Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013
Dit jaar zijn er twee nieuwe boeken van Hennie Aucamp uitgekomen: Koffer in Berlyn, een verzameling essays over cabaret, en Mits dese wil ek vir jou sê, een brievenboek. Voor Aucamp vormen ze één geheel met het in 2011 gepubliceerde Lendetaal, een bundel opstellen over homo-erotiek in kunst en literatuur. Samen, zegt hij, vormen ze ‘de afsluiting van een leven’.
Hennie
Aucamp (1934) heeft wel eens het verwijt gekregen dat hij zich als homoseksuele
schrijver niet strijdbaar genoeg zou hebben opgesteld. Het was met name de
jonggestorven schrijver Koos Prinsloo (1957-1994) die Aucamp ervan beschuldigde
dat hij méér had moeten doen om homoseksualiteit bespreekbaar te maken en zo de
weg te effenen voor jonge homoseksuele schrijvers die na hem kwamen. Het is
kritiek die Aucamp nog steeds verbaast, want zelf heeft hij als beginnende schrijver
in de jaren vijftig en zestig nooit noemenswaardige tegenstand ervaren. ‘Ik heb
het klimaat altijd heel gunstig gevonden’, zegt hij. ‘Misschien komt dat
doordat de seksuele toespelingen in mijn werk nooit zo expliciet waren. Zodra
een schrijver de erotiek in zijn werk té prominent maakt, schiet hij zichzelf
in de voet. Dat soort werk wordt heel snel vergeten. Homoseksualiteit is deel
van het totale mens-zijn en als je je als een aparte specie opstelt, dan
vervreemdt je jezelf van je medemens. Mijn werk week dan ook niet af van de
hoofdstroom in de literatuur, maar maakte daar deel van uit.’
Oude beschaving
Deze
gematigde opstelling is typerend voor Aucamp, een man met een zachte stem en
een hoogst verfijnde dictie. Hij groeide op op de plaas Rust-mijn-ziel in de Stormberge. In 1952 ging hij studeren in
Stellenbosch. Hier kwam hij in aanraking met kunstenaars als de schrijfster MER
(1875-1975), de schrijver Eitemal (1901-1984) en de invloedrijke socioloog,
schrijver en muziek- en toneelkenner Con de Villiers (1894-1978). ‘Ik heb het geluk
gehad dat ik al deze bijzondere mensen persoonlijk heb leren kennen’, vertelt Aucamp.
‘Stellenbosch was toen een ander dorp. Er bestond een heerlijke wisselwerking
tussen docent en student. Dat is voorgoed verleden tijd. Maar ik heb het
voordeel gehad van die soort beschaving. En ik was waarschijnlijk vruchtbare
aarde, want ik kwam van het platteland, ik had over al die mensen gelezen en ik
wilde ze leren kennen.’ Bezorgdheid
over de teloorgang van dié beschaving is een thema dat volgens Aucamp in veel
brieven uit Mits dese wil ek vir jou sê is
terug te vinden. ‘Het was een prachtige oude cultuur, die de meeste mensen vandaag
niet meer kennen. Old hat, zullen
sommigen zeggen. Maar mensen hebben daar geen weet meer van. Hopelijk zullen
bepaalde staaltjes folklore dankzij dit boek toch bewaard blijven.’
Samenstelling
Een groot
deel van Hennie Aucamps brieven wordt bewaard bij het Dokumentesentrum van de
universiteitsbibliotheek in Stellenbosch. Mits
dese wil ek vir jou sê is samengesteld door twee medewerksters van het
Dokumentesentrum, Lynn Fourie en Marina Brink, in samenwerking met uitgeefster Petrovna
Metelerkamp. Metelerkamp heeft in 2000 de kleine onafhankelijke uitgeverij
Hemel & See opgericht, die tot doel heeft om ‘boeke van besondere gehalte’
te publiceren. Eerder verschenen hier onder meer Metelerkamps eigen biografie
over Ingrid Jonker en brievenboeken van de broers N.P. van Wyk Louw en W.E.G.
Louw en van Uys Krige, Peter Blum en Audrey Blignault.
Natuurlijk
valt er op de samenstelling van zo’n brievenboek altijd wel wat af te dingen,
zegt Aucamp, maar over het algemeen is hij tevreden over de keuze die de dames
hebben gemaakt. ‘Zonder hen was dit project niet mogelijk geweest. Ze zijn op
zoek gegaan naar brieven die lekker lezen. Dan kom je vanzelf bij brieven die
ook inhoudelijk interessant zijn. Want als iets je echt aan het hart gaat, dan
schrijf je daar ook gepassioneerd over.’
In het
verleden heeft Aucamp ook al drie bundels met dagboekaantekeningen gepubliceerd.
Hij houdt al sinds zijn veertiende een dagboek bij. Hij ziet duidelijke
overeenkomsten tussen het schrijven van brieven en het bijhouden van een
dagboek. Een verschil is echter de gerichtheid op de ontvanger: ‘Met dagboeken
schrijf je maar voort, terwijl je bij een brief een concrete lezer voor ogen
hebt. Brieven en dagboeken lopen grotendeels parallel. Maar soms, als ik in het
buitenland was, had ik geen tijd om mijn dagboek bij te houden. Dan vroeg ik achteraf
brieven terug zodat ik op basis daarvan alsnog mijn dagboek kon aanvullen.’
Aanvankelijk
had Aucamp geen plannen om zijn brieven in boekvorm te laten verschijnen. Het
was de dichter Johann de Lange die hem hiertoe heeft overgehaald en die in de
jaren negentig al veel werk heeft verricht om de brieven op te sporen en te
verzamelen. ‘Zonder zijn aandeel zou deze bundel ook nooit verschenen zijn. Ik
denk echter dat er in de jaren daarna nog veel betere brieven bij gekomen zijn.
Na mijn pensioen kreeg ik meer tijd om te schrijven. En omdat de post hier in
Zuid-Afrika zo onbetrouwbaar is, begon ik automatisch van elke brief waarvan ik
zelf dacht dat die redelijk geslaagd was, een kopie te maken.’
Hoge eisen
Aucamps
gezicht betrekt weer. ‘Ik was altijd al een cultuurpessimist’, zegt hij, ‘en nu
ben ik dat in nog hevigere mate. Als je in dit land woont, zie je slechts een
neerwaartse beweging. Populaire schrijvers krijgen steeds meer aandacht, de
bellettrie krijgt geen aandacht meer.’
Toegegeven,
er zijn ook positieve ontwikkelingen. Zo zijn er volgens de laatste
volkstelling in de afgelopen tien jaar een miljoen Afrikaanssprekenden
bijgekomen, met name in de bruine en zwarte gemeenschap. Dit betekent echter
ook dat het Afrikaans als taal verandert. ‘Ik aanvaard dat het gebeurt’, zucht
hij. ‘Maar dat neemt niet weg dat ik terugverlang naar het Afrikaans dat ik gekend heb.’ Ook de opkomst van
bruine schrijvers vervult hem niet louter met vreugde. ‘Afgezien van Ronelda
Kamfer misschien, is er niet één die ik als bijzonder goed beschouw, zoals Adam
Small op zijn beste. Ik zou graag sterkere
bruine stemmen willen horen.’
Hij
verontschuldigt zich. ‘Als ik kritisch klink, dan komt dat doordat ik in mijn
jonge jaren al die bijzondere mensen gekend heb, die me aangeraden hebben om
mijn vroegste werk opzij te schuiven. Tegenwoordig is het moeilijk om niet gepubliceerd te worden. Er is
altijd wel, op een website of elders, een insmokkelkans.
Ik ben nog opgevoed met het idee dat je een bepaalde norm moet hebben waarvolgens
je goedkeurt of afkeurt. ’n Ding deug of
hy deug nie.’
‘Klein, maar meelevend’
In het
verleden was cabaret een belangrijk wapen in de strijd tegen moreel verval. Aucamp
is een groot kenner van de cabarettraditie van Weimar. Hij heeft Marlene
Dietrich nog zien optreden, en hij bewaart goede herinneringen aan shows van
Nederlandse vedettes als Jenny Arean en Liesbeth List. Zelf schreef hij rond de
jaren tachtig enkele spraakmakende cabaretprogramma’s, zoals Die lewe is ´n grenshotel (1979), Met permissie gesê (1980) en Slegs vir almal (1985). De teksten
werden ook in boekvorm uitgegeven. Zijn werk werd onder meer uitgevoerd door
Coenie de Villiers, Nataniël, Laurika Rauch, Elzabé Zietsman en Amanda Strydom.
Vooral met de laatste heeft Aucamp een bijzondere band. ‘Als ik begin te
schrijven, dan is het alsof ik Amanda hoor zingen. Ik schrijf voor een rijke,
warme, sympathieke stem. Daar heb je er niet veel van. Amanda heeft zo’n stem.’
Het cabaret
lijkt echter een verdwijnende kunstvorm, zowel in Europa als in Zuid-Afrika.
Aucamp mist de tijd toen alle artiesten nog met echte muzikanten optraden.
Tegenwoordig werken ze steeds vaker met ‘ingeblikte muziek’, met orkestbanden.
Ook grote stadionconcerten staan ver af van het ware cabaret, dat ‘klein’ is,
maar ‘levend en meelevend’. ‘Maar je kunt een traditie niet langer kan
voortzetten als het klimaat er niet meer naar is’, zucht hij. ‘Iemand zou in
deze tijd een cabaret over Zuma moeten maken. Maar alleen Pieter-Dirk Uys zal
zich daaraan wagen. Maar hy is ook nie meer vandag se kind nie…’
Ondanks zijn
hoge leeftijd – hij wordt volgend jaar 80 – is Aucamp nog altijd actief. Hij
schrijft nog steeds brieven en gedichten en regelmatig verschijnt er een essay
van zijn hand op Litnet. Tegen de tijd in. Tegen het verval. ‘Ik wil liever
bezwijken terwijl ik bezig ben om een stapel drukproeven te corrigeren dan dat
ik rechtop zit, wachtend op de dood.’
Maandblad Zuid-Afrika, augustus 2013