vrijdag 11 augustus 2017

Oorlog om u te behagen

Vertaalatelier (website Maandblad Zuid-Afrika, september 2014)

Van 2013 tot 2017 verschenen er op de website van Maandblad Zuid-Afrika met onregelmatige tussenpozen bijdragen in de rubriek 'Vertaalatelier'. Hierin gaven professionele vertalers Afrikaans-Nederlands, Nederlands-Afrikaans en Afrikaans-Engels een kijkje in de keuken van hun vertaalpraktijk. Elke bijdrage bestond uit een literair fragment in de brontaal, een voorstel tot vertaling in de doeltaal en een reflectie van de vertaler op het vertaalproces. Drijvende kracht achter dit project was vertaler Rob van der Veer. Hieronder mijn bijdrage uit september 2014.

Oorspronkelijke auteur: Sonja Loots
Oorspronkelijke titel: Sirkusboere
Vertaler: Ingrid Glorie

Fragment:
Twee keer per dag, om halfdrie in die middag en seweuur saans, word Ben met wolwefluite en ’n gestamp van voete in die amfiteater verwelkom. Die toeskouers in die volgepakte paviljoene is opgewonde. Hulle kom uit New York, Chicago en Atlanta en hulle rek hulle nekke om die held uit Afrika beter te kan sien. Hy is omgeef deur die romantiek wat sy ongerepte vasteland vir hulle inhou. Hy verteenwoordig die drama en skouspel van die verafgeleë slagvelde waaroor hulle in die koerant gelees het.
Generaal Viljoen het ’n volle twee jaar en vier maande teen die Britse oormag geveg, lees hulle in die programnotas. Hy het volhard totdat die Britte sy perd onder hom uitgeskiet, hom gevange geneem en hom vir die res van die oorlog na St. Helena verban het.
’n Oorlogsbeuel blaas en ’n militêre orkes begin speel. Ben stap tot in die middel van die stowwerige arena en buig laag. Weg is die gehawende man met die mauser van twee en ’n half jaar gelede. Hy dra blinkgepoetste stewels en ’n deftige militêre tuniek met goue koord op die bors. Die dames loer deur hulle lornjette na sy raafswart kuif en snor, sy donker wenkbroue en die glimmende medaljes op sy bors. Die mans reken goedkeurend hy was ’n gedugte opponent vir sy teenstanders. Hulle het simpatie met die Boere se stryd. Hul voorvaders het immers ook ’n onafhanklikheidsoorlog teen Engeland geveg; daarom bewonder hulle die gideonsbende wat die magtige Britse Ryk soveel probleme gegee het.
“Welkom by die Suid-Afrikaanse Boereoorlog-vertoning,” bulder Ben oor sy megafoon. “U is by die grootste militêre skouspel wat die wêreld nog gesien het!”
Die applous is oorverdowend. Ben glimlag, stap met lang treë van die een kant van die arena na die ander. “Ek wil u bekend stel aan ’n groep merkwaardige mans en vroue uit die mees verafgeleë dele van Suidelike Afrika. Hulle het onverdrote in die oorlog geveg – en hulle doen dit vandag weer. Díe keer vir u plesier.” (p. 15-16)

Vertaling: 
Twee keer per dag, om half drie ’s middags en zeven uur ’s avonds, wordt Ben met gejoel en het geroffel van voeten in het amfitheater verwelkomd. De toeschouwers op de stampvolle tribunes zijn opgewonden. Ze komen uit New York, Chicago en Atlanta en ze gaan op de punt van hun stoel zitten om de held uit Afrika beter te kunnen zien. Om hem heen hangt de romantiek die zijn ongerepte continent voor hen inhoudt. Hij vertegenwoordigt het drama en spektakel van de verre slagvelden waarover ze in de krant hebben gelezen.
Twee jaar en vier maanden lang heeft generaal Viljoen tegen de Britse overmacht gevochten, lezen ze in het programmaboekje. Hij heeft volhard tot de Britten zijn paard onder hem vandaan schoten, hem gevangen namen en hem voor de rest van de oorlog naar St. Helena verbanden.
Een oorlogsbugel schalt en een militair orkest zet in. Ben loopt naar het midden van de stoffige arena en maakt een diepe buiging. Weg is de gehavende man met de mauser van tweeënhalf jaar geleden. Hij draagt glimmend gepoetste laarzen en een deftig militair tuniek met gouden koord op de borst. De dames loeren door hun lorgnetten naar zijn ravenzwarte kuif en snor, zijn donkere wenkbrauwen en de blinkende medailles op zijn borst. De mannen bedenken goedkeurend dat hij een geduchte opponent voor zijn tegenstanders moet zijn geweest. Ze hebben sympathie met de strijd van de Boeren. Hun voorouders hebben immers ook een onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland uitgevochten; daarom bewonderen ze de gideonsbende die het machtige Britse Rijk zoveel problemen heeft bezorgd.
“Welkom bij de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog-voorstelling”, buldert Ben door zijn megafoon. “U bent bij het grootste militaire spektakel dat de wereld ooit heeft gezien!”
Het applaus is oorverdovend. Ben glimlacht, loopt met lange passen van de ene kant van de arena naar de andere. “Ik wil u voorstellen aan een groep bijzondere mannen en vrouwen uit de verste delen van Zuidelijk Afrika. Ze hebben in de oorlog onverdroten gevochten – en vandaag doen ze dat opnieuw. Nu om u te behagen.”

Reflectie:
Tijdens mijn eerste bezoek aan Zuid-Afrika, in 1993, woonde ik in een studentenhuis in Stellenbosch. Er kwamen regelmatig bedelaars aankloppen, want het studentenhuis stond precies halverwege een platgetreden paadje tussen het plakkerskamp en de bottelstore. Maar Flippie was geen bedelaar; hij verdiende wat geld door auto’s te wassen, hij zette de vuilniszakken langs de stoeprand, en hij wierp zich graag op als huismeester, al had niemand daarom gevraagd. Wanneer mijn huisgenoten naar college waren, dronken we samen koffie aan de keukentafel en vertelde hij me verhalen over het leven van een boemelaar. Op een dag wilde hij papier en pen hebben en schreef hij mij een brief: ‘Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom.’
Flippies woorden zetten me aan het denken. Kón ik Afrikaans praten? Ik begon me te realiseren dat ik vooral báng was om Afrikaans te praten, omdat ik geen modderfiguur wilde slaan tegenover mijn nieuwe Zuid-Afrikaanse vrienden – op dat moment, aangezien ik het land nu eenmaal was binnengekomen via de weg van de literatuur, vrijwel allemaal schrijvers, journalisten en academici. Juist het feit dat het Afrikaans zo dicht tegen mijn eigen taal aan lag, gaf me een ongemakkelijk gevoel. Maar wat zou ik geleerd hebben als ik na een halfjaar terugkeerde naar Nederland en ik sprak nog steeds geen Afrikaans?
Vanaf die dag begon ik mijn Afrikaans te oefenen op Flippie en de bergies die aan de deur kwamen voor ’n tweerandjie of een paar empties. De meesten waren te ver heen om mijn onhandige gestamel op te merken. Zij vonden alles best, zolang ze hun lege flessen maar kregen, voor het statiegeld. Maar na een paar weken groeide mijn zelfvertrouwen en waagde ik het erop om mijn Afrikaans ook op mijn hooggeleerde vrienden los te laten. En nu droom ik zelfs al in het Afrikaans en vind ik het vaak moeilijk om te beoordelen of mijn Nederlands nog wel klopt. Allemaal te danken aan Flippie.

Eén van de meest interessante Afrikaanstalige romans van de afgelopen jaren is, wat mij betreft, Sirkusboere van Sonja Loots uit 2011. Wie het boek leest, krijgt aanvankelijk de indruk dat het hier om pure fictie gaat. Toch zijn de gebeurtenissen die worden beschreven, gebaseerd op historische feiten die door de schrijfster zorgvuldig zijn onderzocht. In Sirkusboere draait alles om veranderende en conflicterende percepties van de geschiedenis.
Sirkusboere vertelt het tragi-komische verhaal van de Zuid-Afrikaanse inzending naar de Wereldtentoonstelling in de Amerikaanse stad Saint Louis in 1904. Het is enkele jaren na de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902). Aan alle kanten zijn zware verliezen geleden: de oorlog heeft minstens 22.000 Britten, 34.000 Boeren en 15.000 zwarten het leven gekost. In de Britse concentratiekampen zijn vele Afrikaner vrouwen en kinderen en ook veel zwarten gestorven van ziekte en ontbering. In de voormalige Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat hebben de Britten zo’n dertigduizend boerderijen platgebrand; de veestapel is meer dan gehalveerd. En ná de oorlog zorgde een aanhoudende droogte ervoor, dat het voor de Afrikaners bijna onmogelijk was om hun leven weer op te bouwen.
Vóór het uitbreken van de oorlog boekte Frank Fillis triomfen als circusdirecteur. Het was een vrolijke tijd, vooral in de welvarende mijndorpen aan de Rand, waar de goudzoekers het breed lieten hangen. Maar ná de oorlog is de realiteit in Zuid-Afrika grauw en armoedig. Frank Fillis – ‘Befaamde volksvermaker. Impresario, arties en sirkusbaas. Skepper van kolossale skouspele en treffende tablo’s. En laaste maar nie die minste nie, eienaar van Afrika se eerste en enigste eenwielfiets’ (p. 60) – wil zijn geluk in Amerika gaan beproeven.
Wat Frank voor ogen staat, is een spektakelstuk over de Boerenoorlog. De strijd van het dappere Boerenvolkje tegen het perfide Albion kon in de Verenigde Staten, die zich ruim een eeuw tevoren zélf aan de Britse koloniale heerschappij hadden ontworsteld, op veel sympathie rekenen. Het voorbeeld voor deze vertoningen is het rondreizende circus van Buffalo Bill met zijn indianen, Mexicanen en kozakken. Frank spaart kosten noch moeite om zijn ‘Boer War Circus’ tot een succes te maken. Hij contracteert ‘driehonderd Britse oorlogsveterane, driehonderd oudstryders aan Boerekant, vyftig Boervroue en Boerkinders en minstens honderd Suid-Afrikaanse naturelle’ (p. 96) om de veldslagen bij Colenso en Paardeberg na te spelen. Onder de rekwisieten die naar Amerika worden verscheept, bevinden zich balen met struisvogelveren, ivoren slagtanden, artilleriegeschut, twee pom-poms, drie kanonnen, enkele ossenwagens en een complete veldambulance. In de States zal Frank ook nog eens honderden paarden bestellen, die worden afgericht om dood neer te vallen. Alles moet zo echt mogelijk lijken. De hoofdrolspelers in deze megaproductie zijn generaal Piet Cronjé, een oude ijzervreter wiens overgave bij Paardeberg voor de Boeren het begin van het einde van de oorlog inluidde, en generaal Ben Viljoen, vertegenwoordiger van een jongere generatie Afrikaners, een gelukzoeker die veel minder verknocht is aan ‘grond’ dan de geslachten voor hem, en die naarstig op zoek is naar een kans om wég te komen uit Zuid-Afrika.
Sirkusboere is een roman over omgaan met de verschrikkingen van het verleden. Daarnaast vallen er parallellen te trekken met actuele kwesties als de verwerking van het trauma van de Grensoorlog, het Boetman-debat en de exodus van jonge hoogopgeleide Zuid-Afrikanen die geen toekomst voor zichzelf meer zien onder de nieuwe bedeling.
Terwijl Frank Fillis een show wil neerzetten die zijn weerga niet kent, is het maar een droevig stel, dat hij heeft ingehuurd: ‘Die meeste van hulle het slegs karige besittings in hul gehawende tasse en trommels, maar dit beteken nie hulle reis lig nie. Hulle sleep verhale van rampspoed saam. Dit is dooie gewig waarmee hulle aangesteier kom, kadawerstywe herinnerings wat nie opgebondel of weggestop kan word nie, maar hulle weier om dit neer te sit.’ (p. 136)
Het Boerencircus wordt dé hit van Saint Louis, maar naarmate de maanden voorbijgaan, nemen de spanningen binnen de groep toe. ‘Frank se deelnemers begin al hoe minder let op sy aanwysings, en al meer op hul eie buie. Emosies vlam onverwags op en dié wat woedend is, laat hulle nie deur ’n dramateks bedwing nie. Boer en Brit raak werklik handgemeen en takel mekaar op maniere waarop nie vooraf ooreengekom is nie. Selfs georkestreerde gevegte ruk handuit. […] Soldate wat lankal dood moes wees, spring op om hul makkers te hulp te snel. Ou wrewels en renonse het nuwes gebaar en dit alles word onvoorspelbaar en vurig voor die gehore uitgespeel.’ (p. 285)
Als Frank de balans opmaakt, merkt hij dat de show door al zijn megalomane investeringen verlies heeft gedraaid. Sommige acteurs hebben niet eens genoeg geld opzij kunnen leggen voor de overtocht terug naar Zuid-Afrika. Er zit niets anders op dan de show voort te zetten op Coney Island. Om een faillissement af te wenden, moet Frank echter eerst alle requisieten verkopen, vóór het gezelschap Saint Louis kan verlaten. De spullen worden opgekocht door een gladde Amerikaanse ondernemer, William Brady, die in New York een tweede, veel spectaculairder Boerencircus opzet, met generaal Piet Cronjé, de ‘King Lear van Coney Island’, als ster.

Uit bewondering voor het boek begin ik een hoofdstuk te vertalen. Je weet maar nooit waar zoiets toe kan leiden. Want van één ding ben ik overtuigd: wie uiteindelijk ook de opdracht zal krijgen om dit boek te vertalen, Sirkusboere is een knap, geestig en aangrijpend boek dat het verdient om in Nederland uitgegeven te worden.
Een paar maanden later neem ik mijn eigen vertaling nog eens onder de loep. Waar ik me zorgen over maak, is niet zozeer of ik de Afrikaanse tekst inhoudelijk wel correct heb weergegeven. Maar is het ook goed Nederlands geworden?
Aanvankelijk had ik ‘hulle rek hulle nekke’ bijvoorbeeld vertaald met ‘ze rekken hun nekken’. Dat is wat er staat en blijkbaar, zo begrijp ik van een moedertaalspreker, is het in het Afrikaans ook geen ongebruikelijke frase. Maar in het Nederlands komt het me wel erg plastisch voor. ‘Ze rekken zich uit’, dan, of ‘ze strekken zich uit’? Dat laatste roept bij mij het beeld op van toeschouwers die rek-en-strekoefeningen aan het doen zijn of zelfs languit op de grond gaan liggen. ‘Reikhalzend’ dan? Maar in dat woord lijkt een toekomstverwachting opgesloten te liggen, een gevoel van anticipatie, dat misschien wel klopt met de voorstelling als geheel, maar niet met het vervolg van de zin, waaruit blijkt dat ze heel concreet hun best doen om een glimp van Ben Viljoen op te vangen. Een andere manier om dát voor elkaar te krijgen, is: door ‘op het puntje van hun stoel te gaan zitten’. Misschien wat clichématig, maar blijkbaar geldt dat voor ‘hulle rek hulle nekke’ in het Afrikaans ook. Op het laatste moment besluit ik dat het verkleinsuffix in ‘puntje’ weg moet. Het kan best zijn dat de toeschouwers zo opgewonden zijn als kleine kinderen, maar dit is beslist een show voor volwassenen!
Iets anders wat bijna aan mijn aandacht ontsnapt, is dat Ben Viljoen niet ‘laag’ buigt. Hij buigt ‘diep’ (waardoor zijn neus of zijn bovenlichaam laag boven de grond komt te hangen). Maar zijn we er dan? Nee, gezien zijn rol als spreekstalmeester lijkt ‘maakt een diepe buiging’ net even wat accurater. Ik moet mezelf ervan weerhouden om hem geen ‘zwierige buiging’ te laten maken. Dat zou te frivool zijn en niet passen bij het leed van de oorlogsveteranen en de plechtigheid van de voorstelling.
Ten slotte lijkt ‘vir u plesier’ een formule die het Afrikaans waarschijnlijk vanuit het Engels is binnengekomen: ‘for your pleasure’. Deze keer grijp ik wel terug op mijn herinneringen aan de circusdirecteur uit mijn jeugd. Wat zou die gezegd hebben? “En nu om ú te behagen!”

Wat me vooral opvalt, is hoeveel moeite het me kost om, met de Afrikaanse tekst in mijn achterhoofd, de kwaliteit van mijn eigen Nederlands objectief te blijven beoordelen. Vertalen uit het Afrikaans lijkt zo makkelijk. Alsof je hele lappen tekst vrijwel letterlijk kunt overnemen. Natuurlijk moet je oppassen voor de evidente ‘valse vrienden’, woorden die net even iets anders betekenen dan je verwacht, en soms zelfs het tegenovergestelde. Maar daarnaast moet de tekst in de doeltaal, het Nederlands, dezelfde originaliteit bezitten als in de brontaal, het Afrikaans. Dat betekent dat het vertaalproces altijd uit meerdere ronden moet bestaan: eerst gericht op de inhoud van de brontaal, en vervolgens op een beoordeling vanuit de doeltaal.
Om een goede vertaler te kunnen worden, is het dus niet alleen nodig om je kennis van het Afrikaans steeds verder te optimaliseren… Je moet ook waken over je beheersing van het Nederlands en proberen om deze steeds te blijven verrijken. Het is niet voldoende om alleen Afrikaanse literatuur te lezen en op andere manieren zo veel mogelijk Afrikaans tot je te nemen. Ook het lezen van Nederlandse boeken blijft essentieel.
‘Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom’, schreef Flippie jaren geleden. Tóen was ik bang om Afrikaans te spreken omdat het zo dicht bij het Nederlands lag. Nu voel ik me dikwijls onzeker over mijn Nederlands, omdat het Afrikaans zich daarin is komen nestelen. Meestal ben ik daar blij om. Maar bij het vertalen kan het ook wel eens lastig zijn.

donderdag 10 augustus 2017

Amanda Strydom: Sterker, warmer en wijzer dan ooit (2013)

Interview met Amanda Strydom:

Sterker, warmer en wijzer dan ooit


(Interview in 2013 exclusief op de site van Maandblad Zuid-Afrika verschenen.
Deze site wordt in de herfst van 2017 opgeheven.)

In de laatste weken van 2011 trok de Zuid-Afrikaanse theaterdiva Amanda Strydom door Nederland met haar muziekvoorstelling Vuur in glas. Na een afwezigheid van ruim een jaar is ze in april 2013 terug met haar nieuwe programma, Ek loop die pad. In 2011 publiceerde Maandblad Zuid-Afrika een uitgebreid interview met Amanda Strydom. Tijd om bij te praten: wat is er sinds ons vorige gesprek allemaal gebeurd en wat mogen we verwachten van de nieuwe tournee?


U treedt in Nederland op met het programma ‘Ek loop die pad’. Vanwaar die titel?

In 1979 werkte ik mee aan een Afrikaans muziekprogramma voor de televisie en de dichteres Rosa Keet, een van de producers van het programma, overtuigde mij ervan dat ik mijn eigen liedjes kon schrijven. Zij sommeerde me gewoon om iets in het Afrikaans te schrijven. Ik woonde destijds tegenover het Chelsea Hotel in Hillbrow. Het was mei, miezerig, grauw en koud. Ik ging aan mijn bureau voor het raam zitten met een potlood en een leeg Croxley-schoolschriftje. En toen kwamen de woorden als vanzelf in me op: ‘Ek loop die pad al lank my lam, so kaalvoet deur die kou…’ Ik hoefde alleen het potlood maar vast te houden. Ik denk dat de engelen dat lied geschreven hebben.

‘Ek loop die pad’ was één van de nieuwe creaties van de Musiek en Liriek-beweging van de jaren zeventig, en het heeft de toets van de tijd doorstaan. De Musiek en Liriek-beweging verwijst naar een periode in de geschiedenis van de Afrikaanse muziek toen we onze eigen liedjes begonnen te schrijven en op televisie geen vertalingen van Duitse of Amerikaanse hits meer wilden zingen. Het was de tijd van Koos du Plessis’ ‘Kinders van die wind’, vooral bekend in de uitvoering van Laurika Rauch, Anton Goosens Afrikaanse rock, Clarabelle van Niekerk die Afrikaans zong in de townships, wijlen Louis van Rensburgs prachtige toonzettingen van Afrikaanse gedichten, Jannie du Toits beeldschone ballades en Coenie de Villiers' ongelooflijk originele teksten. ‘Ek loop die pad’ groeide uit tot een klassieker, net als Coenie’s ‘Karoonag’. Pas veel later, aan het einde van de jaren tachtig, kwam de Voëlvry-beweging op, geboren uit woede tegen het establishment. En nog eens jaren later dappere krijgers zoals Fokofpolisiekar. Kijk eens hoe ver we het hebben gebracht!

Als ik kijk naar mijn leven en de weg die ik sindsdien ben gegaan, dan denk ik wel eens dat ‘Ek loop die pad’ nogal profetisch was. Toch merk ik dat het lied veel andere mensen ook aanspreekt. Het gaat uiteraard over hunkering, over eenzaamheid, over het verlangen naar een geliefde. Gevoelens die iedereen kent. De muziek is gecomponeerd door Zane Cronjé, die inmiddels overleden is. Die muziek is beeldschoon in zijn eenvoud en ik denk dat daar ook de kracht van het lied ligt: in die eenvoud. Toen ik de tekst schreef, ging ik niet te werk als een echte songwriter. Het lied is dus niet opgebouwd volgens het stramien couplet, couplet, refrein, couplet, couplet, bridge, refrein. Zane nam mijn tekst precies zoals hij was en zette hem zonder enige opsmuk op muziek. En wat wist ik in 1979 van liedjes schrijven? Niets. Het was gewoon een gedicht dat was opgeweld uit de diepste kamer van mijn ziel. Ik ben heel blij dat het nog steeds duizenden mensen weet te raken.

En nu is ‘Ek loop die pad’ ook de titel geworden van de nieuwe theatershow waarmee ik in april naar Nederland kom. Ik denk dat deze titel de wijd uiteenlopende inhoud van het programma goed weergeeft. Het is eerlijk en direct: ‘ek loop die pad’, ik ga de weg die ik moet gaan. Hier ben ik, dit is mijn leven, dit is mijn verhaal, vastgelegd in mijn liedjes. Ik ben een groot voorstander van eenvoud op het toneel.


Wat kunnen we van dit nieuwe programma verwachten?

Tijdens mijn vorige tournees werd ik op de piano begeleid door Janine Neethling. Janine en ik hebben veertien jaar lang intensief samengewerkt. Met haar als begeleider voelde ik me op ieder podium veilig, met orkest of alleen piano. Als we mijn teksten op muziek zetten en ik haar voorzing wat ik wil met het lied, hoort zij instinctief wat ík hoor. Maar Janine is onlangs samen met haar partner, de bekende regisseur Deon Opperman, en de kleine Sammy verhuisd naar Onrus, een dorpje aan zee in de West-Kaap. Ik zal haar op deze tournee verschrikkelijk missen, maar gelukkig gaat het uitstekend met haar. En het ziet ernaar uit dat ik dit jaar toch nog een paar keer met haar ga samenwerken!

Mijn nieuwe begeleider is Charl du Plessis. Charl is docent piano en jazz aan de Universiteit van Pretoria. Hij is ook de vaste pianist van Nataniël, een grote naam in de Zuid-Afrikaanse cabaretwereld. Charl is ook de vertegenwoordiger van Steinway in Zuid-Afrika en in deze hoedanigheid reist hij regelmatig de hele wereld over. Hij treedt ook wereldwijd op met zijn trio en geeft regelmatig jazzconcerten en klassieke concerten, zowel in Zuid-Afrika als in het buitenland. Toen Janine tijdens het Aardklop-festival in 2011 niet samen met mij kon optreden, had ik het voorrecht dat Charl voor haar inviel bij mijn muzikale theatershow Binnekamer. Het is absoluut fantastisch om met hem te werken. Hij voegt een heel nieuw gevoel aan mijn werk toe. Het is niet makkelijk om een ‘muzikaal huwelijk’, zoals ik dat al die jaren met Janine heb gehad, achter je te laten, maar Charl is heel lief en hij maakt deze overgang heel gemakkelijk voor mij. Jullie moeten zelf maar oordelen!

Het Nederlandse publiek is fantastisch. Veel mensen kennen mijn werk nu al en ze zingen het zelfs uit volle borst mee. Daarom heb ik een paar oude favorieten in het programma opgenomen. Maar daarnaast ga ik nummers zingen uit mijn one woman show Binnekamer, een zeventig minuten lang gedicht dat ik samen met Deon Opperman heb geschreven, doorweven met muziek die Janine en ik hebben gecomponeerd. Voor deze voorstelling heb ik tijdens het Woordfees van 2012 de prijs voor beste kunstenaar in de categorie Contemporaine muziek gekregen. Verder zitten er in het programma een paar liedjes die ik in 2007 voor het laatst in Nederland ten gehore heb gebracht, en dan zijn er ook nog een paar verrassingen…


Tussen 2007 en 2011 heeft u Nederland elk jaar bezocht. Maar in 2012 hebben we u gemist. Wat heeft u in de tussentijd gedaan?

Hannes van Wyk en Amanda Strydom
in Voor ek vergeet
Ik heb jullie ook gemist, maar die koude winters niet! In 2012 stond ik na 23 jaar voor het eerst weer als actrice op de planken. Ik speelde de hoofdrol in Voor ek vergeet, een stuk over een zeventigjarige vrouw die aan dementie begint te lijden. Ze krijgt bezoek van haar zoon, die haar helpt om vanuit haar appartement naar een klein kamertje in een bejaardenhuis te verhuizen. Wat Hendrien bij vlagen soms wel en soms niet beseft, is dat deze Johan zijn eigen probleem heeft: hij lijdt aan kanker en is terminaal ziek. Ik vond het heel spannend om na zoveel jaar weer te gaan toneelspelen, maar het was een fantastische ervaring. Voor ek vergeet heeft het Zuid-Afrikaanse publiek diep geraakt en bij het Klein Karoo Nasionale Kunstefees in Oudshoorn werd ik genomineerd voor de prijs van Beste Actrice – een geweldige eer, na zoveel jaar! Er is nog steeds veel belangstelling voor het stuk, dus we gaan ermee door en we proberen het op zoveel mogelijk plaatsen op te voeren. Het publiek ondergaat bij dit stuk een intens gevoel van spirituele genezing. Na elke vertoning komen er mensen naar me toe om te praten over het verlies van een moeder, een vader, een oom of een tante, een oma of een opa of een kind, óf aan dementie óf aan kanker. Het is heel bijzonder om zo bij het persoonlijke verlies van mensen betrokken te worden en te voelen dat we op een bepaalde manier troost kunnen bieden.

De grootste eer die me verleden jaar te beurt is gevallen, was de Erepenning van de Akademie vir Wetenskap en Kuns voor mijn bijdrage tot de Afrikaanse muziek.


Wat zijn uw plannen voor de komende tijd?

Voorlopig gaan Hannes van Wyk en ik nog door met ons toneelstuk, Voor ek vergeet. Op 19 februari zijn we te zien in Malmesbury, van 20 t/m 23 februari bij Die Boer in Durbanville, op 29 juni bij het Kirkwood-festival in de Oos-Kaap en op 6 en 7 september in het Centurion Teater in Pretoria.

Verder kijk ik er erg naar uit om op 9 en 10 maart tijdens het Woordfees in het Oude Libertas Amfiteater in Stellenbosch de Misa Criolla en Navidad Nuestra uit te voeren, samen met het Libertaskoor onder leiding van professor Johan de Villiers.

En ik vier dit jaar dat ik twintig jaar geleden mijn eerste one woman show, State of the Heart, op de planken heb gebracht. Op 10 mei ga ik deze voorstelling weer opvoeren in het Atterbury Teater in Pretoria, op 12 en 13 juli in het Centurion Teater in Pretoria, op 15 en 16 augustus bij Die Boer in Durbanville en van 24 t/m 28 september tijdens het Aardklop-festival in Potchefstroom.


Is er iets wat u tegen het Nederlandse publiek wilt zeggen?

IK HOUD VAN JULLIE!!!!!!

Amanda Strydom: "Om in Nederland op te tree bly vir my 'n wonder" (2011)

Interview met Amanda Strydom: 


“Om in Nederland op te tree bly vir my ’n wonder”


(Dit artikel verscheen in Maandblad Zuid-Afrika, nov./dec. 2011)


Amanda Strydom trekt in november en december [2011 red.] opnieuw door Nederland met haar theatershow ‘Vuur in glas’. Strydom weet haar publiek niet alleen te ontroeren met haar gevoelvolle vertolkingen, maar ook met haar doorleefde en poëtische liedteksten. Een vraaggesprek per e-mail over de bronnen van haar schrijverschap.




U treedt in Nederland op met het programma ‘Vuur in glas’. Vanwaar die titel?

De titel komt uit een lied van mijn mentor, Hennie Aucamp, getiteld ‘Trapsgewyse’: ‘Jou hartstog is robyne, ’n vuur gevang in glas, dit smeul nes ou ballades, soos kole onder as’. Volgens Hennie vat dit perfect samen wat ik op het toneel doe. Dus: ik geef met deze voorstelling wat ik altijd maar geef – alles.


Heeft u dit programma in dezelfde vorm ook in Zuid-Afrika opgevoerd of is het speciaal samengesteld voor een overzees publiek?

Niet helemaal in dezelfde vorm. De titel is voor Nederland gekozen, omdat ik in Zuid-Afrika een one woman-show met Hennie Aucamps werk speel, getiteld ‘’n Vuur gevang in glas’, waarin ik monologen uit zijn cabaretoeuvre breng en waarvoor ik zijn liedteksten op muziek heb gezet. Ik heb in Zuid-Afrika ook een cd opgenomen met dezelfde titel. Ik heb geprobeerd om zijn cabaretmonologen in Nederland op te voeren, maar ik kwam er al snel achter dat het publiek het moeilijk vindt om die te snappen. De titel ‘Vuur in Glas’ geeft mijn wijd uiteenlopende muziekrepertoire in dit programma het beste weer.


U heeft het programma grotendeels zelf geschreven. Hoe ontstaat een lied, een onderdeel van een show?

Voor mij is de tekst het allerbelangrijkst; dit is het fundament waarop ik een lied baseer. Als mens, dichter, zanger, schrijver en actrice wil ik zingen en praten over alles wat mij inspireert: het leven, de maatschappij, de liefde, politiek, de natuur, ongerechtigheid, eenzaamheid, hoop en geloof in alles wat goed is. Veel kunstenaars putten zeker maar uit dezelfde bronnen. Ik schrijf dus eerst de liedtekst in dichtvorm en zet die dan samen met mijn muzikanten op muziek. En soms blijken onvoltooide liedteksten perfect in een show te passen als verbindende tekst. In al mijn voorstellingen is er een afwisseling van poëzie en muziek, licht en donker en humor en pathos.


Wanneer en hoe begon u uw eigen teksten te schrijven?

Ik ben in de eerste plaats opgeleid als actrice. Ik heb geen zangopleiding; trouwens, ik kan geen noot muziek lezen of schrijven! Ik hoor het in mijn hoofd. In de jaren tachtig werkte ik mee aan tv-programma’s waar in het Afrikaans werd gezongen, maar dat waren vertalingen van Duitse en Amerikaanse liedjes. Ik vond dat afgrijselijk en ik concentreerde me dan ook maar liever op mijn carrière als actrice. Het enige lied dat uit mijn pen kwam, was ‘Ek loop die pad’ uit 1979, dat een grote hit werd. Ik was altijd bezig met schrijven, maar ik liet het nooit aan iemand zien, ik had het te druk met mijn bestaan als actrice en zangeres.

Het was Stef Bos, die mij ervan overtuigde dat ik mijn eigen liedjes kon schrijven. Stef kwam in 1994 naar mijn eerste one woman-show, ‘State of the Heart’. Ik bezat toen al een paar CD’s van hem en ik was diep onder de indruk van zijn vakmanschap als schrijver, dichter en zanger. Het was alsof we elkaar al jaren kenden, alsof we schreven vanuit dezelfde plek in onze ziel. We werden als broer en zus. Ik liet hem de honderden teksten zien die ik jarenlang verborgen had gehouden en hij was diep onder de indruk. Ik begon mijn land en mijn taal door zijn ogen te zien en dat gaf me de moed om mijn eerste album te schrijven. Ik heb op veel van mijn albums liedjes van hem in het Afrikaans vertaald, en dat heeft ertoe geleid dat we ‘Die Taal van my Hart’en ‘My Kamer’ als duet hebben opgenomen. Stef komt voortdurend met nieuwe ideeën en liedjes en dat inspireert mij.

Zo ben ik dus begonnen om mijn eigen woorden op muziek te zetten, met de hulp van fantastische muzikanten zoals Janine Neethling, Juan Oosthuizen, Didi Kriel, Lize Beekman en Peter McLea.


Welke rol heeft de dichter Hennie Aucamp gespeeld bij de ontwikkeling van uw schrijverschap?

Hennie Aucamp is mijn mentor sinds ik in zijn cabaretten ben gaan optreden. Ik heb hem in 1981 in het Markteater ontmoet, toen ik optrad in zijn cabaret ‘Met Permissie gesê’. Hij moedigde me aan om te gaan schrijven. Ik was een luie schrijver, totaal gericht op mijn carrière als actrice en zangeres, maar Hennie bleef me eraan herinneren dat ik moest schrijven, want hij was erg onder de indruk van de tekst van ‘Ek loop die pad’.

In 1986, tijdens een voorstelling in Stellenbosch, besloot ik mijn a capella-lied ‘Die pas’, over de ongerechtigheid van de paswetten, met het heffen van een gebalde vuist, de black power¬-groet. In de maanden daarna kon ik de verwerping door mijn mede-Afrikaners en de sensatie in de pers niet meer aan, en ik stortte totaal in. Ik werd in een inrichting opgenomen waar ik maandenlang ben behandeld voor een bipolaire stoornis. Daarna volgde de lange weg naar herstel en in die periode was Hennie Aucamp een steunpilaar voor me. Toen de meesten van mijn ‘vrienden’ mij in de steek lieten, drong hij erop aan dat ik al mijn emoties op papier zette, hoe moeilijk dat ook was. En omdat ik letterlijk in zelfopgelegde ballingschap was gaan leven, werd schrijven mijn therapie. Ik schreef honderden emoties neer die ik in een geheime la wegstopte. Dat werkte inderdaad therapeutisch.

Twee jaar werkte ik bij een verzekeringsmaatschappij, vér van het podium, tot Johannes Kerkorrel en Didi Kriel me wisten over te halen om weer te gaan zingen. En Hennie schreef me voortdurend om me te bemoedigen. Hij is en blijft één van de trouwste mensen in mijn leven.

Als ik aan een nieuw album schrijf, stuur ik de teksten altijd naar hem toe en zijn opbouwende kritiek is van onschatbare waarde. De belangrijkste les die ik van Hennie heb geleerd, is om trouw te blijven aan je ziel. Niet proberen om je anders voor te doen dan je bent. Schrijf wat je voelt en doe dit zo eerlijk en eenvoudig als je kunt. Minder is meer.

Dit is een kwatrijn dat Hennie mij gestuurd heeft toen ik het ’t meest nodig had. Tot op de dag van vandaag is het een credo in mijn leven.

Vir Amanda

Jy sing en praat jou mond verby
Jou vak is immers cabaret
Maar by jou lied is ingebou
Die troostoon van ’n wyse vrou

                        Hennie Aucamp


Stond het voor u vanaf het begin van uw loopbaan vast dat u hoofdzakelijk in het Afrikaans op zou treden?

Nee, ik wilde zo veelzijdig mogelijk zijn. Ik heb in het Afrikaans gestudeerd en aan het begin van mijn carrière in het Afrikaans toneelgespeeld, maar mijn eerste grote doorbraak als muzikale actrice kwam in 1979 met het Engelse muziekblijspel ‘Christian’, gebaseerd op Bunyans ‘The Pilgrim’s Progress’, en daarna met ‘Oh What A Lovely War’. Tussen 1982 en 1986 heb ik uitsluitend in Engelse toneelstukken en tv-drama’s opgetreden, prijzen gewonnen als beste Engelse actrice en vele Engelse muziekoptredens gedaan. Mijn toenmalige agent wilde dat ik naar Amerika zou gaan om daar carrière te maken als actrice en zangeres, maar het leven had andere plannen met mij. Door de muziek van Johannes Kerkorrel en mijn ontmoeting met Stef Bos begon ik te geloven dat ik in het nieuwe Zuid-Afrika in mijn moedertaal zou kunnen schrijven. Ik schaamde me niet langer voor het Afrikaans. Zo is in 1995 mijn eerste zelfgeschreven album ‘Vrou by die Spieël’ ontstaan, dat door de recensenten en het publiek heel gunstig werd ontvangen. Mijn lied ‘Hoor hoe brom die wind’, met de regel ‘Ek kan rock in my taal’, werd een soort volkslied. Ik heb nooit meer achteromgekeken.

De wegbereiders voor de Afrikaanse muziek waren briljante schrijvers zoals Koos du Plessis, Johannes Kerkorrel, Stef Bos, David Kramer en Coenie de Villiers, en ook mijn vriend Pieter-Dirk Uys die mij geholpen heeft toen ik mijn eerste one woman-theatershows ging schrijven.

Internationale kunstenaars die mij altijd hebben geïnspireerd, zijn Jacques Brel, Leonard Cohen, Nina Simone en Paul Simon. Voor al deze kunstenaars geldt, dat ze altijd hun ziel hebben gevolgd en die nooit hebben verkwanseld. Net als ik.


In uw show zingt u ook een lied in een Afrika-taal.

Het lied ‘Thula’, dat ik in deze voorstelling zing, is een van de bekendste wiegeliedjes uit onze geschiedenis. Ik zing ‘Thula’ als troost na mijn klaaglied om Hector Peterson, het eerste kind dat tijdens de Soweto-opstand is gesneuveld. Ik zing ook een jubelend loflied, ‘Ndiyakholelwa’ (‘Ek glo’), deels in het Afrikaans en deels in het Zoeloe. Ik vermeng het Afrikaans graag met Zoeloe. Ik heb ook het bekende ‘Summertime’ in het Nederlands en het Zoeloe opgenomen. Dit mengen van talen is evenzeer deel van mijn ziel als Afrika zelf, al kan ik geen enkele zwarte taal vloeiend spreken. Als wij, zoals vader Desmond Tutu het genoemd heeft, de regenboognatie van de wereld zijn, dan mag ik toch zeker een tapijt weven met de talen die in Zuid-Afrika gesproken worden. En samen met mijn publiek heerlijk daarop vliegen.


Maakt u zich zorgen over de ontwikkeling van het Afrikaans?

Ja, ik maak me zorgen over de hedendaagse spreektaal: Afrikaans doorspekt met Engels woorden, alsof de jongere generatie geen zin meer heeft om Afrikaans te spreken. Ik hoor het op tv in de sepies (soaps), ik hoor het als jonge zangers interviews geven op radio en tv en ik hoor het in hun liedjes, die, terloops, songs worden genoemd. Natuurlijk bezit het Engels woorden die heel beeldend zijn, maar als het geforceerd gedaan wordt, om ‘cool’ te klinken, irriteert het me geweldig. Het enige wat je kunt doen, is om er zorgvuldig taalgebruik tegenover te stellen. Ik probeer om in zuiver Afrikaans te zingen. Ik zing zoals ik praat. En dat zal ik blijven doen, zolang ik een stem heb.


Wat betekent het voor u om samen te werken met andere kunstenaars?

Samenwerking is heerlijk… tot op een zeker punt, dan wil je weer alleen op het podium staan, met je eigen band. Als je samenwerkt, deel je de spanning van de hele productie met je medekunstenaar; dat maakt het makkelijk. Ik doe het niet vaak, maar als het gebeurt, vind ik het heerlijk. Kunstenaars als Laurika Rauch, Elzabé Zietsman, Valiant Swart en Coenie de Villiers zijn ook mijn vrienden, en dan wordt zo’n voorstelling een feest. Lize Beekman was mijn protégée en het was zo’n stimulerende ervaring om met haar samen te werken. Nu is zij zelf een groot artiest. Zolang er kunstenaars van dit niveau zijn, met hun toewijding aan het Afrikaans als taal (ik denk hier ook aan David Kramer), maak ik me geen zorgen over de toekomst. Ik maak me wel zorgen over de commerciële rotzooi die door duizenden artiesten onder het mom van Afrikaanse kunst opgenomen wordt. Maar déze kunstenaars geven mij hoop voor de toekomst. Het zijn sterke, gedreven mensen en zolang zij blijven doen wat ze doen, is er hoop.


De kunstsector in Nederland heeft de afgelopen jaren te lijden gehad onder ingrijpende bezuinigingen. Wat is, volgens u, op dit moment de positie van de kunsten in Zuid-Afrika?

Ja, hier is het ook niet gemakkelijk, maar, om Ramses Shaffy aan te halen: ‘We zullen doorgaan’. Het zou mooi zijn als er voor kunst in Zuid-Afrika evenveel belangstelling was als voor sport, maar dat is helaas niet het geval. Toch bieden de vele festivals een podium voor toneel, muziek, dans en beeldende kunst. Dat is onze redding geworden, maar zulke kunstefeeste duren meestal hooguit een week. Er zijn theaters die erin slagen om de kunst levend te houden; er zijn theaters in casino’s die meer commerciële voorstellingen aanbieden; er zijn theaters waarvan de deuren voorgoed gesloten zijn, en dat is jammer.

Om hier als kunstenaar te kunnen overleven, moet je een ijzeren wil hebben en jezelf constant blijven vernieuwen. Gelukkig hébben onze kunstenaars de wil om te overleven en waar één deur dichtgaat, maken we een nieuw venster open.

Wat de toekomst van het Afrikaans in de uitvoerende kunsten betreft, moeten we, denk ik, gewoon doorgaan zoals we bezig zijn. Er zijn briljante toneelschrijvers, acteurs, actrices en regisseurs die ieder jaar met iets nieuws komen. Datzelfde geldt voor de muziek. Natuurlijk schuilt er kaf tussen het koren, maar ik krijg de indruk dat het publiek steeds meer de kwaliteitsproducties opzoekt en de commerciële nonsens vermijdt.


Tijdens uw toernee door Nederland en België wordt u begeleid door een vaste groep muzikanten.

Janine Neethling (piano) en ik werken al dertien jaar samen. Zij is als een zus voor mij, ik bewonder haar geniale muzikaliteit. Met haar als begeleider voel ik me op ieder podium veilig, met orkest of alleen piano. Wanneer we mijn teksten op muziek zetten en ik haar voorzing wat ik wil met het lied, hoort zij instinctief wat ík hoor. Maar iedere muzikant bij mij op het podium is belangrijk, iedereen doet ertoe, ieder levert een heel belangrijke bijdrage. Janine heeft het vermogen om alles bij elkaar te houden, zij is een formidabele muzikale regisseur. Wij vieren – Janine, Juan Oosthuizen (gitaar), David Klassen (percussie) en ik, werken al jaren met elkaar samen en zijn als een familie. Zij behoren tot de topmuzikanten van Zuid-Afrika en werken met de grote namen in het muziekbedrijf.

Op toernee proberen we elkaar te troosten als we naar onze gezinnen en naar ons land verlangen, we lachen graag samen, we eten graag samen, we gunnen elkaar de ruimte en er bestaat een gezonde balans tussen ons vieren. De voorstelling staat voorop en met deze drie begaafde mensen bevind ik me in het beste gezelschap. Dat is zó belangrijk. Ik kan niet zonder hen.


Kunt u iets zeggen over uw activiteiten in het afgelopen jaar en over uw plannen voor 2012?

Ik wil, zoals gezegd, zo veelzijdig mogelijk zijn in mijn werk. Mijn eerste one woman-show was in 1993 en sindsdien heb ik er nog vier geschreven en opgevoerd: The Incredible Journey of Tinkerbell van Tonder, Diva, Hartlied en Volstoom.

Ik heb dit jaar een kleine, maar essentiële rol vertolkt in de tv-serie Hartland, geschreven door mijn vriend Deon Opperman. Het was een heerlijke ervaring om weer te acteren. Deon en ik hebben ook mijn eenvrouvertoning ‘Binnekamer’ geschreven, die dit jaar bij het ABSA Klein Karoo Nasionale Kunstefees in première is gegaan. Dat was een zeventig minuten lang gedicht, doorweven met muziek die Janine en ik hebben gecomponeerd.

In 2012 ga ik voor het eerst sinds lange tijd weer toneelspelen. De afgelopen zeven jaar heb ik heel wat rollen aangeboden gekregen, maar er zat niets tussen waarvan mijn hart sneller ging kloppen. Dit toneelstuk, ‘Voor ek vergeet’, is een uitdaging. Ik speel de rol van een zeventigjarige vrouw die aan dementie begint te lijden en die bezoek krijgt van haar zoon, die haar helpt om vanuit haar appartement naar een klein kamertje in een bejaardenhuis te verhuizen. Het vooruitzicht om weer te gaan toneelspelen maakt me nogal zenuwachtig, want ik heb in 1989 voor het laatst als actrice op de planken gestaan! Maar ik kijk er ook naar uit om mijn toneelopleiding na al die jaren weer in de praktijk te kunnen brengen! En daarna zal de muziek zeker weer de overhand krijgen,. Ik wil alles doen, zolang ik kan.


Welke indruk hoopt u dat het Nederlandse publiek na het zien van ‘Vuur in glas’ mee naar huis zal nemen?

Warmte. Tevredenheid. Vrede. Een glimlach. Een zalig gevoel in de ziel. Dat ik iemand, al is het maar één mens, diep geraakt heb. Dat is wat we hopen dat ons publiek mee naar huis zal nemen.
Elk bezoek aan Nederland brengt weer nieuwe verrassingen met zich mee. Dit is onze vijfde toer door Nederland. We zijn in 2007 begonnen en nu voel ik me er al thuis, want ik heb er fantastische, trouwe vrienden gemaakt. Ja, je voelt je soms eenzaam omdat je hard werkt, elke avond je hele ziel blootlegt, het is bitter koud en het sneeuwt en je weet dat het in Zuid-Afrika 31 graden is en de zon schijnt en je geliefden zijn ver weg, maar de ervaring om in Nederland op te treden blijft voor mij een wonder – het laat me opnieuw beseffen dat wat ik doe, door méér dan alleen een Zuid-Afrikaans publiek gewaardeerd wordt. Dat het Nederlandse publiek van mij, mijn muzikanten en mijn Afrikaanse liedjes houdt. Dat mijn taal bevrijd is. En dat het publiek in Nederland mijn liedjes uit volle borst meezingt!

Wat ik nog graag in Nederland zou willen bereiken? Om samen met alle mensen die zich betrokken voelen, het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam te redden. Dat is mijn hartsbegeerte.


Is er iets, wat u nog tegen het Nederlandse publiek zou willen zeggen?

Alleen maar ‘hartstikke bedankt’ voor uw ondersteuning en liefde, de afgelopen vijf jaar. Mogen er nog vele zijn!

maandag 3 juli 2017

Pieter-Dirk Uys: 'Af en toe hoor ik tannie Evita dingen zeggen...'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, juni 2015

Cabaratier Pieter-Dirk Uys wordt dit jaar 70 jaar oud. Een gesprek over vrijheid van meningsuiting, zijn relatie met Evita Bezuidenhout en zijn werk onder de arme kinderen van Darling.

Pieter-Dirk Uys (Kaapstad, 1945) staat al sinds de jaren ’60 op de planken. Tijdens de apartheidsjaren brachten zijn satirische toneelstukken en cabaretvoorstellingen hem regelmatig in botsing met de censuur. Uys is een creatieve duizendpoot die alle aspecten van zijn shows in eigen hand houdt: hij schrijft, regisseert, produceert én acteert, en ook de extravagante kostuums maakt hij zelf. In Nederland kennen we hem vooral als Evita Bezuidenhout: vriendin van de apartheidsleiders, Zuid-Afrika’s ambassadrice in het onafhankelijke zwarte thuisland Bapetikosweti en sinds de omwenteling confidente van Nelson Mandela en uitbaatster van een theater in het dorpje Darling aan de West-Kust, een oud stationnetje omgedoopt tot Evita se Perron. Sinds 2000 reist Pieter-Dirk Uys onvermoeibaar door het land om op scholen gratis aidsvoorlichting te geven.
Uys ontving in 2001 de prestigieuze Truth and Reconciliation Award, in 2011 een lifetime achievement award van het internationale filmfestival in Berlijn en in 2012 de FW de Klerk Goodwill Award én de German-Africa Award. Daarnaast kreeg hij maar liefst vijf eredoctoraten, terwijl Evita Bezuidenhout in 2000 werd onderscheiden met de Amerikaanse Living Legacy Award. 

In uw shows doet u alles zelf. Heeft dat te maken met het feit dat uw voorstellingen tijdens de apartheid regelmatig verboden werden?
‘Er bestond in die jaren nog niet echt een naam voor wat ik deed. Tegenwoordig noemen we het cabaret of satire. Destijds noemde ik mijn werk “concerten”. Dat was om de Sensuurraad op het verkeerde been te zetten, want bij een concert denk je toch eerder aan Schubert en een piano. Zolang ik alles zelf deed, waren er minder mensen afhankelijk van mijn voorstellingen. Maar inmiddels vind ik het vanzelfsprekend. Of ik een perfectionist ben…? Natuurlijk probeer ik alles zo goed mogelijk te doen. Maar ik sta open voor kritiek als ik weet dat die van de juiste mensen komt. Een goede criticus zal bijvoorbeeld zeggen: je vervalt in oude trucs, je gebruikt je succes als rode loper voor je volgende productie. Dat vind ik opbouwend. Soms trek ik me de kritiek te veel aan en bederf ik iets. Maar ik doe dit werk nu al lang genoeg om mijn instinct niet te negeren.’

Evita kan dingen zeggen die u niet kunt zeggen…
‘Of die ik niet wíl zeggen. Politiek gezien zitten we beslist niet op één lijn. En het feit dat zij nu kleinkinderen heeft bijvoorbeeld en ik niet, betekent dat ik me erin moet verdiepen wat dat betekent. Maar mijn werk met Evita houdt vooral in dat ik regelmatig op dieet moet. Ik wil niet dat ze er plomp en lelijk uitziet. De mensen moeten zeggen: maggies, kijk eens hoe mooi tannie Evita eruit ziet. Ik hoef alleen mijn buik maar in te houden en de juiste pose aan te nemen. Soms hoor ik haar dingen zeggen waarvan ik denk: oei, als dat maar goed afloopt. Ze reageert op het publiek. Het is geen voorstelling waarvan alles van tevoren vastligt.’

De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting komen in Zuid-Afrika steeds verder onder druk te staan. Maakt u zich daar zorgen over?
Die rooi lyn van rassisme is baie na aan die punt van my skoen. Ik wil daar niet over uitglijden. Ik moet oppassen dat ik geen komische ogenblikken creëer die gebaseerd zijn op racisme of die de spot drijven met HIV/aids. Het is een precair evenwicht. Ik wíl mensen aanstoot geven. Dat is belangrijk, want daardoor worden ze aan het denken gezet. Maar ik wil ze niet vernederen of beledigen.’
‘Ik ben wel bang dat in Zuid-Afrika zelfcensuur de overhand gaat krijgen. Zelfcensuur is veel gevaarlijker dan censuur. Als de schrijver niet meer kan schrijven wat hij wil omdat hij bang is voor de repercussies, wordt alles kleiner, papper, nutteloos. Omdat ik alles zelf doe, is er niemand die mij kan stoppen. Het enige wat mij kan tegenhouden, is mijn eigen discipline om ervoor te zorgen dat wat ik doe origineel is, het publiek zal interesseren, amuseren en misschien een beetje choqueren. Er moet leven in zitten. Daarmee bedoel ik dat mensen alweer vergeten zijn wat er in januari tijdens president Zuma’s State of the Nation-toespraak in het parlement is gebeurd. Ik kan het nu niet meer hebben over de politie die binnenviel of het mobiele-telefoonsignaal dat verstoord werd, want dat is alweer weggezakt. Dat betekent dat ik mijn materiaal elke dag moet aanpassen.’

Toch voert u ook nog steeds oude bekenden op, zoals P.W. Botha en Desmond Tutu…
‘Er zijn veel jonge mensen in dit land die al niet meer weten wie P.W. Botha was. En daarnaast zijn er duizenden mensen die tijdens de apartheidsjaren nooit de kans hebben gekregen om naar mijn shows te komen, omdat ze aan de andere kant van de scheidslijn leefden. Ik wil het publiek eraan herinneren waar we vandaan komen, aan het belachelijke van de apartheidspolitiek. Dat kan misschien op andere manieren weer de kop opsteken. History must not repeat itself and take tragedy and turn it into farce.

President Zuma heeft er een handje van om vertrouwelingen op belangrijke posten aan te stellen. ‘Dat soort dingen gebeurt nu eenmaal als je de meerderheid hebt en als er mensen zijn die betalen om je in het zadel te houden. In het oude Zuid-Afrika gebeurde het ook, maar toen was er geen vrijheid van meningsuiting. Tegenwoordig zit iedereen op Twitter en Facebook en zijn er duizenden manieren om nieuws onmiddellijk te verspreiden. We moeten de politiek goed in de gaten blijven houden, we moeten erover praten en zeggen: nee, dat kun je niet maken! Een politicus vindt het meestal niet zo leuk als je hem met humor aanpakt en hij weet dat mensen om hem lachen. We moeten maar afwachten wat de toekomst zal brengen. Het kan alle kanten op gaan. Mijn definitie van optimisme: “I always expect the worst, hoping that the worst will never be as bad as I imagine.” Tot dusver gaat het goed.’

De cartoonist Zapiro heeft na de aanslag op Charlie Hebdo de noodklok geluid. Volgens hem wordt het voor een satirische kunstenaar als hij ook in Zuid-Afrika steeds moeilijker om zijn werk te doen.
‘Ik heb grote bewondering voor Zapiro. Ik vind hem dapper, slim en ontzaglijk scherp. Hij is een grote inspiratie voor me. En hij heeft gelijk. Ik denk niet dat hij bedoelt dat hij iets niet zal doen. Maar je moet het doen zonder mensen af te schrikken. Je hebt er niets aan als je iets doet en iedereen holt weg omdat ze te bang zijn om ernaar te kijken.’

Zelf gaat u in uw werk bewust om met de grenzen van wat wel en niet gezegd kan worden. Maar de commentaren op Zuid-Afrikaanse nieuwssites zijn vaak ontzettend grof. Wat vindt u daarvan?
‘Die commentaren op internet zijn absoluut vieslik. Maar als je ze gaat verbieden, komt de vrijheid van meningsuiting in het gedrang. Wat haal je weg? Wie besluit daarover? En zullen ze mijn commentaar later ook weghalen? We moeten manieren vinden om dat soort mensen publiekelijk aan de kaak te stellen of ze te vervolgen, bijvoorbeeld wegens racisme. Dan zullen ze snel een toontje lager zingen. En verder moeten internetgebruikers dat soort commentaren zelf maar overslaan of deleten. Persoonlijk heb ik de tijd niet om eindeloos op het internet rond te hangen. Je kunt op YouTube prachtig historisch beeldmateriaal vinden. Als ik een video van P.W. tegenkom, bestudeer ik die voor mijn werk. Daar kun je makkelijk vijf uur mee zoet brengen. Maar je kunt ook vijf uur verspillen aan alle onzin die mensen uitkramen. Als je je tijd wilt verdoen met dat soort negatieve en racistische rotzooi, is dat je eigen keus.’

Buitenlandse journalisten hebben er een handje van om Zuid-Afrikaanse kunstenaars alleen maar naar de politiek te vragen, en niet naar hun werk. Ervaart u dat ook zo?
‘Land en kunst zijn twee vingers aan dezelfde hand. Kunst is gebaseerd op menselijkheid, en menselijkheid wordt mede bepaald door de politiek van het land. Natuurlijk is iedereen geïnteresseerd in de Zuid-Afrikaanse politiek, zowel die van vroeger als die van nu, en in de manier waarop een kunstwerk de politieke werkelijkheid weerspiegelt. Ik vind dat terecht. Ik moet altijd lachen om Nederlanders die doen alsof de hel van de apartheid nog steeds bestaat. Dan zeg ik: kijk eens hoe het in jullie eigen land gaat, met de moslims. Dat vind ik veel gevaarlijker dan die schim van apartheid die in Zuid-Afrika misschien nog hier en daar rondwaart, bijvoorbeeld als jonge mensen hun gezicht zwart verven voor een verkleedpartijtje. Het materiaal dat ik nu tegen de realiteit van het racisme in Europa gebruik, lijkt verdacht veel op het materiaal dat ik vroeger tegen de apartheid gebruikte.’

Zijn er onderwerpen die betrekking hebben op de werkelijkheid in Zuid-Afrika die u bij optredens in het buitenland niet zult gebruiken?
‘Natuurlijk, je gaat niet de vuile was buiten hangen. Als Zuid-Afrikaan begrijp je waar dat vuil vandaan komt. In het buitenland moet je te veel uitleggen. Als ik in Nederland ben, moet ik mijn materiaal ophangen aan een Nederlandse muur. Zodat jullie kijken naar iets wat bekend is, en ik mijn publiek niet helemaal hoef mee te slepen naar Zuid-Afrika. Ik weet uit ervaring dat mijn verhaal relevant moet zijn. Als het over politiek gaat, dan moet het jullie politiek ook zijn, niet alleen die van ons.’

U geeft aidsvoorlichting op scholen. Merkt u bij die bezoeken ook iets van de slechte toestand van het Zuid-Afrikaanse onderwijs?
‘Dat is inderdaad een groot probleem, maar je hebt op elke school – dankie Vader! – altijd een of twee leraren met visie, die echt in de leerlingen geïnteresseerd zijn. Dat is altijd zo geweest. Toen ik op school zat, waren het er twee van de twaalf, en de rest waren nazi’s. Het zijn meestal die goede leraren die mij uitnodigen. Zij hebben niet de vrijheid om te zeggen wat ík zeg. Maar als ik weg ben, kunnen ze verwijzen naar wat ik gezegd heb. Mijn optreden biedt een opening tot gesprek. En ik vind het heerlijk om met jonge mensen te werken.’

U doet ook veel goed werk onder de jeugd van Darling.
‘Ik heb nooit gedacht dat ik nog eens deel zou gaan uitmaken van een plattelandse gemeenschap als Darling. Daar was nooit tijd voor. Vroeger was ik zo weinig thuis dat mijn kat dacht dat ik een inbreker was. Jonge mensen móeten in de stad wonen, in een oorlogszone. Maar oudere mensen mogen een beetje uitbuiken in een kleine gemeenschap als Darling. En dankzij het internet maakt het niet meer uit waar je woont; dat is nu veel makkelijker dan twintig jaar geleden. Ik vind het interessant om jonge mensen te zien opgroeien. Als zo’n kind talent heeft, kunnen wij dat naar boven halen. We hebben een muziekschool en een kunstschool in Darling en we houden twee keer per jaar een talentenjacht. En elk jaar wordt in september het Voorkamerfest gehouden, een initiatief van mijn Nederlandse vrienden Wim Visser en Inge Bos. Het succes van dat festival is helemaal aan hen te danken – aan hun droom, hun energie, hun optimisme. We dwingen de kinderen niets op. De belangrijkste boodschap is: de mogelijkheid ís er, geniet ervan. Have fun!

Meer info:
Persoonlijke website Pieter-Dirk Uys: http://pdu.co.za.
Website Evita se Perron: www.evita.co.za
Ter gelegenheid van Pieter-Dirk Uys’ 70e verjaardag, later dit jaar, is bij uitgeverij Human & Rousseau de bundel Stukke teater verschenen, waarin vijf van zijn Afrikaanse toneelstukken bijeengebracht zijn. Twee daarvan, Die selle ou storie (1974) en Karnaval (1975), werden destijds door de Publikasieraad verboden. De bundel (413 blz., prijs: R280) werpt een nieuw licht op Uys’ bijdrage aan het Afrikaanse toneel.

Antjie Krog: 'Laat je meevoeren naar een plek die je niet begrijpt'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, mei 2015

Acht jaar na Verweerskrif (2006) is Antjie Krog terug met een lijvige nieuwe dichtbundel, Mede-wete. Dat het zo lang geduurd heeft, heeft deels met het ouder worden te maken, zegt ze, en daarnaast was ze met andere projecten bezig. Maar ze had ook tijd nodig om zichzelf opnieuw uit te vinden, in een nieuwe taal. Krogs dichtersloopbaan omspant inmiddels 45 jaar. Maar Mede-weten is opnieuw een ijzersterke bundel, die bewijst dat Krog nog niets aan lef en genadeloze eerlijkheid heeft ingeboet.

In januari was Antjie Krog even in Nederland voor de presentatie van de Nederlandse uitgave van Mede-wete: Mede-weten, een tweetalige bundel met aan de ene kant de oorspronkelijke Afrikaanse tekst en daarnaast de Nederlandse vertaling van de hand van Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Ik zag Antjie toen tijdens een openbaar interview met Stephan Sanders in De Nieuwe Liefde in Amsterdam, waar ze niet alleen indruk maakte met haar karakteristieke, gevoelvolle voordracht, maar ook met de integriteit en diepgang waarmee ze vragen beantwoordde. Ruim een maand later zag ik haar weer, tijdens het Woordfees in Stellenbosch, waar ze in een afgeladen Boektent drie kwartier lang voordroeg uit haar eigen werk. Ook hier hing het publiek aan haar lippen, en bij beide gelegenheden hield de staande ovatie uitzonderlijk lang aan.  Als ik Krog een paar dagen later ontmoet, beginnen we ons gesprek dan ook met een bespiegeling over de verhouding tussen het schrijverschap en haar publieke persona.

Hoe moeilijk is het om een publieke figuur  te zijn?
Als ik zou mogen kiezen, zou ik alleen maar willen voorlezen. Maar naarmate ik ouder word, denk ik steeds vaker dat ik dát ook niet meer wil. Misschien heeft mijn carrière als schrijver al te lang geduurd. Toen ik begon, had je geen boekpresentaties en interviews, maar alleen recensies. Dat is geleidelijk veranderd. De aandacht van uitgevers is verschoven naar het in de markt zetten van de schrijver. Een schrijver moet bemarkbaar zijn en beschikbaar zijn om zijn boek te helpen verkopen. De verantwoordelijkheid voor de verkoop rust nu op jóúw schouders. Ik zie dat jongere schrijvers, vooral in het buitenland, allemaal een Facebook-pagina hebben, en een agent, en een netwerk waarmee je voortdurend in contact moet blijven. Ik vind dat in vele opzichten een problematische ontwikkeling.

Omdat het niet meer over de tekst gaat, maar over jou als persoon?
Niet zozeer. Ik vind het leuk om gedichten voor te lezen. En ik ben ervan overtuigd dat we ons binnen een orale traditie bevinden. Het publiek kan ook geraakt worden door te luisteren naar gedichten. Waar ik een probleem mee heb, is dat er niet langer in de eerste plaats wordt gekeken of een boek goed is, maar of de schrijver bemarkbaar is. Wat betekent dat je jong moet zijn, dat je moet kunnen omgaan met nieuwe technologie, enzovoort. Opeens is ook het beeld ontstaan alsof een schrijver uit zou zijn op geld, roem en de liefde van vrouwen, terwijl we weten dat dat niet zo is. Ik ben geen celebrity, en toch word ik soms in die rol geduwd. Er is een verschil tussen een schrijver en een celebrity.

Wanneer je een openbaar interview geeft, lijk je veel van jezelf te geven. Wat je zegt, klinkt heel persoonlijk, intiem en ernstig. Maar in hoeverre is zo’n interview een performance?
Het woord ‘performance’ suggereert iets machinaals, alsof ik bepaalde antwoorden uit mijn hoofd zou hebben geleerd en die elke keer weer afdraai. En alsof ik zou dóén alsof ik openhartig ben, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Als ik elke keer dezelfde performance zou geven, zou ik me al heel snel gaan vervelen. Ik kan niet doen alsof. Ik moet verbinding maken met iets diep van binnen. Op een gegeven moment is dat op; na drie of vier keer kun je die emotie niet meer terugvinden. Ik probeer voor zover dat mogelijk is, altijd zo eerlijk mogelijk antwoord te geven. Wat je het gevoel geeft dat je zo wilt antwoorden, is als je merkt dat iemand de moeite heeft genomen om je boek te lezen. De paniek slaat toe als je merkt dat de persoon tegenover je het boek niet gelezen heeft, of slechts een deel ervan. Als je merkt dat die persoon over alles in de wereld wil praten, van aids tot Afrika, behalve over jouw boek. Dat is om moedeloos van te worden. Gelukkig zijn Nederlandse journalisten meestal goed voorbereid.

Laten we het dan nu over je nieuwe dichtbundel hebben, Mede-wete (2014), je eerste bundel sinds Verweerskrif (2006). In eerdere interviews heb je gezegd dat het zo lang heeft geduurd omdat je het gevoel had dat je in herhaling begon te vallen en dat je eerst een nieuwe taal moest vinden...
Niet alleen vanwege dat gevaar dat ik mezelf zou gaan herhalen. In mijn academische werk heb ik me de laatste jaren veelvuldig beziggehouden met het begrip ‘interconnectedness’, onderlinge verbondenheid. Maar er is een verschil tussen wetenschappelijk taalgebruik en poëzie. Daarom moest ik op zoek naar een taal die interconnectedness poëtisch zou kunnen verwoorden, zonder in new age-jargon te vervallen. Interconnectedness is een begrip uit de Afrikaanse filosofie. Het betekent dat iedereen met elkaar verbonden is. En niet alleen met elkaar, maar ook met het universum. En dat alles iedereen raakt, of in ieder geval zou moeten raken. Je kunt je natuurlijk niet alles altijd maar aantrekken, maar ik vind dat we ons, zoals we nu leven, door te weinig dingen laten raken. We leiden allemaal aparte levens.

De titel Mede-wete heeft volgens mij twee betekenissen: het bewustzijn van elkaar (interconnectedness), en dan ook nog steeds het vraagstuk van medeplichtigheid en schuld, dat we kennen uit Country of My Skull (1998) en Kleur kom nooit alleen nie (2000).
Nee, als ik in één van de gedichten uit de bundel schrijf dat ‘apartwees’ doodverklaard moet worden, dan heb ik het niet over de apartheid, maar over het geweldige individualisme van de westerse samenleving. Dit nieuwe boek gaat niet over schuld, maar over het afscheid nemen van zekere aparte vormen van bestaan. De openingscyclus, ‘die werf’, gaat over het leven op een boerenerf. Het begint als een typisch product van de apartheid, maar geleidelijk merk je dat er op dat erf ook nog allerlei andere zaken spelen. Sterren, antilopes, water, bedienden, armoede... Het beeld van het boerenerf stelde me in staat om de veelsamigheid van het bestaan concreet te beschrijven. Daarnaast moest ik een taal vinden om die veelsamigheid in uit te drukken.

Vandaar dat we acht jaar hebben moeten wachten…
In de tussentijd heb ik natuurlijk wel het non-fictiewerk Begging To Be Black (2010) geschreven, het derde deel uit de trilogie die begon met Country of My Skull, plus een academische studie, Conditional Tense: Memory and Vocabulary after the South African Truthand Reconciliation Commission (2013), en een reeks academische artikelen over de rol van taal tijdens de zittingen van de Waarheidscommissie. Mijn wetenschappelijke werk heeft me geholpen om bepaalde thema’s te doorgronden. Maar het heeft even geduurd voor ik wist hoe ik ze in poëzie moest vertalen.
Daarnaast wilde ik afstand nemen van mijn eigen geluid, en van het thema ‘schuld’. Ik merkte ook dat al dat voorlezen een probleem ging vormen, omdat je voor het oor gaat schrijven. Als je dat doet, ben je sneller tevreden. Ik verander vaak iets aan het gedicht als ik het moet voorlezen, want een publiek dat luistert, heeft iets anders nodig dan een lezer die het boek voor zich heeft. Maar je moet de volgorde niet omdraaien en een gedicht op een bepaalde manier schrijven omdat het zo beter klinkt.

Tussen 2013 en 2014 woonde je een jaar in Berlijn, op uitnodiging van DAAD, de Deutscher Akademischer Austauschdienst. Daar heb je aan dit boek gewerkt. Hoe was het om van een afstand naar Zuid-Afrika te kijken?
Vóór ik ging, was ik me er sterk van bewust dat je in Zuid-Afrika eigenlijk niet meer zou moeten schrijven. Niet als je blank bent, en vooral niet als je oud bent, zoals ik. Er zijn te veel ruimtes die je niet begrijpt, er zijn te veel plaatsen waar je niets van afweet, er zijn te veel talen die je niet beheerst. Ook als je dicht bij je eigen ervaring blijft, ben je alleen maar bezig met het herformuleren van een deel van de werkelijkheid dat al tot zat wordens toe geformuleerd is, door jouzelf en anderen. Die gedachte ligt ten grondslag aan het gedicht ‘inventaris van my bankrotskap as digter’, en het is een gedachte waar ik nog steeds achter sta.
Maar het was alsof ik in Berlijn beter zicht kreeg op mijn eigen onmagtigheid, mijn eigen beperkte blik. Voor het eerst kon ik zien waar die onmagtigheid uit bestond, en ik realiseerde me dat het goed was om dat te verwoorden. Een belangrijk uitgangspunt voor Mede-wete is dat je allerlei dingen gewoon niet weet. Dat geldt met name voor de afdelingen ‘Bediende-praatjies’ [waarin de woorden van de ‘merrim’, een isiXhosa-monoloog van de bediende en een ruwe Afrikaanse vertaling onder elkaar worden afgedrukt, IG] en ‘vier pogings in linguistiese sinaps-opsporing’ [waarin het vormexperiment en het gebruik van neologismen ver worden doorgevoerd, IG]. Al driehonderd jaar zijn we bezig om een klein deel van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid te beschrijven, in het Afrikaans én in het Engels. Maar daarbuiten heb je allerlei andere ruimtes waar óók mensen leven, streven en liefhebben, en waar ik niets van afweet. Ik wil niet beweren dat alles al gezegd is, maar wel dat die ene ruimte inmiddels redelijk uitputtend aan de orde is geweest, en dat in een land waar zoveel nog ongezegd is, mensen die slechts dat ene stukje kunnen zien, er nu maar even het zwijgen toe moeten doen.

Je hebt in Berlijn ook een studie gemaakt van leven en werk van Paul Celan, een Duitstalige dichter die in zijn poëzie rekenschap probeerde te geven van de verschrikkingen van de Shoah. Die zoektocht naar een juiste manier van uitdrukken leidde tot steeds hermetischere poëzie, vol neologismen. Critici beweerden dat hij de Duitse taal eerst wilde afbreken om hem daarna weer van onderaf op te bouwen. Voel je je verwant aan Celan?
Wat ik probeer te doen, is de oude woorden afschrapen, afschuren en er lagen van afhakken, zodat er iets nieuws tevoorschijn komt. Een woord als ‘medemenslikheid’, bijvoorbeeld, heeft in het Afrikaans geen betekenis meer. In het Nederlands trouwens ook niet. De vraag is hoe je zo’n woord nieuw leven kunt inblazen, zodat het weer betekenis krijgt, binnen een samenleving.

Medemenselijkheid zoals op het boerenerf dat jij beschrijft, waar interconnectedness nog echt bestaat.
Ja, en zoals bij de Boesmans. Interconnectedness is overigens meer dan medemenselijkheid. Het betekent ook dat er een band bestaat van jou met die boom daar, bijvoorbeeld, en met de sterren, en tussen de sterren en het heelal. Volgens de Zuid-Afrikaanse filosoof Marthinus Versfeld gaat het op aarde niet alleen om survival of the fittest. Je hebt ook schoonheid nodig, nutteloze schoonheid. Juist die stelt ons in staat om bij te dragen aan een beter saambestaan.

Je hebt in Met woorde soos met kerse (2002) en Die sterre sê ‘tsau’ (2004) gedichten van de Boesmans vertaald.  In hoeverre heb je hun wereldbeschouwing geïnternaliseerd, en kán een westerling dat eigenlijk wel?
Begging to be Black is uit een vergelijkbare vraag ontstaan. Je merkt dat je niet alleen een heel mensenleven nodig hebt om je zo’n levensbeschouwing eigen te maken, maar dat er misschien zelfs meerdere generaties overheen moeten gaan, en dan nog zonder de afleiding dat je ook ánders kunt zijn.

Met bepaalde gedichten uit Mede-wete maak je het de lezer wel erg lastig.
Het idee hierachter is dat je moet toelaten dat je wordt meegenomen naar een plek die je niet begrijpt. Toen ik de cyclus ‘Bediendepraatjies’ in het boek wilde opnemen, realiseerde ik me dat ik niet zou weten hoe ik die gedichten moest voorlezen. Maar dat geeft niet, ik moet ook iets kunnen schrijven waarvan ik níet weet hoe ik het moet voorlezen. Met de laatste cyclus, ‘vier pogings in linguistiese sinaps-opsporing’ heb ik natuurlijk hetzelfde probleem. Ikzelf dobber rond wanneer ik een van die gedichten probeer voor te lezen. Neem een woord als ‘heelhei(l)dswordende’, waar verschillende grondwoorden in doorklinken. Ik heb maar één kans om het uit te spreken, dus ik moet kiezen. Zo experimenteel schrijven is een risico dat ik toen ik jonger was niet genomen zou hebben.

Maar nu kun je je dat permitteren.
Ja, ik ben oud. Het interesseert me niet meer wanneer een recensent denkt dat het laatste deel niet werkt, want voor mijzelf was dit een belangrijke doorbraak, een verlossing.

Je bent voortdurend op zoek naar het juiste woord, je formuleert op het scherpst van de snede. Stuiten al die botte commentaren op Zuid-Afrikaanse nieuwssites je niet tegen de borst?
Dat is wereldwijd een probleem. Als je die haastige, conservatieve reacties leest, vraag je je af waarom je nog moeite zou doen om een antwoord te formuleren, om naar taal te zoeken, en dan ook nog eens naar een taal die niet bestaat. Dat lijkt allemaal zo ouderwets. Maar ten eerste is na ‘nine-eleven’ de verkoop van poëziebundels geweldig gestegen, en het lijkt alsof mensen in bange tijden hun toevlucht nemen tot de poëzie, omdat ze het gevoel hebben dat poëzie een medium is dat je zou kunnen vertrouwen. Ten tweede heeft poëzie mij geleerd om te leven, om moeder te zijn (dankzij Elisabeth Eybers) en om te beminnen (Van Wyk Louw); en de dichters van vandaag leren mij over de natuur, en over armoede (Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal). Dus ik heb een diep geloof dat poëzie je leven intensifieert en je in staat stelt om het korte tijdje dat je hier op aarde bent, met een veel groter bewustzijn en een veel grotere ontvankelijkheid te ondergaan. Daarom zal ik altijd blijven geloven dat een taalgroep en een samenleving hun dichters moeten lezen en koesteren.

De poëzie als plaats waar dingen onderzocht of bewaard kunnen worden?
Als een plaats waar je huid afgestroopt kan worden. Poëzie ruk jou vel af, en dat is belangrijk.

Antjie Krog, Mede-wete. Kaapstad: Human & Rousseau, 2014. 124 p., R200.
Antjie Krog, Medeweten. Vertaald door Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Amsterdam: Podium, 2015. 258 p., € 25,-.

Diek Grobler: 'Ik wil mensen met nieuwe ogen laten kijken'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, maart 2015

Het dvd-project Filmverse gaat niet alleen over poëzie. Het biedt ook een kennismaking met de animatiefilm, een kunstvorm die in Zuid-Afrika nog relatief onbekend is.

In 2014 werd Filmverse gepresenteerd, een dvd met korte animatiefilms geïnspireerd op bekende Afrikaanse gedichten van onder meer Breyten Breytenbach, Antjie Krog, Lina Spies, Danie Marais, Ronelda Kamfer en Gert Vlok Nel. Initiatiefnemer en drijvende kracht achter dit project is Diek Grobler, één van de pioniers op het gebied van de animatiefilm in Zuid-Afrika. Elke clip op de Filmverse-dvd is gemaakt door een andere kunstenaar en ook de stijl is iedere keer anders. Het Filmverse-project is dan ook niet alleen interessant voor poëzieliefhebbers en onderwijzers die de gedichten in de klas willen behandelen. De dvd laat ook zien wat je allemaal met animatie kunt doen. Daardoor heeft Filmverse een belangrijke educatieve waarde voor jonge Zuid-Afrikaanse filmmakers… en voor het brede Zuid-Afrikaanse publiek.

Kijken met nieuwe ogen
Diek Grobler had al een indrukwekkende staat van dienst als beeldhouwer, theatermaker en performance artist toen hij rond de millenniumwisseling de animatiefilm ontdekte. Sinds 1988 is zijn beeldende werk te zien geweest op een groot aantal solo- en groepstentoonstellingen in Zuid-Afrika, Londen en Parijs. In de jaren negentig bedacht, regisseerde en speelde hij een aantal grensverleggende theatervoorstellingen, die soms heel wat stof deden opwaaien. Maar Grobler is te ongedurig om zich tot één kunstvorm te beperken en juist daarom past de animatiefilm zo goed bij hem. Het lijkt alsof alle genres die deze veelzijdige kunstenaar beoefent, hierin een plek krijgen.
Daarnaast past de animatie ook beter bij de fase waarin zijn kunstenaarschap inmiddels is aangeland. Grobler (1964) groeide op op een boerderij in Limpopo en zijn vader was tijdens de apartheidsjaren officier in de SAW, het Zuid-Afrikaanse leger. In de jaren tachtig voelde hij als jonge kunstenaar nog de noodzaak om met grote, felgekleurde beeldhouwwerken politieke statements te maken. Hoewel zijn kunst, naar eigen zeggen, gericht was op ‘my mense’, provoceerde hij zijn publiek door ook archetypen uit de cultuur van zwart Afrika op te nemen, zoals Anansi de spin en de tokkelossie, een kleine kwelduivel.
‘Nu ik ouder word, raakt alles wat meer geïnternaliseerd’, filosofeert Grobler hardop. ‘De metafoor wordt prominenter en minder doorzichtig, je ideeën hebben meer tijd gehad om te rijpen en je stopt meer informatie in zo’n beeld. Ook je persoonlijke mythologie heeft zich uitgebreid, waardoor het werk minder direct toegankelijk is. Het kleine formaat van de animatie past bij die intiemere denkwijze.’
Als Grobler zijn eigen werk moest karakteriseren, zou hij voor het predikaat ‘magisch-realistisch’ kiezen. ‘Bij een magisch-realistisch kunstwerk neem je de realiteit als uitgangspunt’, verduidelijkt hij, ‘maar vervolgens geef je er een vreemde draai aan. Daardoor raakt de beschouwer zich bewust van een aspect waar hij anders overheen zou kijken. Door zo’n verrassende twist kijkt hij nóg een keer. Dat is mijn doel: mensen met nieuwe ogen naar de werkelijkheid te laten kijken.’

Een onbekende kunstvorm
In oktober 2014 was Grobler even in Nederland voor Klik!, het festival voor animatiefilms dat elk jaar in filmmuseum EYE in Amsterdam wordt gehouden. Grobler vindt het belangrijk om minstens eens in de twee jaar zo’n festival te bezoeken en dan zoveel mogelijk films te gaan zien – om inspiratie op te doen en op de hoogte te blijven van de jongste ontwikkelingen.
Als je het programmaboekje van het festival doorbladert, is het opvallend dat er geen enkele film uit Zuid-Afrika tussen staat. Dat is typerend voor de bescheiden plaats die de animatiefilm in het Zuid-Afrikaanse kunstbedrijf inneemt, meent Grobler. ‘In Zuid-Afrika wordt vaak gedacht dat animatiefilms alleen voor kinderen zijn’, zegt hij. ‘Er bestaat nauwelijks een animatie-industrie. Er worden wel een paar films gemaakt, zoals Khumba en Jock The Hero Dog (gebaseerd op de roman Jock of the Bushveld), maar die hebben geen authentiek Zuid-Afrikaans karakter. Khumba ziet er precies hetzelfde uit als een Amerikaanse film als Madagascar. Het wachten is op een film die zuiver Zuid-Afrikaans is, zowel wat de inhoud als de manier van vertellen betreft.’
Grobler maakt een onderscheid tussen conventionele animatie (die we kennen van televisie) en experimentele animatie; elke animatiefilm ligt ergens tussen die twee uitersten. ‘Een belangrijke eigenschap van kunstanimatie vind ik de individuele signatuur van de kunstenaar’, aldus Grobler. ‘Je moet kunnen zien dat een film door een individu gemaakt is, en niet door een studio.’ Zijn eigen werk beweegt zich ook tussen die twee polen. De film die hij samen met zijn broer Piet Grobler heeft gemaakt op basis van Piets boek Die voëltjies se ABC (in Nederlandse vertaling verschenen als Het vogeltjes-ABC), beschouwt hij als één van zijn meer commerciële projecten. Dit in tegenstelling tot zijn aandeel in de groepstentoonstelling Nine Dragon Heads, tijdens het fringe festival van de Biennale in Venetië dit jaar, dat een veel experimenteler karakter zal hebben. Later hoopt hij het werk dat hij voor Venetië maakt, ook op kunstefeeste in Zuid-Afrika te kunnen vertonen.
Wie zich in Zuid-Afrika op animatiefilms wil toeleggen, moet heel wat obstakels overwinnen. Om te beginnen ontbreekt het aan een behoorlijke opleiding voor jonge kunstenaars. ‘Die is er alleen als je het reclamebedrijf in wil of 3D-animatie wil doen’ vertelt Grobler. ‘Jonge kunstenaars die interessant werk leveren, zijn meestal autodidact.’ Ten tweede bestaat er bij een subsidiefonds als de National Film and Video Foundation weinig begrip voor wat animatie inhoudt; ook daar gaat de aandacht vooral uit naar 3D-projecten. ‘Ze beseffen niet dat je zelfs een houtsnede kunt maken die hartstikke modern is’, aldus Grobler. Een derde probleem is dat er in Zuid-Afrika nauwelijks festivals en andere podia zijn waar kunstanimaties vertoond kunnen worden. ‘En dat’, zegt Grobler, ‘terwijl mijn films in Europa al op meer dan zestig festivals te zien zijn geweest.’

Filmverse
Het Filmverse-project moet verandering brengen in deze situatie. Dankzij een subsidie van de ATKV werden twaalf kunstenaars in de gelegenheid gesteld om een animatiefilm te maken bij een gedicht van een Afrikaanstalige dichter. Tekst en beeld gaan hier dus met elkaar in gesprek. Voor de kunstenaars was het een leerzame ervaring – enkele filmpjes werden tijdens een workshop gemaakt, en Grobler was als artistiek regisseur steeds in een adviserende en ondersteunende rol op de achtergrond aanwezig – en de verscheidenheid benaderingen illustreert heel concreet wat er met animatie allemaal mogelijk is, van tamelijk conventioneel tot sterk experimenteel. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de keuze van de gedichten zou aansluiten bij de lijst van ‘voorgeschreven’ gedichten die in het Zuid-Afrikaanse onderwijs gebruikt worden, maar doordat die lijst tijdens het project werd veranderd, is de aansluiting niet optimaal. Toch zijn ook veel onderwijzers enthousiast over de dvd en maken ze tijdens hun lessen graag gebruik van de clips. En ook de betrokken dichters zijn over het algemeen tevreden. Voor Lina Spies was het bijvoorbeeld een leuke verrassing dat, hoewel zij doorgaans als een tamelijk conventionele dichteres wordt beschouwd, juist één van haar gedichten schilderes Michele Nigrini heeft geïnspireerd tot de meest experimentele verwerking. Een volgende stap is nu om de gedichten te laten vertalen en ondertitels aan de clips toe te voegen, zodat het project ook toegankelijk wordt voor andere Zuid-Afrikaanse taalgroepen.

Thuis in Gent
Diek Grobler ziet ondertussen alweer uit naar zijn volgende bezoek aan de Vlaamse stad Gent. Sinds hij een paar jaar geleden zijn hart aan deze stad heeft verloren, probeert hij er elk jaar wel een paar maanden door te brengen. België, het land van Reynaert de Vos en de ondoorgrondelijke schilder René Magritte, appelleert aan Groblers zin voor ironie en het magisch-realistische. Hier deed hij ook zijn inspiratie op voor het personage Suster Innocentia, een struise non die helemaal geen zin heeft om met haar twee koffers in de hand uitgestuurd te worden naar Afrika. Misschien maakt hij nog wel eens een graphic novel over Suster Innocentia, denkt Grobler. Een stripboek. Als dat geen mooi eerbetoon is aan het land van de bande dessinée.

Website Diek Grobler: www.fopspeen.co.za

Margot Janse: Nederlandse topkok tovert met Afrikaanse producten

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, februari 2015

Haar restaurant, The Tasting Room in Le Quartier Français in Franschhoek, geldt al jaren als het beste van het Afrikaanse continent. Onlangs was topchef Margot Janse even terug in haar geboorteland, Nederland, als gastkok van het pas geopende restaurant RIJKS in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Eigenlijk wilde ze actrice worden. Maar aan het einde van haar eerste jaar op de Toneelschool in Maastricht kreeg Margot Janse (1969), geboren in Naarden en opgegroeid in Bussum, te horen dat ze nog te jong was en dat ze eerst maar eens een tijdje moest gaan reizen. Zo belandde ze in Johannesburg, waar ze op haar 23e het vak leerde van chef-kok Ciro Molinaro. Bijna twintig jaar geleden kreeg ze de kans om executive chef te worden bij The Tasting Room in Le Quartier Français in Franschhoek. Sindsdien heeft dit restaurant zich ontwikkeld tot misschien wel het beste van Zuid-Afrika, van Afrika en één van de beste ter wereld, met topposities in onder meer San Pellegrino’s Top 50 en Elite Traveler’s Top 100. Janse zelf werd in 2012 bij de Eat Out DSTV Food Network Restaurant Awards uitgeroepen tot Chef van het Jaar.
In januari was Margot Janse even terug in Nederland als gastkok bij RIJKS, het in november 2014 geopende restaurant van het Rijksmuseum in Amsterdam. Janse beschouwt de uitnodiging als een grote eer. Ze herinnert zich nog goed hoe ze als klein meisje door haar broer, die negen jaar ouder was en aan de Rietveld Academie studeerde, werd meegenomen naar ‘het Rijks’. Tot slot mocht ze ansichtkaarten uitzoeken in de museumwinkel, maar ze moest wel kunnen uitleggen waarom ze die zo mooi vond!

Koken met Rembrandt en Vermeer
Voor haar optreden als gastkok bij RIJKS heeft Janse zorgvuldig gekeken naar het werk van de grote zeventiende-eeuwse schilders Rembrandt en Vermeer, maar ook naar stillevens van minder bekende schilders als Pieter Claesz, Floris van Dijck en Adriaen van Utrecht.
‘Bij Vermeer heb ik me vooral laten inspireren door zijn kleurgebruik’, vertelt ze. ‘Eén van zijn favoriete kleuren, naast lapis, was geel, en dat geel deed mij meteen denken aan de maïs van Zuid-Afrika.’ Daarom heeft ze daar een ‘mooi soepje’ van gemaakt, een velouté, afgemaakt met een wolkje melk waarin ze geurige Madagascan pepper (Voatsiperifery peper) heeft laten marineren, als knipoog naar het Melkmeisje. Omdat het licht bij Vermeer altijd van links komt, brengt ze aan de rechterkant van het bord een schaduw van maïspoeder en zwarte sesam aan. Want dat is volgens Janse het enige voedsel dat op de schilderijen van Vermeer te zien is: brood met sesamzaad erop.
Bij het dessert was de late Rembrandt haar inspiratie. Eén van de producten die ze uit Zuid-Afrika heeft meegenomen, is het vruchtpoeder van de baobab. Heel gezond, omdat het rijk is aan calcium en vitamine C. Het heeft een zurige smaak en als je het aan melk toevoegt, krijg je ongeveer de smaak van yoghurt. Janse verwerkt het in een dessert van baobab-hangop met kokosijs, met honing gekaramelliseerde macadamianoten en een sausje van honeybush. ‘Rembrandt werd in zijn latere leven een beetje radicaler in zijn manier van schilderen’, weet Janse. ‘Hij ging veel meer met klodders werken, en ook met meer emotie. Daarom leggen we die baobab-hangop, of labneh, dus ook echt in woeste klodders op het bord.’
Zo’n verduidelijking is typerend voor Janses benadering. ‘Het moet kloppen’, zegt ze vol overtuiging. ‘Ik geloof in verhalen vertellen. Ik kan wel gewoon leuke dingen op een bord leggen, maar een gerecht moet ook diepgang hebben, een ziel.’

Afrikaanse ingrediënten
Janse heeft ook boegoe meegebracht. ‘Boegoe is een kruid dat alleen in de Kaapse regio groeit, als deel  van de fynbos-vegetatie. Het is heel gezond, een beetje detoxing, goed tegen artritis. Het heeft de smaak van eucalyptus, lavendel en een beetje citrus, en het is heel geurig. Het wordt ook wel gebruikt voor parfum en als het zwartebessensmaakje in winegums. Ik gebruik het in mijn eigen keuken op allerlei manieren. Het kan bij chocola, bijvoorbeeld, maar het is ook heel fijn bij pompoen. Hier bij RIJKS verwerken we het in een soort risotto van granen, een Afrikaanse risotto. Maar ik heb het gruttenpap genoemd, omdat er gort en gierst in zit, en linzen, spelt en Sint-Jansrogge. We mengen die risotto met een puree van spinazie, ui en boegoe. Daardoor krijg je een knalgroene gruttenpap, die we serveren met een stukje Chaamse hoenderfilet. Als Nederlanders de boegoe voor het eerst proeven, vinden ze dat heel bijzonder. Het is een smaak die past bij het land. Zuid-Afrika is niet echt een zacht land. En als je door bepaalde gebieden rijdt en je doet je raampje open, dan ruik je Afrika. Die bijna beestachtige lucht van planten vind ik heel erg in boegoe zitten. Je wordt er wakker van!’
Voor Janse zijn Afrikaanse ingrediënten als noem-noem, suurvy, baobab en eugenia haar grootste inspiratiebron. Die worden vaak vergeten of als vanzelfsprekend beschouwd, maar Janse wil ze zo goed mogelijk tot hun recht laten komen. Dat vindt ze boeiender dan de verscheidenheid aan stijlen, zoals Kaaps-Maleis, Indiaas, Portugees en traditioneel Afrikaans, die samen de Zuid-Afrikaanse keuken uitmaken. Als ze voor haar werk op reis is, zoals nu, dan zal ze misschien een soort chakalaka (groentestoofgerecht) op het menu zetten om haar gasten met iets nieuws te laten kennismaken. Maar haar doel is modern koken met echt Zuid-Afrikaanse producten.

Verhaal aan tafel
In haar eigen restaurant serveert Janse haar gasten een verrassingsmenu van negen gangen. De ober legt niet alleen uit wat je op je bord krijgt, er zit vaak ook een heel verhaal aan vast. Zoals toen ze de hand had weten te leggen op ‘een heel mooi eendje’. Terwijl ze nog nadacht over een goede bestemming, las ze dat in Joostenbergvlakte, de streek waar het eendje vandaan kwam, de Nederlanders in de zeventiende eeuw waren begonnen om brandewijn te stoken van druiven. Dat bracht haar op het idee voor een gerecht van eendenborst met boerekinders van gedroogde vruchten, hanepootwijn, brandewijn, een takje boegoe en vanille. Aan tafel krijgt de gast precies te horen waar een product vandaan komt en wat daar bijzonder aan is. ‘Door dat soort geschiedenissen kom je, als je bij mij eet, ook meer te weten over de bevolking, het land en de cultuur’, aldus Janse.
Overigens is het in Zuid-Afrika over het algemeen moeilijker om aan producten te komen dan in Nederland, denkt Janse. Daar gaat heel wat creativiteit in zitten. Ze zou alles bij dezelfde leverancier kunnen bestellen, maar dan krijgt ze niet altijd de juiste spullen, of is ze het niet eens met de herkomst. Daarom werkt ze met verschillende leveranciers, boeren die goed op het welzijn van hun dieren én hun arbeiders letten. ‘Soms is het ook helemaal geen leverancier’, lacht Janse, ‘maar wil je iets speciaals hebben en staat het bij iemand in de tuin. Dan knoop je daar een relatie mee aan: “Als ik om de dag mag komen snoeien, kom jij lekker een keer bij mij eten.” Maar over het algemeen is bestellen veel werk, de logistiek is lastig. Als ik mooie olie uit Namibië wil bestellen, dan moet ik die eerst het land in zien te krijgen.’

In balans
Janse werkt inmiddels bijna twintig jaar in Franschhoek. In die tijd heeft ze de clientèle zien veranderen. In het begin kwamen er alleen maar toeristen op af. Maar vooral sinds haar broer het interieur van het restaurant heeft gerestyled en de uitstraling meer relaxed is geworden, komen er steeds meer Zuid-Afrikanen. ‘Die willen ook zien wat we doen’, zegt Janse, ‘en dat vind ik zó leuk, want ik vier de cultuur van Zuid-Afrika!’
Ambities om een tweede restaurant te beginnen, bijvoorbeeld in Johannesburg, heeft ze niet. Ze is echter veel op reis: nu kookt ze een paar dagen in Amsterdam, over drie weken in Engeland, en eind februari in India. Daarnaast werkt ze aan haar eerste kookboek. Een mooi boek, zegt ze, maar wel met een knipoog. ‘Ik vind dat mensen het leven vaak te serieus nemen. Uiteindelijk is het ook niet meer dan een bordje eten – een mooi bordje eten – met een verhaal. Je moet dingen in balans houden.’
Daarom geeft ze ook graag iets terug aan Zuid-Afrika, het land dat haar in staat heeft gesteld om de top in haar vak te bereiken. The Tasting Room neemt elk jaar zes tot acht kansarme jongeren uit de lokale gemeenschap aan voor een interne opleiding die drie jaar duurt. Ook bereiden Janse en haar team vijf dagen per week een voedzame lunch voor 170 leerlingen, verspreid over drie crèches. En daarnaast betaalt Janses stichting Kusasa (‘Sharing is Caring’) de dagelijkse schoolmaaltijd van nog eens 1150 andere kinderen. Een deel van het geld kookt Janse zelf bij elkaar middels benefietdiners.
‘Ik heb een goed leven in Zuid-Afrika’, concludeert ze. Door alle sombere verhalen laat ze zich niet afschrikken. ‘Ik heb er zelf voor gekozen om daar te wonen, dus zodra ik merk dat ik negatief begin te denken, moet ik ergens anders heen. Afrika heeft me geleerd dat je je niet altijd zo druk moet maken, dat je elkaar de ruimte moet geven en elkaar moet helpen. Ubuntu. Voorlopig heb ik het er naar mijn zin. Franschhoek is prachtig, en ik vind het nog elke dag bijzonder dat ik daar mag wonen.’


Websites: The Tasting Room, Franschhoek: www.lqf.co.za/restaurants/the-tasting-room.htm (ruim van tevoren reserveren!) | www.thekusasaproject.org | RIJKS: www.rijksrestaurant.nl