maandag 31 augustus 2020

Jakob Witbooi treedt in de voetsporen van opa Hendrik

(Deze recensie is in mei 2020 verschenen in Spectrum, de digitale nieuwsbrief van het Zuid-Afrikahuis.)


In haar roman over de kleinzoon van Hendrik Witbooi vertelt Conny Braam de nog vrijwel onbekende geschiedenis van de duizenden bruine en zwarte Zuid-Afrikanen die tijdens de Tweede Wereldoorlog meevochten aan de kant van de geallieerden, en die als krijgsgevangenen onder erbarmelijke omstandigheden dwars door Europa werden gesleept.

 



Conny Braam was jarenlang het boegbeeld van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland. Na de afschaffing van de apartheid in 1990 legde ze zich toe op het schrijven.


Braams eerste romans en verhalenbundels, waaronder Operatie Vula (1992) en De Bokkeslachter (1993), steunden sterk op haar ervaringen tijdens de antiapartheidsstrijd. Tussen 2000 en 2004 verraste ze haar lezers met de trilogie De woede van Abraham, De onweerstaanbare bastaard en Het schandaal, drie historische romans over sociale spanningen in het kustdorpje IJmuiden in de negentiende en de twintigste eeuw. In 2016 verscheen Ik ben Hendrik Witbooi, een historische roman over de legendarische Nama-kaptein Hendrik Witbooi, die tussen 1884 en 1905 zijn volk leidde in de opstand tegen het koloniale bewind in Duits-Zuidwest-Afrika, het huidige Namibië.[1]


Typisch voor Braams romans en verhalen is dat ze steeds weer draaien om een dappere hoofdpersoon, iemand uit het volk, die het opneemt tegen een onrechtvaardig bewind.

 


De droom van zelfbeschikking


Dat geldt ook voor Braams jongste roman Wij zijn de wrekers over dit alles, een omvangrijke historische roman met als hoofdpersoon sergeant Jakob Witbooi, de kleinzoon van Hendrik Witbooi. Deze Jakob is een fictief personage, gebaseerd op de verschillende Witboois die Braam heeft ontdekt bij haar onderzoek naar bruine en zwarte Zuid-Afrikaanse soldaten die in de Tweede Wereldoorlog deelnamen aan de Noord-Afrikaanse Veldtocht. Bij deze expeditie namen de geallieerde legers onder generaal Montgomery het op tegen het Duitse Afrikakorps van veldmaarschalk Rommel.


Zuid-Afrika was in die tijd nog lid van het Britse Gemenebest. Zuidwest was tijdens de Eerste Wereldoorlog door Zuid-Afrika op de Duitsers veroverd en in 1920 door de Volkenbond als mandaatgebied aan Zuid-Afrika toegekend. Pretoria had in Zuidwest onmiddellijk een stelsel van segregatie, reservaten en goedkope arbeidskrachten ingevoerd. De uitvoerende macht lag bij de directe afstammelingen van de Duitse soldaten en kolonisten tegen wie Hendrik Witbooi gevochten had.


Als Jakob de Zuid-Afrikaanse premier Jan Smuts op de radio hoort praten over het Atlantisch Handvest, dat alle volken van de wereld na de oorlog zelfbeschikkingsrecht belooft, aarzelt hij dan ook geen moment en overtuigt hij zijn vrienden, ‘Kalahari-jongens’ zoals hij, samen met hem dienst te nemen in het Cape Corps. Opa Hendrik had het destijds moeten afleggen tegen de eerste Duitse gouverneur van Zuidwest, Heinrich Göring. Dat Jakob als lid van de Tweede Luchtafweer Brigade de kans krijgt gevechtsvliegtuigen neer te halen van de Luftwaffe van Heinrichs zoon, opperbevelhebber Hermann Göring, bezorgt Jakob dan ook grote voldoening.

 


In de stank van de latrines


Zijn triomf is echter van korte duur. Na precies één dag op het slagveld worden de geallieerde legers in juni 1942 bij het Libische Tobroek verslagen. Maar liefst tienduizend Zuid-Afrikaanse soldaten worden op transport gezet naar Europa. Het boek volgt Jakob Witbooi en zijn vrienden op hun omzwervingen langs krijgsgevangenenkampen in Italië en Polen en een werkkamp naast het beruchte vernietigingskamp Auschwitz, op hun barre voettocht door Oost-Europa tot ze zich in Zuid-Duitsland eindelijk weer bij de geallieerde legers kunnen voegen, en op de laatste etappe van hun reis, via Engeland terug naar Kaapstad.


Overal waar ze komen, gelden dezelfde machtsverhoudingen als in Zuid-Afrika en Zuidwest. De ‘niet-Europeanen’ moeten de vervelende klusjes opknappen, en in de kampen worden ze steevast achterin ingedeeld, in de stank van de latrines. Ze mogen vooral niet vergeten dat ze op een dag weer ‘naar huis’ gaan.     

 


Oorlog als gelijkmaker


Onderweg sluiten steeds meer mannen zich bij Jakob en zijn ‘Kalahari-jongens’ aan. Zoals Koos Abrahams, de grootste bendeleider uit District Six, met zijn gangsters, de zwarte mijnwerkers onder aanvoering van Job Moloi, en de soldaten van de Palestijnse Brigade, die uit Joden én moslims bestaat. Ondanks alle verschillen vinden ze steun bij elkaar en groeien ze naar elkaar toe. Zelfs de blanke officier Dirk Geldenhuys met al zijn vooroordelen en de Duits kampbewaarder Lothar Strauss worden ‘een van ons’.


Jakob krijgt een bijzondere band met de Joodse Moritz Rabinowitz. Omdat Rabinowitz bang is om in handen van de nazi’s te vallen, ruilen ze identiteitsplaatjes uit. Volgens Jakob is de kans klein dat hij, met zijn Nama-trekken, in Europa voor een Jood aangezien zal worden. Als Jakob na bijna vijf jaar weer voet op Zuid-Afrikaanse bodem zet, zal deze heldendaad nog een lelijk staartje krijgen.

 


Schelmenstreken


Braam is een rasverteller. Haar stijl is helder en onopgesmukt, nu en dan robuust.


Dat er zoveel zwarte en bruine Zuid-Afrikanen aan de Noord-Afrikaanse Veldtocht deelnamen, werd in de Zuid-Afrikaanse geschiedschrijving jarenlang over het hoofd gezien. Wel verschenen er recent in het Afrikaans twee boeken over dit stuk verzwegen geschiedenis: de roman Die Sideboard (2014) van Simon Bruinders (in 2016 in Nederlandse vertaling verschenen als Dit is mijn land), en de dichtbundel Die vrede kom later van Diana Ferrus (2019).


Het is duidelijk dat Braam zich uitstekend heeft gedocumenteerd. Ze baseert zich onder meer op dagboeken en memoires van oorlogsveteranen. Daarnaast geeft ze blijk van een merkwaardig inlevingsvermogen. Bij elke scène moet ze zich hebben afgevraagd wat de mannen zagen, hoorden en roken; wat ze deden, dachten en voelden.

         

Het is geen lichte lectuur die Braam de lezer voorschotelt. Gelukkig weet ze de beklemming op gepaste momenten te doorbreken met grappige scènes. Vooral Koos Abrahams en zijn bende halen regelmatig schelmenstreken uit. Ze weten altijd wel iets te ritselen. Zo beginnen ze een lucratief handeltje in zelfgestookte Witblitz (sterke drank) en cannabis van dagga-planten die ze buiten het hek van het kamp verbouwen.

 


Een nieuwe strijd


De wat omslachtige titel van de roman komt uit een dialoog tussen Jakob en de Amsterdamse Jood Wolfie Waterman (geïnspireerd op de Zuid-Afrikaanse activist Wolfie Kodesh, die Braam voor het eerst op de rol van de zwarte soldaten heeft gewezen). ‘Kijk naar ons tweeën’, zegt Wolfie, ‘een kleurling en een Jood. We worden allebei als minderwaardig beschouwd […]. Daaruit kun je maar één conclusie trekken: wij hebben dezelfde vijanden, onze strijd is een gemeenschappelijke en daarom zeg ik je: Nee Jakob, niet God maar wij, wij samen, wij zijn de wrekers van dit alles!’


Na de oorlog volgt de ontnuchtering. Van het zelfbeschikkingsrecht dat in het Atlantisch Handvest beloofd was, komt voor de gekoloniseerde volkeren in Afrika en Azië niets terecht. Hoge ss-officieren die Europa ontvlucht zijn, worden in het voormalige Duits-Zuidwest met open armen ontvangen. In Zuid-Afrika wordt vanaf 1948 de apartheid ingevoerd, een systeem dat, net als het nationaalsocialisme, gebaseerd is op rassenwaan, en dat vanaf de jaren zestig zal leiden tot de verwoesting van Koos Abrahams’ geliefde District Six. Eveneens in 1948 wordt de staat Israël uitgeroepen, waardoor de Joodse en islamitische soldaten die als Palestijnse Brigade nog zij aan zij hebben gevochten, lijnrecht tegenover elkaar komen te staan.  

 

Volgens Braam vormden de veteranen die terugkeerden uit Noord-Afrika en Europa de basis voor de verschillende bevrijdingsbewegingen die vanaf de jaren vijftig in Zuid-Afrika en elders in de wereld zouden opstaan. Tegen het einde van haar roman suggereert ze dat Jakob Witbooi, trouw aan het voorbeeld van zijn grootvader Hendrik, zich opmaakt om de strijd aan te gaan voor de onafhankelijkheid van het Nama-volk.


De Zuid-Afrikaanse geschiedenis biedt volop aanknopingspunten voor een derde roman over de familie Witbooi. Hopelijk komt er een vervolg en wordt de Witbooi-cyclus opnieuw een trilogie. Wij zijn de wrekers over dit alles is een interessant, rijk en meeslepend boek dat, zodra je het uit hebt, doet verlangen naar meer.


Conny Braam, Wij zijn de wrekers over dit alles. Amsterdam: Atlas Contact, 2020. 384 pagina’s, ISBN: 9789025451639, prijs: € 22,99.

             

  



[1] Zie over de Namibische Genocide ook Die vertes in van Zirk van den Berg.

zondag 30 augustus 2020

Kris van de Poel (Taalunie): ‘Een brug slaan tussen mensen doe je door taal’

 (Dit interview is in mei 2020 verschenen in Spectrum, het digitale tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis.)

Op 1 maart begon Kris van de Poel haar nieuwe baan als algemeen secretaris van de Taalunie. Twee weken later werd de lockdown afgekondigd en ging de grens tussen Nederland en België op slot. Vanuit haar huis in Antwerpen vertelt ze via videobellen wat de impact van de coronacrisis op het werk van de Taalunie is, en over haar band met Zuid-Afrika, een land dat al sinds 1995 een bijzondere plek in haar leven heeft. 

 

Kris van de Poel in de voordeur van het kantoor van de Taalunie aan de Paleisstraat in Den Haag.
De foto is genomen op maandag 16 maart, de avond voor de lockdown. Van de Poel heeft de sleutel 
van het gebouw in haar hand; hierna gaat alles op slot. / Foto: DvC



Eerst maar weer even over de naam van haar nieuwe werkgever. Jarenlang stond de organisatie bekend als de ‘Nederlandse Taalunie’ of, afgekort, ‘NTU’. Enkele jaren geleden verdween het adjectief ‘Nederlandse’ uit de officiële communicatie. Dat gebeurde zo subtiel dat veel mensen het nu nog steeds over de ‘NTU’ hebben.

Van de Poel laat er geen misverstand over bestaan. ‘Als je het woord “Nederlands” voor een substantief plaatst, dan wekt dat de indruk dat het uit Nederland komt’, legt ze uit. ‘En dat is natuurlijk niet zo. De Taalunie is een intergouvernementele organisatie die zowel Vlaanderen als Nederland bestrijkt, terwijl er ook een associatieverdrag met Suriname is gesloten.’

De Taalunie heeft als opdracht beleid voor het Nederlands in Nederland, Vlaanderen en Suriname te ontwikkelen en te stimuleren, en het Nederlands in de wereld te ondersteunen. Hoewel het Afrikaans formeel niet tot het werkterrein van de Taalunie behoort, is er vanuit de Taalunie wel al jaren warme belangstelling voor het Afrikaans en de andere talen van Zuid-Afrika.

 

Een opmerkelijke start

Van de Poel had zich haar eerste tijd bij de Taalunie anders voorgesteld. Het idee was dat ze drie dagen per week bij de hoofdvestiging van de Taalunie in Den Haag zou werken en één dag op het kantoor in Brussel, en dat ze dan nog een dag elders bezoeken zou kunnen afleggen. Voor haar eerste maanden stonden onder meer werkbezoeken naar Berlijn en Berkeley op de agenda, half april zou ze naar Indonesië gaan en eind juni naar Namibië. Maar door de coronacrisis loopt alles anders.

De positie van algemeen secretaris lijkt haar op het lijf geschreven. Na haar studie Engels en Duits (met keuzevakken Nederlands) aan de Universiteit Antwerpen werkte ze geruime tijd in het buitenland: in Denemarken, Edinburgh en Oxford. In 1990 keerde ze terug naar haar alma mater, eerst als docent Nederlands en directeur van het Talencentrum van de universiteit, daarna als hoogleraar. Ook stond ze vijf jaar aan het hoofd van de afdeling voor internationale samenwerking van de universiteit.

Maar de ervaring die haar tijdens de coronacrisis misschien wel het best van pas komt, is die met digitalisering. Al in 1996, in de beginjaren van het internet, nam ze deel aan een pilot van telefoonmaatschappij Alcatel Bell, waarbij ze via de desktop Nederlandse les gaf aan tien kinderen verspreid over Europa. Sindsdien heeft ze vele grote internationale projecten geleid waarbij online communicatie en digitaal leren een onmisbare rol speelden.

Ze is dus relatief goed voorbereid op de huidige situatie, waarbij ze noodgedwongen thuis zit en via Teams contact houdt met haar medewerkers. Hoewel het ook voor haar aftasten blijft. ‘Het vraagt een heel nieuwe aanpak’, geeft ze toe. ‘Niemand heeft een routeplanner. Het is belangrijk om open tegenover elkaar te zijn over wat nog kan, wat niet meer kan en wat er wél kan als andere zaken niet meer kunnen. Gelukkig hebben we bij de Taalunie een warme omgeving. Ik kan veel doen, maar alleen doordat iedereen meedoet.’

 

Lessen trekken uit de coronacrisis

Communicatie is in deze crisistijd misschien wel belangrijker dan ooit. ‘Neem de relatie tussen patiënt en zorgverlener’, zegt Van de Poel. ‘Die is altijd heel fragiel. Een brug slaan tussen mensen, doe je door duidelijk en empathisch te communiceren, door heldere taal.’

Als wetenschapper heeft Van de Poel sinds 2006 meerdere grote projecten gecoördineerd rond het thema ‘communicatie in de zorg’; het onderwerp ligt haar na aan het hart. Ook de Taalunie is veel met dit thema bezig, vaak samen met het INT (Instituut voor Nederlandse Taal) in Leiden. Door COVID-19 is het onderwerp nog hoger op de agenda komen te staan. Van de Poel kan verklappen dat er een prijs komt die ‘Zorg voor zorg na corona’ gaat heten, een prijs voor een innoverend communicatieproject in de zorg. ‘Het is belangrijk’, zegt ze, ‘dat er, naast het applaus en de waardering die zorgmedewerkers nu krijgen, meer bewustzijn komt van de slagkracht van communicatie in zo’n moeilijke, delicate context.’

Nu ze deels in Nederland en deels in België werkt, valt het haar op dat een Nederlandse arts heel anders met zijn patiënt communiceert dan zijn collega in Vlaanderen. ‘We spreken wel eenzelfde taal, maar we hebben soms een heel andere communicatieve cultuur.’

Ook de overheidscommunicatie rond de pandemie verschilt. Van de Poel heeft grote waardering voor het optreden van de Nederlandse premier. ‘Rutte doet dat schitterend’, zegt ze. ‘Je hoeft geen fan van deze staatsman te zijn om te zien hoe effectief hij communiceert: zakelijk, en dan komt er een heel lichte zucht, en dan is hij empathisch.’ De Belgische premier Sophie Wilmès komt minder charismatisch over. Van de Poel wijt dat aan het feit dat de manier van op elkaar reageren in Vlaanderen voor de Waalse Wilmès vreemd is. ‘Daaraan zie je wat taal kan doen’, constateert ze. ‘Taal kan mensen verbinden, maar ook verdelen.’

De Nederlandse gebarentolk Irma Sluis, die Rutte tijdens de persconferenties bijstaat, heeft ook in België de sociale media gehaald. Van de Poel vindt de toegenomen belangstelling voor gebarentaal (het ‘Irma-effect’) prachtig. En dat brengt haar op een ander Taalunie-project. ‘Gebarentaal is heel gelokaliseerd: er bestaat een Vlaamse én een Nederlandse gebarentaal. Beide tolken ze naar het standaard-Nederlands. Het zou mooi zijn als we er met alle projectmedewerkers een eenheidstaal van zouden kunnen maken, zodat de wereld voor doven en slechthorenden groter wordt. Misschien zouden we een voorbeeld kunnen nemen aan Zuid-Afrika. Dat land heeft één gebarentaal voor alle taalgroepen samen, en Zuid-Afrikaanse gebarentaal wordt tot de officiële landstalen gerekend.’

 

Een ‘schoolreisje’ met grote gevolgen

‘Mijn zoon heeft in Zuid-Afrika zijn eerste tand gekregen en mijn dochter heeft er leren lopen’, vertelt Van de Poel. ‘Het is een land met veel lieve, warme mensen. Een prachtig land met veel mogelijkheden.’

Van de Poel leerde Zuid-Afrika kennen in 1995. Als directeur van het Talencentrum aan de Universiteit Antwerpen had ze de ambitie dat het instituut alle talen zou aanbieden, ‘van A tot Z’. Daarbij stond de ‘Z’ voor Zweeds en de ‘A’ voor Afrikaans, ‘want “Zuid-Afrikaans” bestaat niet’, aldus Van de Poel.

Afrikaans werd in de avonduren aangeboden door de destijdse Eerste Secretaris van de Zuid-Afrikaanse ambassade in Brussel, de schrijver Quintus van der Merwe. Vanuit de groep cursisten ontstond het idee op ‘schoolreis’ te gaan. Dus zocht Van de Poel contact met de Zuid-Afrikaanse neerlandici die ze had leren kennen toen ze zelf als docent Nederlands extra muros nog geregeld de colloquia van de IVN (Internationale Vereniging voor Neerlandistiek) afliep. Twee weken lang zou ze met een groep van tien docenten en studenten in een witte combi Zuid-Afrika doorkruisen, dwars door de Karoo van noord naar zuid. Onderweg deden ze zeven universiteiten aan. Overal waar ze kwamen, gaven ze lezingen en workshops en werden er samenwerkingsakkoorden getekend tussen de Zuid-Afrikaanse universiteit en de Universiteit Antwerpen. ‘Daardoor heb ik met al die universiteiten mooie en langdurige trajecten kunnen ontwikkelen’, aldus Van de Poel.

Een belangrijke schakel was de Potchefstroomse taalkundige Wannie Carstens, ook een goede bekende van het Zuid-Afrikahuis. Samen met hem schreef Van de Poel een boek over tekstredactie. Het boek verscheen eerst in het Afrikaans en vervolgens, telkens in aangepaste vorm, in het Engels, Sesotho en Setswana; de isiZulu-editie verschijnt binnenkort en een isiXhosa-uitgave is op pad. Natuurlijk deden Van de Poel en Carstens deze megaklus niet alleen; voor elk deel lieten ze zich bijstaan door een projectgroep van moedertaalsprekers. Zo’n groot project is duur, maar Van de Poel ziet het als een investering. ‘Een project als dit kan ertoe bijdragen dat talen gestandaardiseerd worden. Je geeft die talen een identiteit, geloofwaardigheid en academisch prestige.’

Van de Poel heeft ‘een heel warm gevoel’ bij Carstens en collega’s zoals Tobie van Dyk en Christine Fourie. ‘Samen laten we dingen gebeuren, over cultuurgrenzen en politieke grenzen heen.’ Sinds 2010 is Van de Poel Bijzonder hoogleraar aan de Noordwes Universiteit.

 

Taalunie en Afrikaanse Taalraad slaan de handen ineen

Op 30 januari hebben Hans Bennis, scheidend algemeen secretaris van de Taalunie, en Conrad Steenkamp, directeur van de Afrikaanse Taalraad (ATR), in Den Haag een overeenkomst getekend om kennis en ervaring uit te wisselen en samen te werken om het Nederlands en het Afrikaans te bevorderen. Van de Poel, als aankomend algemeen secretaris, was bij de ondertekening aanwezig.

            Volgens Van de Poel konden er dankzij de overeenkomst de afgelopen maanden al flinke stappen gezet worden. ‘In het verleden was de Taalunie ook al actief in Zuid-Afrika. Maar toen hadden we contact met allerlei verschillende organisaties, en dat sneed elkaar wel eens. Het positieve is dat we nu één partner hebben waarmee we praten.’

Een verheugende bijkomstigheid van het sluiten van de overeenkomst is dat ook de Zuid-Afrikaanse ambassade in Den Haag de Taalunie daarna zijn hulp heeft aangeboden.

 

Nederlands in Zuid-Afrika

Een van de projecten waarbij de Afrikaanse Taalraad een ondersteunende rol kan spelen, is de oprichting van een leerstoel Nederlands in Zuid-Afrika.

De Lage Landen tellen op dit moment vier leerstoelen Afrikaans: in Amsterdam, Leiden, Antwerpen en Gent. Omdat de afstanden in Nederland en België relatief kort zijn, kunnen studenten makkelijk bij meerdere universiteiten colleges volgen.

‘Dat is in Zuid-Afrika natuurlijk anders’, zegt Van de Poel. ‘Dus moet een leerstoel in Zuid-Afrika op een andere manier worden vormgegeven. Bovendien moet je nadenken over de vraag wat de relevantie van zo’n leerstoel kan zijn. Waar moet het over gaan?’

De Taalunie heeft de Afrikaanse Taalraad gevraagd met een voorstel voor de nieuw op te richten leerstoel te komen in samenspraak met de betrokkenen in het veld en de SAVN als sleutelfiguur. Andere projecten waarin de Taalunie al een aandeel had en die nu bij de ATR neergelegd zijn, zijn het digitale taalkundeplatform Taalportaal en de uitbreiding van de afdeling Zuid-Afrikaanse literatuur op de DBNL (Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren).

‘Het is niet zo dat we massa’s geld hebben’, waarschuwt Van de Poel. ‘Maar we hebben kleine budgetten die we op een effectieve manier kunnen inzetten. Als we de processen kunnen aansturen via de ATR, is er meer gegarandeerd dat dat zal gebeuren.’

 

Afrikaans in Nederland

De samenwerking met de ATR als lokale partner is kenmerkend voor een principe dat in Nederlandse diplomatieke kringen inmiddels ‘cocreëren’ is gaan heten. De Taalunie legt niets op; de vraag moet uit het land zelf komen.

Ook als het over aandacht voor het Afrikaans in Nederland en Vlaanderen gaat, hoedt Van de Poel zich ervoor om voorschriftelijk over te komen. ‘Ik heb daar niets in te willen,’ zal ze bijvoorbeeld zeggen, of: ‘Dat ligt bij de partners zelf’.

Natuurlijk heeft Van de Poel, met haar kennis van Zuid-Afrika en haar lange verbintenis met het land, haar eigen ideeën, bijvoorbeeld over de plaats van Afrikaans in het middelbaar onderwijs of binnen de studie Nederlands aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten. Maar als algemeen secretaris van de Taalunie kan ze alleen voorzichtige hints geven.

Toch wil ze wel iets kwijt over de Week van de Afrikaanse roman en het Festival voor het Afrikaans, twee projecten die zowel door de Taalunie als het Zuid-Afrikahuis worden ondersteund en die ook in de overeenkomst met de ATR genoemd worden. ‘Ik denk dat het heel belangrijk is voor een taal en cultuur dat die ook een internationale uitstraling hebben’, zegt ze. ‘Zo’n festival hier kan belangstelling voor de taal en cultuur wekken. Je wilt bij het publiek een rimpeleffect teweeg brengen dat steeds verder uitkringt. Dus ik denk dat er wel een bestaansreden is voor zo’n festival, net zoals voor tournees van schoolkoren en artiesten. Omgekeerd is dat ook zo. Je kunt je het al niet meer voorstellen dat op Zuid-Afrikaanse festivals als het Woordfees, het KKNK en Aardklop geen artiesten uit de Lage Landen zouden optreden.’

Van de Poel bewaart goede herinneringen aan een bezoek aan het Zuid-Afrikahuis in december 2019. ‘Ik denk dat het in deze tijd heel belangrijk is dat instellingen met elkaar communiceren, dat er symbioses tot stand gebracht worden’, zegt ze. ‘Het Zuid-Afrikahuis kan heel goed bestaan náást en mét een ambassade, een Festival en een SAVN (Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek), zodat er meer met elkaar samengewerkt wordt. We kunnen het ons niet meer veroorloven om als kleine eilandjes ons werk te doen. Het is belangrijk om samen sterk te staan.’

woensdag 17 juni 2020

Interview met Marguerite Poland: 'Het is neerbuigend om een taal slecht te spreken'


(Dit interview werd gehouden in maart 2014.)

Marguerite Poland
(foto: Greaves Photograpy, Grahamstown)
De historische roman Schimmenspel van de Zuid-Afrikaanse schrijfster Marguerite Poland speelt zich af in de Oost-Kaap, een gebied dat ongeveer 800 km ten oosten van Kaapstad begint. De Oost-Kaap is van oudsher het terrein van de Xhosa, de stam waartoe Nelson Mandela behoorde. Eind negentiende eeuw, de tijd waarin Schimmenspel zich afspeelt, woonden er in de Oost-Kaap naast Xhosa vooral Britten – nazaten van de zogenaamde ‘1820 Settlers’ – die hier een ‘little England in the veld’ probeerden te vestigen.
Schimmenspel gaat over een Engelse zendeling op een afgelegen missiepost, die samen met zijn gezin niet alleen het evangelie onder de Xhosa wil verbreiden, maar hen ook een stukje Europese beschaving wil brengen. Soms leidt dit tot botsingen tussen de twee culturen. Maar naarmate het gezin langer in Afrika woont, begint de herinnering aan de strenge Victoriaanse samenleving te vervagen en worden de zendeling en zijn gezinsleden op hun beurt in meer of mindere mate gevormd door de Xhosa met wie ze in aanraking komen.

Zending en imperialisme
Nu, ruim honderd jaar later, is de Oost-Kaap één van de armste provincies van Zuid-Afrika, met een gemiddeld jaarinkomen van minder dan € 5000 per gezin. Maar eind negentiende eeuw kende de bevolking van het gebied volgens schrijfster Marguerite Poland perioden van grote welvaart. De Britse koloniale autoriteiten moesten zelfs hun best doen om de landbouw in het gebied wat af te remmen, omdat de zwarte boeren er zo warmpjes bij zaten dat ze geen zin hadden om alles op te geven en in de goud- en diamantmijnen in het noorden te gaan werken.
Rond de vorige eeuwwisseling kon de Oost-Kaap ook bogen op een aantal uitstekende colleges voor zwarte studenten, zoals Hilltown, Saint Matthews en Fort Hare. Het waren juist deze scholen die later een belangrijke kweekvijver zouden vormen voor de leiders van het verzet tegen de apartheid – niet alleen Nelson Mandela, maar bijvoorbeeld ook Robert Sobukwe, Oliver Tambo, Walter Sisulu, Govan Mbeki en Steve Biko. Veel van deze scholen waren opgezet door Britse zendelingen.
‘Het is een vraag waarover veel discussie bestaat’, vertelt Poland. ‘Waren de zendelingen dienstknechten van het Britse imperialisme, of wilden ze de bevolking een beter leven geven? In de praktijk waren beide het geval. Maar uit de research die ik voor mijn boeken doe, blijkt telkens weer dat de zendelingen door de koloniale machthebbers gebruikt werden om hun eigen doelen na te jagen. De schapenteelt was in opkomst, daar was veel weigrond voor nodig en dus wilden de kolonisten hun gebied steeds verder naar het oosten uitbreiden. Daar stuitten ze op de uitgestrekte chieftaincies van de Xhosa. Wij leerden op school nog dat daar destijds niemand woonde, maar dat is natuurlijk niet waar. Het is één van de vele voorbeelden van de manier waarop ons beeld van de geschiedenis vertekend werd. Tot op de dag van vandaag zitten we met enorme hiaten in onze geschiedschrijving – gebeurtenissen die altijd ontkend zijn en die nog steeds opgetekend moeten worden. Je zou verwachten dat we inmiddels wel weten wat er honderd jaar geleden is gebeurd, maar nee. Er moet nog veel onderzoek worden gedaan.’

Victoriaanse moraal
Het verhaal van Schimmenspel is Polands eigen familiegeschiedenis. ‘Frances is geïnspireerd op mijn overgrootmoeder. Zij heeft mémoires nagelaten die ze heeft geschreven toen ze al in de tachtig was. Onlangs heb ik vanuit Oxford vijfhonderd brieven ontvangen die zijn geschreven door háár vader en die dezelfde gebeurtenissen beschrijven. Als je die brieven ernaast legt, zie je dat ze het doorgaans bij het rechte eind had. Verder bevinden zich in de bibliotheek van Rhodes University in Grahamstown van die brievenboeken met carbonpapier en doorslag, waarin de hulppredikant van mijn betovergrootvader – Walter in het boek – iedere dag minutieus vastlegde wat er allemaal op de zendingspost gebeurde. Zonder die verslagen had ik dit boek nooit kunnen schrijven.’
Frances’ relaties met de mannen in haar leven, Walter en Victor, wordt bepaald door de uit Engeland overgewaaide Victoriaanse moraal. Ze raakt verloofd met haar stoere neef Victor, omdat dat nu eenmaal van haar wordt verwacht. Walter, daarentegen, is een wat sullige man die niet beantwoordt aan het contemporaine beeld van de ideale man. ‘Maar hij had een hart’, verdedigt Poland haar personage, ‘en hij had een ziel, hij had meegevoel…’
‘Het lijkt vreemd, die Victoriaanse cultuur zo diep in Afrika’, geeft Poland toe. ‘Maar uit mijn research kwam telkens weer naar voren dat men het leven van zijn kinderen totaal wilde afschermen. Misschien was men in Afrika nog wel voorzichtiger dan in Engeland zelf. Zo was er een zendeling die niet wilde dat zijn kinderen Xhosa zouden leren uit vrees dat ze iets onoirbaars te horen zouden krijgen. Terwijl niemand zich er druk over maakte wat de zwarte huisbedienden aan onoirbaars zouden opvangen van hun blanke meesters. Dat gebeurde constant. Maar de andere kant op was absoluut taboe.’

Afrika-talen
Zelf heeft Poland – fijngebouwd, zachte stem en every inch a lady – ook een degelijke Engelse opvoeding genoten. Haar wereldbeeld werd echter op zijn kop gezet toen ze besloot om inheemse talen te gaan studeren. ‘Het was totaal unfashionable’, herinnert ze zich. ‘Aan de Rhodes University in Grahamstown waren we met drie studenten, in Stellenbosch met twee. Maar dankzij mijn studie zal ik de wereld om mij heen nooit meer door een Engelse bril kunnen bezien. Als ik naar de sterren kijk, dan zie ik ze niet meer vanuit de Griekse mythologie; ze zijn Afrikaans. En als ik naar de vogels kijk, dan zie ik ze niet meer vanuit de Engelse mythologie; ze zijn Afrikaans. Het is alsof je een andere ziel krijgt.’
Poland is gepromoveerd op een onderzoek naar de manier waarop de Xhosa hun vee namen geven. Er klinkt niet alleen bewondering in haar stem door wanneer ze vertelt over de nauwkeurigheid waarmee de Xhosa de natuur waarnemen en in taal vastleggen, maar ook verwondering. ‘Stel je voor: je ziet een wit dier met zwarte vlekken’, zegt ze, ‘en dan noem je het “Ik ben de takken van de boom zachtjes tegen de hemel”. Ze betreurt het dat dit cultureel erfgoed in de moderne stedelijke samenleving verloren dreigt te gaan omdat de mens het contact met het landschap verliest.
De laatste tijd is Polands kennis van het Xhosa en het Zoeloe wat weggezakt. ‘Vroeger was ik er behoorlijk vlot in en het gaat me nog steeds redelijk af als ik in het veld ben om over koeien te praten. Maar ik bestudeer die talen nog steeds, en als ik ze in mijn schrijfwerk gebruik, dan moet elk detail kloppen. Het zijn talen met een uitgebreide woordenschat en met een verfijning en een rijkdom aan beelden die maar weinig mensen voor mogelijk houden. Het zou neerbuigend zijn om de taal slecht te spreken. Je hebt blanken die op het platteland zijn opgegroeid en die de taal van de streek spreken. Maar dan blijven ze toch steken in de taal van de baas, wat betekent dat ze hoofdzakelijk in de gebiedende wijs spreken, en dat zou niet zo moeten zijn.’
Als kind wilde Poland al inheemse talen leren, maar dat mocht niet. Toen ze pas was afgestudeerd, liep ze alle scholen af in de hoop dat ze ergens lessen Xhosa of Zoeloe mocht geven – desnoods gratis. ‘Eén van de schoolhoofden zei: “Maar waarom zou je dat willen?” “Omdat de meerderheid van de bevolking zwart is”, antwoordde ik. Hij keek me aan alsof ik gek was.’ Ook toen haar eigen kinderen naar school gingen, heeft ze zich beijveren voor extra taallessen. ‘Ik vind dat elk kind de kans moet krijgen om een Afrikaanse taal te leren’, zegt ze, ‘al was het maar uit respect voor en nieuwsgierigheid naar de ander. Als mensen merken dat je ze verstaat, kan er plotseling een gevoel van verbondenheid en respect ontstaan.’
Daar komt bij dat ze als schrijver heeft gemerkt dat het essentieel is om je te kunnen uitdrukken in je eigen taal, de taal waarin je je het meest thuisvoelt. ‘Daarom is meertaligheid zo belangrijk’, vindt Poland. Maar in Zuid-Afrika – een land met elf officiële talen – kiezen jonge zwarten steeds vaker voor het Engels. Poland begrijpt dat wel: ‘Het is een internationale taal en natuurlijk moeten ze die leren, want daarmee kun je je brood verdienen. Maar dat ze hun neus ophalen voor hun eigen taal, en dat die verloren dreigt te gaan, is tragisch.’

Schaduwen van het verleden
De ‘schimmen’ uit de titel van Polands roman (in het Engels: Shades) zijn een verwijzing naar het vooroudergeloof van de Xhosa. Met dit boek heeft Poland geprobeerd om rekenschap te geven van haar eigen voorouders en hun rol in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. In de eerste plaats de zendelingen, natuurlijk. Maar dan was er ook nog Victor, de zoon van haar bet-betovergrootvader de zendeling. De historische Victor was de eerste die op grote schaal zwarte boeren uit de Oost-Kaap ronselde om in het noorden in de mijnen te gaan werken. Dat maakte hem één van de grondleggers van het systeem van arbeidsmigratie, dat een verwoestend effect zou hebben op de structuur van de Zuid-Afrikaanse samenleving. Na het vertrek van de mannen moesten vrouwen, kinderen en bejaarden voortaan de akkers bewerken en het vee hoeden. Terwijl bestaande families uiteen werden gescheurd, vrouwen het zonder hun mannen moesten stellen en kinderen zonder hun vaders, sprongen er elders, als gevolg van de lange afstanden, nieuwe gezinnen op. ‘Het werd een chaos’, zucht Poland, ‘en dat is tot vandaag toe zo gebleven.’ Volgens Poland blijkt uit bronnen dat Victor een sympathieke en gerespecteerde man moet zijn geweest; hij was echter een product van het koloniale gedachtegoed van zijn tijd. ‘Tijdens het schrijven moest ik mijn eigen schimmen confronteren. De ongelooflijke armoede die nog steeds in de Oost-Kaap heerst, is deel van mijn erfenis. Om de architect van het arbeidsmigratiesysteem in je familie te hebben, is geen geringe last.’
Het is een opmerking waar, onbedoeld, het vooroudergeloof van de Xhosa in doorklinkt. ‘Traditioneel wonen de Xhosa in homesteads’, verduidelijkt Poland, ‘een groep hutten met grond die al generaties lang aan de familie behoort. Als je daar woont, dan betekent dat dat je afstamt van de mensen die daar vóór jou woonden en dat je hun eigenschappen heb geërfd. Om de schimmen van je voorouders te eren wil niet zeggen dat je ze aanbidt, maar dat je je bewust bent van je verbondenheid met hen. Het is een verbondenheid die ook de grond en het vee insluit. Ik vind dat een prachtige gedachte. Waarom zou je grootmoeder die er niet meer is, niet meer van je houden? Natuurlijk doet ze dat nog wel! Je bent deel van haar leven, of dat had je kunnen zijn. Dus wat met jou in jouw leven gebeurt, is belangrijk voor haar. Ik vind dat zoveel intiemer dan het idee dat er ergens daarbuiten een alwetende god is; waarom zou die meer om je geven dan je eigen familie? Die diepe continuïteit van gemeenschappelijkheid, van lang geleden tot nu – daar gaat voor mij op de één of andere manier een geweldige troost van uit. Ik houd van het idee dat de overgrootmoeder naar wie ik vernoemd ben en over wie ik in dit boek heb geschreven, dat weet en voelt.’

Marguerite Poland, Schimmenspel. Vertaling: Jetty Huisman. Zoetermeer: Uitgeverij Mozaïek. ISBN: 9789023994794. 480 pagina's. Prijs: € 23,50.

dinsdag 2 juni 2020

Familie als opdracht

(Deze recensie is op 28 april 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)


Hij heeft hem nauwelijks gekend. Toch is Lukhanyo Calata trots op zijn vader. Fort Calata, een van de “Cradock Four”, stierf in 1985 als martelaar van de strijd tegen apartheid. Wilhelm Verwoerd was ook nog jong toen zijn grootvader in 1966 werd vermoord. Maar als “architect van de apartheid” stond Hendrik Verwoerd aan de verkeerde kant van de geschiedenis.

In twee vrijwel gelijktijdig verschenen publicaties onderzoeken Lukhanyo Calata en Wilhelm Verwoerd wat die bijzondere familieband betekent. De een werpt zich, net als zijn vader, op als leider van zijn gemeenschap. De ander worstelt met de vraag hoe hij het onrecht dat door zijn grootvader is aangericht, kan goedmaken.  




Op 27 juni 2016 luidde journalist Lukhanyo Calata in een open brief in The Cape Argus de noodklok over misstanden bij de SABC. De Zuid-Afrikaanse staatsoproep ging gebukt onder het schrikbewind van Hlaudi Motsoeneng, een handlanger van de corrupte president Jacob Zuma. Onder Motsoenengs leiding was de SABC verworden tot een propagandamachine voor Zuma en het ANC. Nieuwsprogramma’s mochten bijvoorbeeld geen beelden laten zien van betogingen door boze burgers, die inmiddels aan de orde van de dag waren. Journalisten die vasthielden aan objectieve verslaggeving, werden bedreigd en onder druk gezet.

Calata’s brief kreeg veel bijval. De meeste Zuid-Afrikanen hadden inmiddels de buik vol van de “staatskaping” door Zuma en zijn trawanten. Onafhankelijk van Calata’s actie kwamen elders binnen de SABC nog meer journalisten in verzet tegen de aantasting van de persvrijheid. De dissidenten kwamen bekend te staan als de “SABC8”. Ze werden ontslagen, maar later door de rechtbank in het gelijkgesteld. Terwijl de acht hun werk hervatten, gingen de bedreigingen echter door. Een van hen, Suna Venter, kreeg in juni 2017 een door stress veroorzaakte hartaanval en stierf op 32-jarige leeftijd.

De datum waarop Lukhanyo Calata zijn brief publiceerde, was niet toevallig gekozen. Die 27e juni was het precies 31 jaar geleden dat zijn vader, Fort Calata, werd vermoord. Calata maakte deel uit van de “Cradock Four”, antiapartheidsactivisten uit het Oost-Kaapse dorpje Cradock die in 1985 door de politie uit de weg geruimd waren. Op de begrafenis van het viertal kwamen wel 60.000 sympathisanten af. Nog dezelfde dag kondigde president P.W. Botha de Noodtoestand af. Lukhanyo Calata was drie jaar en acht maanden oud toen zijn vader vermoord werd. Zijn eerste en enige herinnering aan zijn vader was van zijn begrafenis. 

In My Father Died for This geeft Lukhanyo Calata (1981) er – bijgestaan door zijn vrouw Abigail, ook een journalist – rekenschap van wat het betekent om de zoon van een held te zijn. De morele opdracht die hij voelt, gaat bovendien al verder terug. Zijn vader, Fort Calata (1956-1985), was opgegroeid in het huis van diens grootvader, dominee James Arthur Calata (1895-1983), tussen 1936 en 1949 algemeen secretaris van het ANC. In 1956 was James Calata een van de 156 beschuldigden tijdens de Hoogverraadprocess en bracht hij enige tijd in de gevangenis door. 


In hun boek documenteren Lukhanyo en Abigail Calata de nog grotendeels onbekende geschiedenis van James en Fort Calata en van Cradock als epicentrum van het verzet tegen de apartheid. De auteurs hebben een unieke toegang tot deze geschiedenis via Lukhanyo’s moeder Nomonde, Forts weduwe, die in 1985 op 27-jarige leeftijd was achtergebleven met twee jonge kinderen en een baby op komst. Het is een verhaal dat veel Zuid-Afrikanen met trots zal vervullen. Daarnaast vormt het boek een eerbetoon aan de vrouwen van de Struggle-activisten, die dikwijls alleen voor de zorg voor het gezin opdraaiden.

“Wakkergeskud in voorvaderland”

In My Father Died for This presenteren Lukhanyo en Abigail Calata de levens van Fort en James Calata als voorbeeld voor henzelf persoonlijk, en voor hun gemeenschap. Maar wat moet je doen als het beroemde familielid wiens naam je draagt achteraf helemaal niet zo’n held blijkt te zijn?

Dat is de vraag die Wilhelm Verwoerd (1964) zich nog dagelijks stelt. Zijn grootvader Hendrik Frensch Verwoerd is de geschiedenis ingegaan als de “architect van de apartheid”. Hoewel Verwoerd – overigens een Nederlander van geboorte – de apartheid niet heeft uitgevonden, is hij wel verantwoordelijk voor het invoeren van het gehate thuislandenbeleid. Door de Afrikaner gemeenschap werd Verwoerd vooral bewonderd als de man die van Zuid-Afrika in 1961 een zelfstandige republiek had gemaakt.




Toen “dokter” Verwoerd op 6 september 1966 in het parlement in Kaapstad door Dimitri Tsafendas met messteken om het leven gebracht werd, was zijn kleinzoon Wilhelm drie jaar oud. Wilhelm groeide op in een traditioneel Afrikaner milieu. Zijn jeugd werd bepaald door christelijk-nationaal onderwijs, de Nederduitse Gereformeerde Kerk en de Voortrekkers (op christelijk-nationale leest geschoeide padvinders). Zijn ouders zouden altijd blijven geloven in Verwoerds ideaal van “afzonderlijke ontwikkeling”.

Wilhelm studeerde begin jaren tachtig filosofie, theologie en psychologie aan de Universiteit Stellenbosch. Zijn wereldbeeld begon pas te wankelen toen hij in 1986 drie maanden in het huis voor Zuid-Afrikaanse academici aan de Mauritsstraat 76 in Utrecht logeerde, dat eigendom was van de ZASM (destijds “Zuid-Afrikaanse Stichting Moederland” genaamd). Wilhelm had gehoopt om in Utrecht rustig aan zijn MA-scriptie filosofie te kunnen werken, voordat hij als houder van een van de prestigieuze Rhodesbeurzen door zou reizen naar Oxford om zich daar drie jaar lang verder te verdiepen in filosofie en  psychologie.

Voor voormalige NZAV-leden die zich het huis in de Mauritsstraat nog herinneren, is het hoofdstuk over Wilhelms verblijf daar fascinerende lectuur. Het waren niet zozeer ontmoetingen met Nederlandse studenten die de jonge Verwoerd aan het denken zetten, maar vooral de indringende gesprekken met zijn Zuid-Afrikaanse huisgenoten, die heel wat minder naïef waren dan hij. De schrijver citeert openhartig uit zijn dagboek uit die tijd en uit de brieven die hij aan zijn vriendin Melanie in Stellenbosch schreef. Daardoor kan de lezer zijn sociale en politieke bewustwording op de voet volgen. Van de beoogde MA-scriptie komt in Utrecht niets terecht. Aan het einde van zijn tijd in Utrecht besluit hij dat hij meer maatschappelijk betrokken wil raken en verandert hij zijn vakkenpakket voor Oxford radicaal in politicologie, economie en sociologie. 

Zoals te verwachten was, heeft zijn vader grote moeite met Wilhelms politieke ommekeer. Melanie, met wie Wilhelm inmiddels getrouwd is, wordt in 1994 zelfs parlementslid voor het ANC en later ambassadeur van het “nieuwe” Zuid-Afrika in Ierland. Wilhelm werkt in de jaren negentig voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie en raakt later als gespreksleider betrokken bij het verzoeningsproces in Ierland. Nelson Mandela overtuigt hem dat hij de Verwoerd-naam ten goede kan gebruiken; naar hem zal geluisterd worden.

Geleidelijk gaat Wilhelm inzien dat hij zich van zijn familie moet losmaken om te ontdekken wie hij is. Daarna pas kan hij als een nieuw mens in de familieschoot terugkeren. Hij citeert uitvoerig uit het rouwdagboek van zijn grootmoeder, Betsie Verwoerd, en voert als contrapunt diverse zwarte en bruine stemmen op die de gevolgen van zijn opa’s beleid invoelbaar maken. Hij voelt zich medeverantwoordelijk voor de daden van zijn familie, zijn gemeenschap en zijn Kerk. Hij komt tot het inzicht dat het leed zo groot is dat hij nooit voldoende boete zal kunnen doen. Het enige wat hij kan doen, is erkenning geven aan wat er gebeurd is en proberen om onrecht te herstellen waar hij kan. 


Beide titels zijn in Nederland als e-boek verkrijgbaar via bol.com


Een oorlog met alleen verliezers


(Deze recensie is op 28 april 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)

Het verschijnen van Grensgeval, de nieuwe roman van Marita van der Vyver, leidde eind 2019 in Zuid-Afrika tot felle reacties. Van der Vyver is al sinds haar debuut Griet skryf ’n sprokie (1992) de publiekslieveling van de Afrikaanse literatuur. Maar dit boek werd haar niet door iedereen in dank afgenomen.




Van der Vyver beschrijft in Grensgeval de traumatische ervaringen van jonge Zuid-Afrikaanse dienstplichtigen tijdens de zogenaamde “Grensoorlog” en de doorwerking daarvan in de levens van de soldaten en hun families, tot op de dag van vandaag. Daarnaast onderzoekt ze wat de gevolgen van de oorlog waren voor de Cubaanse soldaten die destijds aan de andere kant vochten.

De Grensoorlog vond plaats tussen 1966 en 1988. In Angola streefde UNITA naar bevrijding van de koloniale overheersing door Portugal. UNITA kreeg steun van Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Een tweede onafhankelijkheidsbeweging, SWAPO, werd gesteund door Rusland, Oost-Duitsland en Cuba. De Zuid-Afrikaanse regering had ook een eigen belang in Angola. Het ANC had paramilitaire trainingskampen in de buurlanden, vanwaar onafhankelijkheidsstrijders Zuid-Afrika binnenkwamen om aanslagen te plegen tegen het apartheidsbewind. 

Voor Zuid-Afrikaanse soldaten groeide de Grensoorlog uit tot een trauma dat vergelijkbaar is met wat “Vietnam” voor veteranen in de Verenigde Staten betekende. De bevolking mocht namelijk niet weten dat de soldaten operaties uitvoerden op Angolees grondgebied. Zuid-Afrika was niet alleen maar de underdog die zich verdedigde tegen het oprukkende communisme; nee, door de grens over te steken, was het land zelf agressor geworden. Toen de soldaten terugkwamen van hun tijd aan de grens, merkten ze dat het thuisfront niets wist van wat zij in “het bos” hadden meegemaakt. Er was geen begrip voor hun ervaringen; PTSS was toen nog een onbekend fenomeen. Daarnaast begon de publieke opinie te draaien. Het leek er steeds meer op dat ze in een “foute oorlog” hadden gevochten.


Zoektocht naar de dochter van een gesneuvelde soldaat

De hoofdpersoon van Grensgeval is Theresa, een vrouw van middelbare leeftijd die een onopvallend bestaan leidt als redactrice van tijdschriftverhalen. Na de dood van haar ex-man Theo ontdekt ze in een oude schoenendoos herinneringen aan de zomer van 1975, toen Theo als 19-jarige soldaat op de grens gelegerd was. Tussen de foto’s, brieven en dagboeken vindt Theresa een met bloed besmeurde envelop met daarin een brief van een Cubaanse soldaat aan zijn pasgeboren dochter.

Theresa besluit naar Cuba af te reizen om deze dochter, Mercedes, op te sporen en zo iets van Theo’s schuld – door zijn deelname aan de oorlog – goed te maken. En van haar eigen schuld, want ze is weet dat de oorlog ook in haar naam gevoerd is, hoewel ze als tiener nauwelijks besefte wat er gebeurde. 

In de roman wisselen hoofdstukken in het heden zich af met hoofstukken die in het verleden spelen. Theresa was in 1975 15 jaar oud, een echte bakvis die ervan droomde om met haar eerste vriendje “al die pad” te gaan. Ze genoot een beschermde en bevoorrechte jeugd, heel anders dan het leven van haar leeftijdsgenoten in de townships (een half jaar later zal de Soweto-opstand uitbreken), en al helemaal anders dan de ervaringen van Theo op de grens. 

Op Cuba krijgt Theresa hulp van de jonge gids Oreste en zijn oom, de taxichauffeur Ruben. Zij zullen haar op haar speurtocht vergezellen. Ook maakt ze kennis met de vrienden van Ruben, deels veteranen uit de Angola-oorlog. Het blijkt dat de oorlog ook bij de Cubaanse bevolking diepe sporen nagelaten heeft. Net als de Zuid-Afrikaanse soldaten waren ook de Cubaanse militairen nog piepjong geweest, verzeild in een oorlog die niet de hunne was. Wat déden ze eigenlijk in Angola?! 


“Voor alle mannen die niet wilden gaan…”

De verhaallijn die in het verleden speelt, volgt Theresa’s eigen ontwikkeling en haar relatie met Theo. In de eerste jaren van hun huwelijk was Theresa zich niet bewust van Theo’s duistere herinneringen. Gaandeweg begint hij echter steeds meer psychische problemen te krijgen, totdat hij na een reeks van dramatische gebeurtenissen totaal instort.

Niet toevallig is de roman opgedragen aan de nagedachtenis van David Bishop, Van der Vyvers eerste man, die zelf ook gebukt ging onder PTSS na zijn ervaringen op de grens en die ongeveer twee jaar geleden in een psychiatrische inrichting is overleden. Het boek is ook opgedragen aan “al die mans wat nie wou gaan nie en al die vroue wat nie kon bly nie”.

“Grensliteratuur” is in Zuid-Afrika uitgegroeid tot een literair genre. Er zijn echter maar weinig vrouwelijke auteurs die hun hand aan dit genre gewaagd hebben. Wat Van der Vyvers roman nieuw en verrijkend maakt, is dat zij focust op de overeenkomsten tussen de Zuid-Afrikaanse en de Cubaanse beleving van de oorlog en zijn gevolgen.


Cuba’s vergane glorie

In Grensgeval stelt Van der Vyver de Grensoorlog voor als een zinloze oorlog, en plaatst ze vraagtekens bij het nut van oorlog in het algemeen. In haar kritiek op de Grensoorlog staat ze niet alleen. Maar voor sommige veteranen die destijds op de Grens hebben gevochten, is deze boodschap nog altijd moeilijk te verteren – zeker uit de pen van een vrouwelijke auteur.

Tegelijkertijd is de roman “vintage Marita”: vlot en trefzeker geschreven; reisverhaal, speurverhaal en liefdesgeschiedenis in een. Van der Vyver verlustigt zich aan de romantiek van de Cubaanse ruimte. Ze schetst een beeld van een zonovergoten landschap met grote, felgekleurde auto’s en tropische cocktails aan de bar van een hotel dat betere tijden gekend heeft, en roept zo herinneringen op aan de jaren zestig, toen Hemingway op Cuba zijn boeken schreef en filmsterren als Frank Sinatra en Ava Gardner er vakantie hielden. Maar tegelijk laat ze zien dat het eiland in de greep is van armoede, verval, en teleurstelling over wat er terecht is gekomen van de revolutionaire idealen. 

Zijn lichtheid ontleent de roman vooral aan de ontluikende liefdesrelatie tussen Theresa en Ruben. Maar deze “middeljariges” zijn inmiddels te voorzichtig om, zoals de 15-jarige Theresa het noemde, “al die pad” te gaan. De omgang tussen de Zuid-Afrikaanse Theresa en de Cubaanse Ruben – vol deernis en diepe menselijkheid – wordt prachtig en met humor beschreven. 


Marita van der Vyver, Grensgeval. Kaapstad: Penguin Random House Suid-Afrika, 2019. ISBN 9781485903796, prijs: R280.


dinsdag 19 mei 2020

Avonturenroman tegen de achtergrond van de Namibische Genocide



(Deze recensie is op 31 maart 2020 verschenen in Spectrum, het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.)

De roman Die vertes in van Zirk van den Berg speelt zich aan het begin van de twintigste eeuw af in Duits Suidwes-Afrika, tegen de achtergrond van de Namibische Genocide. Deze periode is opnieuw actueel nu nazaten van de toenmalige Nama- en Herero-bevolking excuses en herstelbetalingen van Duitsland eisen en er gewerkt wordt aan de teruggave van honderden schedels die destijds voor wetenschappelijke doeleinden naar Berlijn werden verscheept. 

Tussen 1904 en 1908 kwamen bij het conflict tussen het Duitse koloniale leger en de oorspronkelijke Herero- en Namabevolking circa 80.000 mensen om het leven. Veel Nama en Herero stierven onder erbarmelijke omstandigheden in Duitse concentratiekampen. 



Vier passagiers


Die vertes in zit ingenieus in elkaar. Het verhaal begint in de trein van Swakopmund naar Windhoek. In die trein zitten vier passagiers die elkaar in de loop van het boek op een slimme manier telkens weer zullen tegenkomen: Siegfried Bock, een zachtaardige, aan tuberculose lijdende Duitse soldaat, Lisbeth Löwenstein, dochter uit een arme joodse familie die door een huwelijk met een Duitse kolonist aan haar armoedige situatie hoopt te ontsnappen, Albert Pitzer, een mislukte arts die carrière wil maken als wetenschapper, en – als verstekeling op het dak van de trein – Mordegai Guruseb, een Nama ontsnapt aan het concentratiekamp in Swakopmund.

Koloniale spanningen


Al vroeg in het verhaal raakt Siegfried bevriend met Mordegai en Lisbeth. Als soldaat komt hij in opstand tegen de nodeloze wreedheid van de Duitse troepen jegens de inheemse bevolking. Het onherbergzame woestijnlandschap is hem vertrouwd en dierbaar geworden. Tegelijkertijd weet hij niet of hij deel wil uitmaken van de bezettingsmacht die dit land op gewelddadige en onrechtmatige wijze in bezit neemt. Na een gruwelijk incident wordt hij uit het leger ontslagen en naar een afgelegen politiepost gestuurd, niet ver van de boerderij van Lisbeths man.

Mordegai houdt zich schuil in de bergen. Als Lisbeths echtgenoot door een noodlottig ongeval overlijdt, is hij bang dat de politie hem van zijn dood zal verdenken. Hij neemt Lisbeth en de arbeiders van de boerderij mee de bergen in, zodat zij hem niet kunnen verraden. Siegfried begrijpt wat er gebeurd is en besluit het geheim te bewaren, zodat Mordegai en zijn gemeenschap ongestoord in de bergen kunnen blijven wonen.

Inmiddels is dokter Pitzer aangekomen op de politiepost. Hij wil de schedels van de Nama opmeten, in de hoop om op basis van fysieke kenmerken te kunnen bewijzen dat het Duitse volk beter is dan mensen van andere rassen. Pitzer is niet geïnteresseerd in wat de Nama denken, maar alleen in de omvang van hun schedel. Hij gaat zó bot te werk dat hij zich de woede van de plaatselijke bevolking op de hals haalt. De Nama vallen de politiepost aan, vernederen Pitzer en sluiten zich vervolgens onder leiding van de onruststoker Alvaus Luipert aan bij de groep van Mordegai en Lisbeth. 

Als het nieuws van de overval bekend wordt, wordt Siegfrieds oude legereenheid erop uit gestuurd voor een vergeldingsactie. Siegfried wil Mordegai waarschuwen. Onbedoeld leidt hij de patrouille daardoor juist naar het kamp. In de schermutselingen die volgen worden zowel Alvaus Luipert en de soldaten gedood.

Siegfried beseft dat de Duitse kolonisering van Suidwes onvermijdelijk is. De geschiedenis moet nu eenmaal zijn loop nemen. Maar door hun vriendschap weten hij en Mordegai bepaalde ontwikkelingen bij te sturen of te vertragen. 


Hand van Wilbur Smith


Schrijver Zirk van den Bergheeft aangekondigd dat Die vertes in het eerste deel is van een trilogie. Het verhaal zit vol avonturen en wordt in een hoog tempo verteld, terwijl het nergens oppervlakkig wordt. In de dialogen worden allerlei complexe zaken – met name de koloniale verhoudingen en de verschillende manieren waarop je daarover kunt denken – kort en duidelijk uiteengezet. Van den Berg, die al twintig jaar in Nieuw-Zeeland woont, heeft meerdere romans van bestsellerauteur Wilbur Smith uit het Engels in het Afrikaans vertaald. Het lijkt erop dat Smiths meeslepende vertelstijl in Van den Bergs vingers is gekropen, en met succes.  

Invoelbaar beschrijft Van der Berg de manier waarop Siegfried en Lisbeth leren om het onherbergzame, indrukwekkende woestijnlandschap van Suidwes te begrijpen en lief te hebben. Ook Mordegai voelt een heilig ontzag voor de wereld om hem heen. De ontluikende vriendschap tussen Mordegai, Siegfried en Lisbeth, over kleur- en rassengrenzen heen, en zelfs het ontdooien van de horkerige Pitzer, zijn fijnzinnig en overtuigend beschreven. 


Zirk van den Berg, Die vertes in. Kaapstad: Kwela, 2018. ISBN: 9780795708824. 299 pagina’s,    R295. 

De meeste Zuid-Afrikaanse romans zijn in Nederland als e-boek verkrijgbaar via www.bol.com



woensdag 4 december 2019

Dankwoord bij uitreiking Kokertoekenning

Op vrijdag 29 oktober werd ik, samen met zeven andere laureaten, vereerd met een Kokertoekenning van de Afrikaanse Taalraad. De uitreikingsplechtigheid vond plaats in Bellville, Zuid-Afrika. Omdat ik de bijeenkomst zelf niet kon bijwonen, heeft Wium van Zyl, emeritus-hoogleraar aan de Universiteit van Wes-Kaapland en de man die mij dertig jaar geleden voor het eerst met het Afrikaans liet kennismaken, de prijs namens mij in ontvangst genomen. Hieronder volgt mijn dankwoord, dat Wium bij die gelegenheid namens mij heeft voorgelezen.

"Dankie aan die Afrikaanse Taalraad vir hierdie eervolle onderskeiding. Dit is ’n groot voorreg om deur die Week van de Afrikaanse roman en Festival voor het Afrikaans met Afrikaanse skrywers en kunstenaars te mag werk, en om vir die Nederlandse en Vlaamse gehore die fenomenale talent te mag wys wat daar uit Suid-Afrika kom.

Ek wil dankie sê vir die Nederlandse, Vlaamse en Suid-Afrikaanse borge wat hierdie projekte moontlik maak. En ek wil veral dankie sê vir die skrywers en die kunstenaars. Hulle wys Afrikaans is nie net springlewend nie. Afrikaans kan saam sing en saam praat met die beste kunstenaars en skrywers op die internasionale verhoog. Hulle het ’n storie om te vertel, en die wêreld wil dit hoor.

Die taalverwantskap tussen Afrikaans en Nederlands bied besonderse kanse om mekaar te ontmoet, om by mekaar te leer en om saam iets nuuts te skep. Ek hoop om in die tweede helfte van 2020 weer ’n Festival voor het Afrikaans in Amsterdam te organiseer. Dit is belangrik dat dié platform behoue bly. Dit kan net gedoen word met almal se samewerking."


Klik hier voor een verslag van de bijeenkomst.