(Dit interview is in mei 2020 verschenen in Spectrum, het digitale tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis.)
Op
1 maart begon Kris van de Poel haar nieuwe baan als algemeen secretaris van de
Taalunie. Twee weken later werd de lockdown afgekondigd en ging de grens tussen
Nederland en België op slot. Vanuit haar huis in Antwerpen vertelt ze via videobellen
wat de impact van de coronacrisis op het werk van de Taalunie is, en over haar
band met Zuid-Afrika, een land dat al sinds 1995 een bijzondere plek in haar
leven heeft.
Eerst maar weer even over de naam van haar nieuwe werkgever. Jarenlang stond de organisatie bekend als de ‘Nederlandse Taalunie’ of, afgekort, ‘NTU’. Enkele jaren geleden verdween het adjectief ‘Nederlandse’ uit de officiële communicatie. Dat gebeurde zo subtiel dat veel mensen het nu nog steeds over de ‘NTU’ hebben.
Van
de Poel laat er geen misverstand over bestaan. ‘Als je het woord “Nederlands”
voor een substantief plaatst, dan wekt dat de indruk dat het uit Nederland
komt’, legt ze uit. ‘En dat is natuurlijk niet zo. De Taalunie is een
intergouvernementele organisatie die zowel Vlaanderen als Nederland bestrijkt,
terwijl er ook een associatieverdrag met Suriname is gesloten.’
De
Taalunie heeft als opdracht beleid voor het Nederlands in Nederland, Vlaanderen
en Suriname te ontwikkelen en te stimuleren, en het Nederlands in de wereld te
ondersteunen. Hoewel het Afrikaans formeel niet tot het werkterrein van de
Taalunie behoort, is er vanuit de Taalunie wel al jaren warme belangstelling
voor het Afrikaans en de andere talen van Zuid-Afrika.
Een
opmerkelijke start
Van
de Poel had zich haar eerste tijd bij de Taalunie anders voorgesteld. Het idee
was dat ze drie dagen per week bij de hoofdvestiging van de Taalunie in Den Haag
zou werken en één dag op het kantoor in Brussel, en dat ze dan nog een dag elders
bezoeken zou kunnen afleggen. Voor haar eerste maanden stonden onder meer werkbezoeken
naar Berlijn en Berkeley op de agenda, half april zou ze naar Indonesië gaan en
eind juni naar Namibië. Maar door de coronacrisis loopt alles anders.
De
positie van algemeen secretaris lijkt haar op het lijf geschreven. Na haar
studie Engels en Duits (met keuzevakken Nederlands) aan de Universiteit
Antwerpen werkte ze geruime tijd in het buitenland: in Denemarken, Edinburgh en
Oxford. In 1990 keerde ze terug naar haar alma mater, eerst als docent
Nederlands en directeur van het Talencentrum van de universiteit, daarna als
hoogleraar. Ook stond ze vijf jaar aan het hoofd van de afdeling voor internationale
samenwerking van de universiteit.
Maar
de ervaring die haar tijdens de coronacrisis misschien wel het best van pas
komt, is die met digitalisering. Al in 1996, in de beginjaren van het internet,
nam ze deel aan een pilot van telefoonmaatschappij Alcatel Bell, waarbij ze via
de desktop Nederlandse les gaf aan tien kinderen verspreid over Europa.
Sindsdien heeft ze vele grote internationale projecten geleid waarbij online
communicatie en digitaal leren een onmisbare rol speelden.
Ze
is dus relatief goed voorbereid op de huidige situatie, waarbij ze
noodgedwongen thuis zit en via Teams contact houdt met haar medewerkers. Hoewel
het ook voor haar aftasten blijft. ‘Het vraagt een heel nieuwe aanpak’, geeft
ze toe. ‘Niemand heeft een routeplanner. Het is belangrijk om open tegenover
elkaar te zijn over wat nog kan, wat niet meer kan en wat er wél kan als andere
zaken niet meer kunnen. Gelukkig hebben we bij de Taalunie een warme omgeving. Ik
kan veel doen, maar alleen doordat iedereen meedoet.’
Lessen
trekken uit de coronacrisis
Communicatie
is in deze crisistijd misschien wel belangrijker dan ooit. ‘Neem de relatie
tussen patiënt en zorgverlener’, zegt Van de Poel. ‘Die is altijd heel fragiel.
Een brug slaan tussen mensen, doe je door duidelijk en empathisch te
communiceren, door heldere taal.’
Als
wetenschapper heeft Van de Poel sinds 2006 meerdere grote projecten
gecoördineerd rond het thema ‘communicatie in de zorg’; het onderwerp ligt haar
na aan het hart. Ook de Taalunie is veel met dit thema bezig, vaak samen met het
INT (Instituut voor Nederlandse Taal) in Leiden. Door COVID-19 is het onderwerp
nog hoger op de agenda komen te staan. Van de Poel kan verklappen dat er een
prijs komt die ‘Zorg voor zorg na corona’ gaat heten, een prijs voor een
innoverend communicatieproject in de zorg. ‘Het is belangrijk’, zegt ze, ‘dat
er, naast het applaus en de waardering die zorgmedewerkers nu krijgen, meer
bewustzijn komt van de slagkracht van communicatie in zo’n moeilijke, delicate context.’
Nu
ze deels in Nederland en deels in België werkt, valt het haar op dat een
Nederlandse arts heel anders met zijn patiënt communiceert dan zijn collega in
Vlaanderen. ‘We spreken wel eenzelfde taal, maar we hebben soms een heel andere
communicatieve cultuur.’
Ook
de overheidscommunicatie rond de pandemie verschilt. Van de Poel heeft grote
waardering voor het optreden van de Nederlandse premier. ‘Rutte doet dat schitterend’,
zegt ze. ‘Je hoeft geen fan van deze staatsman te zijn om te zien hoe effectief
hij communiceert: zakelijk, en dan komt er een heel lichte zucht, en dan is hij
empathisch.’ De Belgische premier Sophie Wilmès komt minder charismatisch over.
Van de Poel wijt dat aan het feit dat de manier van op elkaar reageren in Vlaanderen
voor de Waalse Wilmès vreemd is. ‘Daaraan zie je wat taal kan doen’,
constateert ze. ‘Taal kan mensen verbinden, maar ook verdelen.’
De
Nederlandse gebarentolk Irma Sluis, die Rutte tijdens de persconferenties
bijstaat, heeft ook in België de sociale media gehaald. Van de Poel vindt de
toegenomen belangstelling voor gebarentaal (het ‘Irma-effect’) prachtig. En dat
brengt haar op een ander Taalunie-project. ‘Gebarentaal is heel gelokaliseerd: er
bestaat een Vlaamse én een Nederlandse gebarentaal. Beide tolken ze naar het
standaard-Nederlands. Het zou mooi zijn als we er met alle projectmedewerkers een
eenheidstaal van zouden kunnen maken, zodat de wereld voor doven en slechthorenden
groter wordt. Misschien zouden we een voorbeeld kunnen nemen aan Zuid-Afrika.
Dat land heeft één gebarentaal voor alle taalgroepen samen, en Zuid-Afrikaanse
gebarentaal wordt tot de officiële landstalen gerekend.’
Een
‘schoolreisje’ met grote gevolgen
‘Mijn
zoon heeft in Zuid-Afrika zijn eerste tand gekregen en mijn dochter heeft er leren
lopen’, vertelt Van de Poel. ‘Het is een land met veel lieve, warme mensen. Een
prachtig land met veel mogelijkheden.’
Van
de Poel leerde Zuid-Afrika kennen in 1995. Als directeur van het Talencentrum
aan de Universiteit Antwerpen had ze de ambitie dat het instituut alle
talen zou aanbieden, ‘van A tot Z’. Daarbij stond de ‘Z’ voor Zweeds en de ‘A’
voor Afrikaans, ‘want “Zuid-Afrikaans” bestaat niet’, aldus Van de Poel.
Afrikaans
werd in de avonduren aangeboden door de destijdse Eerste Secretaris van de
Zuid-Afrikaanse ambassade in Brussel, de schrijver Quintus van der Merwe. Vanuit
de groep cursisten ontstond het idee op ‘schoolreis’ te gaan. Dus zocht Van de
Poel contact met de Zuid-Afrikaanse neerlandici die ze had leren kennen toen ze
zelf als docent Nederlands extra muros nog geregeld de colloquia van de IVN
(Internationale Vereniging voor Neerlandistiek) afliep. Twee weken lang zou ze
met een groep van tien docenten en studenten in een witte combi Zuid-Afrika
doorkruisen, dwars door de Karoo van noord naar zuid. Onderweg deden ze zeven
universiteiten aan. Overal waar ze kwamen, gaven ze lezingen en workshops en
werden er samenwerkingsakkoorden getekend tussen de Zuid-Afrikaanse
universiteit en de Universiteit Antwerpen. ‘Daardoor heb ik met al die
universiteiten mooie en langdurige trajecten kunnen ontwikkelen’, aldus Van de
Poel.
Een
belangrijke schakel was de Potchefstroomse taalkundige Wannie Carstens, ook een
goede bekende van het Zuid-Afrikahuis. Samen met hem schreef Van de Poel een
boek over tekstredactie. Het boek verscheen eerst in het Afrikaans en vervolgens,
telkens in aangepaste vorm, in het Engels, Sesotho en Setswana; de isiZulu-editie
verschijnt binnenkort en een isiXhosa-uitgave is op pad. Natuurlijk deden Van
de Poel en Carstens deze megaklus niet alleen; voor elk deel lieten ze zich
bijstaan door een projectgroep van moedertaalsprekers. Zo’n groot project is
duur, maar Van de Poel ziet het als een investering. ‘Een project als dit kan
ertoe bijdragen dat talen gestandaardiseerd worden. Je geeft die talen een
identiteit, geloofwaardigheid en academisch prestige.’
Van
de Poel heeft ‘een heel warm gevoel’ bij Carstens en collega’s zoals Tobie van
Dyk en Christine Fourie. ‘Samen laten we dingen gebeuren, over cultuurgrenzen en
politieke grenzen heen.’ Sinds 2010 is Van de Poel Bijzonder hoogleraar aan de
Noordwes Universiteit.
Taalunie
en Afrikaanse Taalraad slaan de handen ineen
Op
30 januari hebben Hans Bennis, scheidend algemeen secretaris van de Taalunie,
en Conrad Steenkamp, directeur van de Afrikaanse Taalraad (ATR), in Den Haag
een overeenkomst getekend om kennis en ervaring uit te wisselen en samen te
werken om het Nederlands en het Afrikaans te bevorderen. Van de Poel, als
aankomend algemeen secretaris, was bij de ondertekening aanwezig.
Volgens Van de Poel konden er
dankzij de overeenkomst de afgelopen maanden al flinke stappen gezet worden. ‘In
het verleden was de Taalunie ook al actief in Zuid-Afrika. Maar toen hadden we
contact met allerlei verschillende organisaties, en dat sneed elkaar wel eens. Het
positieve is dat we nu één partner hebben waarmee we praten.’
Een
verheugende bijkomstigheid van het sluiten van de overeenkomst is dat ook de
Zuid-Afrikaanse ambassade in Den Haag de Taalunie daarna zijn hulp heeft aangeboden.
Nederlands
in Zuid-Afrika
Een
van de projecten waarbij de Afrikaanse Taalraad een ondersteunende rol kan spelen,
is de oprichting van een leerstoel Nederlands in Zuid-Afrika.
De
Lage Landen tellen op dit moment vier leerstoelen Afrikaans: in Amsterdam,
Leiden, Antwerpen en Gent. Omdat de afstanden in Nederland en België relatief
kort zijn, kunnen studenten makkelijk bij meerdere universiteiten colleges
volgen.
‘Dat
is in Zuid-Afrika natuurlijk anders’, zegt Van de Poel. ‘Dus moet een leerstoel
in Zuid-Afrika op een andere manier worden vormgegeven. Bovendien moet je
nadenken over de vraag wat de relevantie van zo’n leerstoel kan zijn. Waar moet
het over gaan?’
De
Taalunie heeft de Afrikaanse Taalraad gevraagd met een voorstel voor de nieuw
op te richten leerstoel te komen in samenspraak met de betrokkenen in het veld
en de SAVN als sleutelfiguur. Andere projecten waarin de Taalunie al een
aandeel had en die nu bij de ATR neergelegd zijn, zijn het digitale
taalkundeplatform Taalportaal
en de uitbreiding van de afdeling Zuid-Afrikaanse literatuur op de DBNL
(Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren).
‘Het
is niet zo dat we massa’s geld hebben’, waarschuwt Van de Poel. ‘Maar we hebben
kleine budgetten die we op een effectieve manier kunnen inzetten. Als we de
processen kunnen aansturen via de ATR, is er meer gegarandeerd dat dat zal
gebeuren.’
Afrikaans
in Nederland
De
samenwerking met de ATR als lokale partner is kenmerkend voor een principe dat
in Nederlandse diplomatieke kringen inmiddels ‘cocreëren’ is gaan heten. De
Taalunie legt niets op; de vraag moet uit het land zelf komen.
Ook
als het over aandacht voor het Afrikaans in Nederland en Vlaanderen gaat, hoedt
Van de Poel zich ervoor om voorschriftelijk over te komen. ‘Ik heb daar niets
in te willen,’ zal ze bijvoorbeeld zeggen, of: ‘Dat ligt bij de partners zelf’.
Natuurlijk
heeft Van de Poel, met haar kennis van Zuid-Afrika en haar lange verbintenis
met het land, haar eigen ideeën, bijvoorbeeld over de plaats van Afrikaans in
het middelbaar onderwijs of binnen de studie Nederlands aan Nederlandse en
Vlaamse universiteiten. Maar als algemeen secretaris van de Taalunie kan ze alleen
voorzichtige hints geven.
Toch
wil ze wel iets kwijt over de Week van de Afrikaanse roman en het Festival voor
het Afrikaans, twee projecten die zowel door de Taalunie als het
Zuid-Afrikahuis worden ondersteund en die ook in de overeenkomst met de ATR
genoemd worden. ‘Ik denk dat het heel belangrijk is voor een taal en cultuur
dat die ook een internationale uitstraling hebben’, zegt ze. ‘Zo’n festival hier
kan belangstelling voor de taal en cultuur wekken. Je wilt bij het publiek een
rimpeleffect teweeg brengen dat steeds verder uitkringt. Dus ik denk dat er wel
een bestaansreden is voor zo’n festival, net zoals voor tournees van
schoolkoren en artiesten. Omgekeerd is dat ook zo. Je kunt je het al niet meer
voorstellen dat op Zuid-Afrikaanse festivals als het Woordfees, het KKNK en
Aardklop geen artiesten uit de Lage Landen zouden optreden.’
Van
de Poel bewaart goede herinneringen aan een bezoek aan het Zuid-Afrikahuis in
december 2019. ‘Ik denk dat het in deze tijd heel belangrijk is dat
instellingen met elkaar communiceren, dat er symbioses tot stand gebracht
worden’, zegt ze. ‘Het Zuid-Afrikahuis kan heel goed bestaan náást en mét een
ambassade, een Festival en een SAVN (Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek),
zodat er meer met elkaar samengewerkt wordt. We kunnen het ons niet meer
veroorloven om als kleine eilandjes ons werk te doen. Het is belangrijk om
samen sterk te staan.’