamp is een groot kenner van de cabarettraditie van Weimar. Hij heeft Marlene Dietrich nog zien optreden, en hij bewaart goede herinneringen aan shows van Nederlandse vedettes als Jenny Arean en Liesbeth List. Zelf schreef hij rond de jaren tachtig enkele spraakmakende cabaretprogramma’s, zoals Die lewe is ´n grenshotel (1979), Met permissie gesê (1980) en Slegs vir almal (1985). De teksten werden ook in boekvorm uitgegeven. Zijn werk werd onder meer uitgevoerd door Coenie de Villiers, Nataniël, Laurika Rauch, Elzabé Zietsman en Amanda Strydom. Vooral met de laatste heeft Aucamp een bijzondere band. ‘Als ik begin te schrijven, dan is het alsof ik Amanda hoor zingen. Ik schrijf voor een rijke, warme, sympathieke stem. Daar heb je er niet veel van. Amanda heeft zo’n stem.’
Het cabaret lijkt echter een verdwijnende kunstvorm, zowel in Europa als in Zuid-Afrika. Aucamp mist de tijd toen alle artiesten nog met echte muzikanten optraden. Tegenwoordig werken ze steeds vaker met ‘ingeblikte muziek’, met orkestbanden. Ook grote stadionconcerten staan ver af van het ware cabaret, dat ‘klein’ is, maar ‘levend en meelevend’. ‘Maar je kunt een traditie niet langer kan voortzetten als het klimaat er niet meer naar is’, zucht hij. ‘Iemand zou in deze tijd een cabaret over Zuma moeten maken. Maar alleen Pieter-Dirk Uys zal zich daaraan wagen.  Maar hy is ook nie meer vandag se kind nie…

Ondanks zijn hoge leeftijd – hij wordt volgend jaar 80 – is Aucamp nog altijd actief. Hij schrijft nog steeds brieven en gedichten en regelmatig verschijnt er een essay van zijn hand op Litnet. Tegen de tijd in. Tegen het verval. ‘Ik wil liever bezwijken terwijl ik bezig ben om een stapel drukproeven te corrigeren dan dat ik rechtop zit, wachtend op de dood.’

Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013