maandag 20 november 2017

Interview met Edwin Cameron:


‘Grondwet middel in de strijd tegen ongelijkheid’

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika (augustus 2015)

Nelson Mandela noemde hem ‘een van Zuid-Afrika’s nieuwe helden’. In de jaren tachtig werkte Edwin Cameron als mensenrechtenadvocaat. Sinds 1994 werkte hij achtereenvolgens als rechter bij het Hooggerechtshof, de Hoge Raad en het Constitutionele Hof. In 2005 publiceerde Cameron Witness to AIDS, waarin hij openhartig schreef over zijn leven met deze gevreesde ziekte. Eind 2014 volgde Justice. A Personal Account, over de geschiedenis van de rechtspraak in Zuid-Afrika en de werking van de meest progressieve grondwet ter wereld.



In Justice vertelt Cameron hoe hij als student een uiterst belangwekkende uitspraak van een rechter bestudeerde en bijna afgeschrikt werd door het ingewikkelde en omslachtige taalgebruik waarin de rechter zijn oordeel had vervat. Op dat moment nam hij zich voor dat hij het in de toekomst anders zou doen. Een rechterlijke uitspraak moest zo helder geformuleerd zijn dat de mensen die belang hadden bij die uitspraak, geen advocaat nodig zouden hebben om uit te leggen wat er stond. Inderdaad heeft Cameron zich sindsdien ontwikkeld tot een rechter die bekend staat om zijn heldere, sensitieve en soms zelfs geestige formuleringen.
Ook Justice is zeer toegankelijk geschreven. Het niveau dat Cameron zich bij het schrijven voor ogen stelde, was dat van een intelligente, geïnteresseerde schoolverlater; die zou het boek moeten kunnen begrijpen. ‘In Zuid-Afrika dreigen we onze geschiedenis te verliezen’, verduidelijkt hij. ‘We hebben een relatief jonge bevolking; een groot deel is geboren na 1990. Onze geschiedenis is belangrijk, niet alleen omdat die verklaart waar we vandaag staan, maar ook omdat die de mogelijkheden laat zien die we hebben. De Zuid-Afrikaanse geschiedenis is het bewijs dat een bevolking die sceptisch staat tegenover de macht, veranderingen teweeg kan brengen, en dat ons verschillende instrumenten ten dienste staan die ons daarbij kunnen helpen. En het belangrijkste hulpmiddel dat we hebben, is de grondwet. Die grondwet is uniek in de wereld. Maar het is ook weer geen wonderwerk. Mensen die dat beweren, weten niet hoe onze grondwet is ontstaan. Dat hij door strijd is gewonnen. Dat er voor elke regel is gevochten, dat er over elk woord is gedebatteerd. Maar hij bestaat! En daarom hebben we geen reden om in wanhoop, cynisme of passiviteit te vervallen. Ik ben lang niet altijd optimistisch. Maar wat ik met dit boek wil zeggen, is dat we de middelen hebben om misstanden aan te pakken en iets aan onze situatie te doen.’

Respect voor het recht
Tot op de dag van vandaag stoelt het Zuid-Afrikaanse rechtssysteem op het Romeins-Hollandse recht dat in de zeventiende eeuw door de VOC-ambtenaren aan de Kaap werd geïntroduceerd. Vanaf 1948 werd dit rechtssysteem echter misbruikt om het apartheidsbeleid te legitimeren. Nogal wat rechters en advocaten ondersteunden het beleid met hun uitspraken. Met Justice brengt Edwin Cameron een eerbetoon aan de principiële en scherpzinnige rechtsmensen die zich niet lieten meeslepen door hun politieke voorkeur, of die de moed hadden om het recht tegen het apartheidsbeleid in te zetten. ‘Je had rechters die pro-apartheid waren, maar die zoveel respect voor het rechtssysteem en ook voor hun eigen intellect hadden, dat ze weigerden om hun uitspraken door de politiek te laten beïnvloeden’, vertelt Cameron. ‘En daarnaast werd het recht sinds de jaren vijftig telkens weer gebruikt tegen de apartheid. Denk aan de Defiance Campaign, het Hoogverraadproces en het Rivonia-proces, maar ook aan de stakingen in Durban of de Soweto-opstand in de jaren zeventig. Daarmee werd de basis gelegd voor de grondwettelijke transitie van de jaren negentig. Dankzij advocaten als Nelson Mandela, George Bizos en Arthur Chaskalson bleef het respect voor het recht overeind. Ik kon ze in mijn boek niet allemaal vertellen, maar er zijn honderden verhalen over rechterlijke uitspraken die de apartheid in zijn opmars hebben gestuit.’

Democratisch proces
Tijdens de onderhandelingen die aan de verkiezingen van 1994 voorafgingen, werd een interim-grondwet vastgesteld, die in 1996 werd opgevolgd door de definitieve grondwet. ‘Het verschil’, verduidelijkt Cameron, ‘is dat de interim-grondwet een deal was, een overeenkomst tussen de regering en het ANC. Daarin werd bijvoorbeeld vastgelegd dat rechters en ambtenaren hun baan zouden houden, maar ook dat het ANC mee zou gaan regeren. De belangrijkste afspraak was dat het eerste parlement ook als grondwettelijke vergadering zou optreden. Die grondwettelijke vergadering heeft de definitieve grondwet opgesteld, uitgaand van zo’n dertig vooraf overeengekomen principes. Het Constitutionele Hof moest erop toezien dat die principes inderdaad in de nieuwe grondwet terug kwamen.’
Cameron is het dan ook niet eens met critici die beweren dat de regering van president F.W. de Klerk de macht te snel uit handen zou hebben gegeven en dat de grondwet slechts een dekmantel zou zijn voor ‘het communisme’. Hij is het evenmin eens met critici die vinden dat er geen wezenlijke machtsoverdracht zou hebben plaatsgevonden. ‘Elke regel van deze grondwet is opgesteld door het eerste democratisch verkozen parlement van Zuid-Afrika’, zegt hij. ‘Een heel bijzonder proces, waarvan we de waarde niet moeten onderschatten.’

Vlam van gerechtigheid
In de grondwet van 1996 wordt onderscheid gemaakt tussen ‘absolute rechten’ en ‘toegang tot rechten’. Absolute rechten gelden altijd en voor iedereen, zoals het anti-discriminatiebeginsel of vrijheid van spraak. Toegang tot rechten, daarentegen, betreft zaken die er wel moeten komen, maar die misschien niet meteen gerealiseerd kunnen worden. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om huisvesting, voedsel, water, medische zorg of onderwijs. De overheid is verplicht om ‘redelijke’ maatregelen te nemen om die te bewerkstelligen.
‘Een rechtsdocument heeft niet de kracht om zelf maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen’, legt Cameron uit. ‘Dat moet de overheid doen. Als burgers vinden dat de overheid in gebreke blijft, kunnen ze zich beroepen op de grondwet. Het Constitutionele Hof bekijkt dan of de overheid alles doet wat redelijkerwijs van haar verwacht mag worden om ervoor te zorgen dat die mensen krijgen wat ze nodig hebben. Er bestaat in Zuid-Afrika nog steeds veel ongelijkheid. Maar de grondwet is een instrument dat helpt de gelijkheid te bevorderen.’
Maar hebben arme Zuid-Afrikanen wel de kennis en de middelen om deze gang naar de rechtbank te maken? ‘Zuid-Afrika kent een merkwaardige traditie van mensenrechtenadvocaten’, zegt Cameron. ‘Dat was al zo bij het Hoogverraadproces en het Rivonia-proces. Later had je het Centre for Applied Legal Studies, het Legal Resources Centre van Arthur Chaskalson, Lawyers for Human Rights, het Women’s Legal Centre, Section 27, het Socio-Economic Rights Institute, het Centre for Child Law… En ook nu nog zijn er honderden jonge juristen die zich inzetten voor de publieke zaak. Nergens ter wereld is het vertrouwen in de mogelijkheid om met het recht en de grondwet in de hand zaken recht te zetten, zo sterk.’
Het levensverhaal van Nelson Mandela is een getuigenis van dat potentiaal. Cameron: ‘Nelson Mandela heeft nooit zijn geloof in het recht verloren. Het feit dat hij niet naar de gevangenis is gestuurd voor de Defiance Campaign, dat hij als procureur niet geroyeerd werd, dat alle beschuldigden tijdens het Hoogverraadproces werden vrijgesproken, dat hij in het Rivonia-proces niet ter dood werd veroordeeld… Dat alles overtuigde hem ervan dat er toch nog iets te redden viel. Dat er, ondanks het misbruik van de wet door de apartheidsideologen, in die Romeins-Hollandse erfenis ergens nog een vlammetje van gerechtigheid brandde. En hij had gelijk. Het is dat vlammetje dat met de grondwet van 1996 opnieuw is ontbrand.’

Burger aan de macht
De vraag wat ‘redelijkerwijs’ van de overheid verwacht mag worden, heeft de afgelopen twintig jaar tot allerlei interessante jurisprudentie geleid. Zo was er een zaak waarbij het Constitutionele Hof moest beslissen of de lokale overheid de bewoners van een bepaalde wijk wel genoeg water toebedeelde voor dagelijks gebruik. Terwijl de zaak aan de gang was, werden er echter lokale verkiezingen gehouden, en ondanks de ontevredenheid over de drinkwatervoorziening, stemde de meerderheid van de inwoners van de wijk toch weer op dezelfde bestuurders. Hieruit werd het voor Cameron en de andere rechters van het Constitutionele Hof duidelijk dat de lokale overheid, die het waterbeleid had ingesteld, legitiem was, en dat deze bestuurders de ruimte moesten krijgen om zelf het beleid te bepalen. ‘Dat was een controversiële beslissing’, herinnert Cameron zich, ‘maar wel een belangrijke. Veel kiezers laten zich leiden door emotie, loyaliteit, geschiedenis. Maar ze moeten ook verantwoordelijkheid nemen. De overheid heeft bepaalde taken, en de kiezers moeten hen daarop afrekenen.’
Veel Zuid-Afrikanen zijn boos over kwesties als corruptie en gebrekkige dienstlevering. Volgens Cameron kan de grondwet dit soort problemen niet voorkomen en is het onrechtvaardig om rechters en advocaten daar verwijten over te maken. ‘Er zijn andere toezichthoudende instanties’, zegt hij, ‘en de kiezer heeft ook een verantwoordelijkheid. Gelukkig zijn er andere sociale factoren die er wel iets aan kunnen doen, zoals politieke partijen, maatschappelijke organisaties en actiegroepen.’
En de Openbare Ombudsvrouw, Thuli Madonsela? ‘De Public Protector is heel belangrijk’, zegt Cameron. ‘Een Chapter 9-instelling. En de huidige Public Protector is een bijzonder dappere vrouw.’ Op de vraag of Madonsela’s positie door de huidige regering ondermijnd wordt, kan Cameron echter niet ingaan. Dat is een vraag die binnenkort voor het Constitutionele Hof behandeld zal worden.
Volgens Cameron zijn de meeste Zuid-Afrikanen blij met de grondwet. ‘Dat zie je zelfs aan de zogenaamde “service delivery protests”. Die worden vaak afgedaan als “ordeverstoring”. Maar in feite stellen de demonstranten grondwettelijke eisen. Ze weten wat hun rechten zijn en ze weten dat ze betere huizen, of water, of toiletten zouden hebben als er geen corruptie of inefficiëntie was. Ook al lijkt hun optreden soms destructief, is het niet in strijd met de grondwet. Of ze een andere manier zouden moeten kiezen om hun rechten op te eisen? Misschien. Maar kijk eens wat meer gegoede burgers doen? Slechts 2 of 3% van de middenklasse hier in Gauteng betaalt zijn e-toll. Beide groepen overtreden de wet met een maatschappelijk doel voor ogen. Dus laten we ons niet beter voordoen dan we zijn.’

Edwin Cameron, Justice. A Personal Account. Kaapstad: Tafelberg, 2014. 350 blz., R237,50.

donderdag 31 augustus 2017

Drie korte recensies: Lindiwe Hani, Trevor Noah en Thuli Madonsela

In de voetsporen van een reus

Veel mensen die het hebben meegemaakt, herinneren zich nog waar ze waren toen ze hoorden dat John F. Kennedy was doodgeschoten. Toen het nieuws over 9/11 bekend werd. En de moord op Pim Fortuin. Zo kunnen mensen in Zuid-Afrika je ook vaak precies vertellen waar ze waren toen Nelson Mandela werd vrijgelaten. Of toen Chris Hani werd vermoord.

Chris Hani was de leider van de South African Communist Party (SACP) en Umkhonto we Sizwe (MK), de gewapende vleugel van het ANC. Op 10 april 1993 werd hij voor zijn huis in Boksburg neergeschoten door Janusz Walus, een Poolse immigrant. Walus werd al snel gearresteerd en enkele dagen later werd ook Clive Derby-Lewis, toen vicevoorzitter van de Konserwatiewe Party, opgepakt; hij zou Walus tot zijn daad hebben aangezet. Hoewel zeker niet onomstreden, zag een groot deel van de zwarte bevolking Hani als een held. Zijn dood dreigde het land in chaos te dompelen en de onderhandelingen over een vreedzame transitie te laten mislukken. De regering van president F.W. de Klerk stond machteloos en moest een beroep op Nelson Mandela doen om de volkswoede tot bedaren te brengen.
Chris Hani’s dochter Lindiwe was twaalf jaar oud toen haar vader werd vermoord. In Being Chris Hani’s Daughter vertelt ze over de impact die zijn dood op haar leven en dat van de andere gezinsleden heeft gehad. De titel van het boek is toepasselijk, want jarenlang bepaalde het feit dat ze ‘de dochter van’ was, vrijwel haar hele bestaan. Aan het begin van het boek beschrijft ze hoe het voor haar als kind was om een vader te hebben die altijd maar ‘overzee’ was voor zijn werk. Vóór de ontbanning van het ANC en andere verboden politieke organisaties in februari 1990 leefde Hani als balling in Lusaka (Zambia). Lindiwe woonde met haar moeder en oudere zuster Khwezi in Maseru (Lesotho). Daar had ze een verrassend normale jeugd, vol kattenkwaad en lange uren voor de televisie voor Dallas en Dynasty. Van het werk dat haar vader deed en het feit dat zijn leven permanent in gevaar was, was ze zich zalig onbewust. Eind 1990 vormden de Hani’s voor het eerst een echt gezin, samen onder één dak – net als de Huxtables uit de Cosby Show, naar Lindiwe’s tevredenheid. Maar die idylle werd op Eerste Paasdag 1993 wreed verstoord.
Zowel bij Lindiwe als Khwezi, die thuis was toen haar vader vermoord werd, komt de klap hard aan. Terwijl hun moeder krampachtig probeert de Hani-erfenis hoog te houden, raken beide meisjes als tieners verslaafd aan alcohol en cocaïne. Als Lindiwe achttien jaar oud is, ondergaat ze een abortus. Enkele maanden later komt haar partner om bij een auto-ongeluk. Drie jaar later sterft Khwezi onder raadselachtige omstandigheden.
Pas zo’n twintig jaar later weet Lindiwe haar leven weer onder beheer te krijgen. Ze is inmiddels moeder geworden en beseft dat ze, als ze haar kind niet wil meesleuren in haar val, drank en drugs volledig moet afzweren. In het afkickcentrum leert ze zichzelf te accepteren en niet alleen maar ‘Chris Hani’s dochter’ te zijn.
Om het verleden te kunnen afsluiten, zoekt ze de twee mannen op die verantwoordelijk zijn voor haar vaders dood en alle gebeurtenissen die daarop volgden: Clive Derby-Lewis en Janusz Walus. Tussen haar en Walus ontstaat er een bijzondere band. Omdat hij de laatste mens is die haar met haar vader verbindt.

Lindiwe Hani & Melinda Ferguson, Being Chris Hani’s Daughter. Johannesburg: Jacana Media, 2017. ISBN 9781920601812, 256 p., R225.


Een grappenmaker is overal welkom

De autobiografie van Trevor Noah, de Zuid-Afrikaanse stand-up comedian die wereldberoemd werd als presentator van The Daily Show, begint met een passage uit de Immoraliteitswet. Volgens deze wet was het in Zuid-Afrika onder de apartheid voor een blanke man en een zwarte vrouw verboden om seks met elkaar te hebben. Daarom was baby Trevor bij zijn geboorte in 1984 al een ‘misdaad’, als kind van een vrouw van Xhosa-afkomst en een Zwitserse vader.

Noah heeft het boek aan zijn moeder opgedragen, en terecht. Patricia Nombuyiselo Noah komt over als een formidabele vrouw: kordaat, onafhankelijk, onverschrokken en vol humor. Het is haar taak, zegt ze, om het lichaam, de ziel én het verstand van haar kind te voeden, en dat doet ze. In Trevors herinnering was er altijd eten op tafel, waren er altijd boeken in huis en gingen ze elke zondag minstens drie keer naar de kerk. Zijn moeder was verschrikkelijk zuinig. Als ze in de file stonden, liet ze Trevor uitstappen om de auto te duwen zodat ze de motor niet aan hoefde te zetten en benzine kon sparen. Maar met die auto nam ze hem ook mee naar plaatsen waar andere zwarte gezinnen nooit kwamen. Zo leerde ze hem dat er, buiten hun eigen armoedige bestaan, ook een ander soort leven mogelijk was.
Door zijn gemengde afkomst hoort Trevor nergens thuis. Als zijn moeder met hem naar het park wil, moet ze doen alsof ze zijn kindermeid is, en met zijn vader mag hij al helemaal niet gezien worden. Ook als de apartheid voorbij is, blijft het lastig. Omdat zijn familie arm is, kan hij niet meepraten met de blanke kinderen op school. De bruine kinderen begrijpen hem niet omdat hij Engels spreekt en geen Afrikaans, zoals zij. Zelf voelt Trevor zich het beste thuis bij de zwarte gemeenschap van zijn oma uit Soweto, en hij kiest ervoor om zichzelf als zwart te zien. Op de middelbare school ontdekt hij dat hij zich door grappen te verkopen in elke kring staande kan houden; humor wordt zijn overlevingsstrategie.
Noah doorspekt zijn verhaal met maatschappelijke observaties, zoals we ook uit The Daily Show van hem gewend zijn. Hij geeft een indringend beeld van het uitzichtloze bestaan van jonge schoolverlaters uit de townships. Trevor en zijn vrienden verdienen de kost met deejayen, met de verkoop van illegaal gekopieerde cd’s en, in het algemeen, met het kopen en doorverkopen van alles waar ze de hand op kunnen leggen. Hoewel de zaken niet slecht gaan, constateert Trevor dat ze na drie jaar hard werken nog geen stap verder zijn dan toen ze begonnen. En als het even goed lijkt te gaan, haalt de wet van de township hen genadeloos onderuit. Uiteindelijk beseft Trevor dat hij dankzij zijn lichte huidskleur en de opvoeding die zijn moeder hem heeft gegeven, een uitweg heeft die de andere jongens niet is beschoren.
Het boek laat weinig los over Noahs succesvolle loopbaan als acteur, showmaster, comedian en talkshow host. Pas in het laatste hoofdstuk onthult hij hoe moeilijk de omstandigheden waaruit hij zich bevrijd heeft, werkelijk waren. Gelukkig vertelt Noah het verhaal over de eerste twee decaden van zijn leven met hetzelfde mengsel van humor en wijsheid dat we zo goed van hem kennen. Er valt bij dit boek heel wat te lachen. Trevor Noah kon, mede dankzij zijn moeder, uitgroeien tot een bijzonder talent.

Trevor Noah, Kleurenblind. Uit het Engels vertaald door Annoesjka Oostindiër en Ineke van Bronswijk. Amsterdam: Bruna, 2017. ISBN 9789400507975. 319 p., € 19,99.


Pas op als de Makhadzi schreeuwt

Hoewel No Longer Whispering To Power enkele interessante inzichten bevat, stelt deze biografie over Thuli Madonsela, Zuid-Afrika’s vorige Public Protector (Nationale Ombudsvrouw), als geheel teleur. Ten eerste wordt een groot deel van het boek in beslag genomen door samenvattingen van de verschillende onderzoeksrapporten die Madonsela in haar termijn als Public Protector (2009-2016) heeft uitgebracht, met name Secure In Comfort (2014, over de uit de hand gelopen verbouwing van president Jacob Zuma’s privéwoning Nkandla) en State of Capture (2016, over de inmenging van Zuma’s rijke Indiase zakenvrienden, de Gupta’s, bij politieke besluiten). Voor wie de afgelopen jaren het nieuws uit Zuid-Afrika heeft gevolgd, bevatten deze omvangrijke hoofdstukken weinig verrassingen.
Ten tweede gaat het om een ongeautoriseerde biografie. Madonsela heeft wel inzage in de tekst gehad, maar omdat ze tijdens haar laatste maanden als Public Protector nog allerlei onderzoeken wilde afronden en daarnaast regelmatig met de dood werd bedreigd, heeft ze niet actief aan het boek kunnen meewerken. Schrijfster Thandeka Gqubule baseert zich dan ook vooral op teksten uit het publieke domein, zoals lezingen en interviews die Madonsela heeft gegeven. Daarnaast weeft ze allerlei inheemse mythen door het verhaal heen, nu eens om iets te verklaren, dan weer om Madonsela’s optreden in een zeker licht te stellen. Maar al met al blijft ze ergens aan de buitenkant steken en slaagt ze er niet in om meer van Madonsela als mens te laten zien. Voor een biografie is dat een ernstige tekortkoming.
Inzichtgevend is bijvoorbeeld wél het beeld dat Gqubule schetst van Madonsela’s rol binnen het studentenprotest en de vakbonden in de jaren tachtig. Madonsela is politiek gevormd door het United Democratic Front (UDF), een brede verzetsbeweging voor en door de man in de straat. In tegenstelling tot het ANC, waarvan veel leiders op dat moment in ballingschap waren of vast zaten op Robbeneiland, zodat er zich een relatief elitistische en gesloten cultuur kon vormen. Gqubule suggereert dat de kern van het conflict tussen Madonsela en president Zuma te herleiden valt tot dit verschil in achtergrond.
En natuurlijk is het ook interessant dat Gqubule en Madonsela al heel lang kennen. In juni 1986 zaten ze allebei als politieke gevangenen in Diepsloot Prison. Toen al toonde Madonsela dezelfde innerlijke rust, waardigheid en beginselvastheid die we kennen van haar optreden als Public Protector.
De titel van het boek is ontleend aan een lezing van Madonsela over de ‘Makhadzi’, een vrouwelijke leidersfiguur die in de Venda-traditie als bemiddelaar optrad tussen het volk en hun koning. Gewoonlijk fluisterde de Makhadzi wanneer ze met de koning sprak. Maar als hij niet naar haar wilde luisteren, móest ze haar stem wel verheffen. ‘No longer whispering truth to power’ is dus een veeg teken. Met haar onderzoeksrapporten en spraakmakende persconferenties heeft ook Thuli Madonsela ervoor gezorgd dat haar stem gehoord werd. Tegen corruptie en vriendjespolitiek. Omwille van sociale gelijkheid en een menswaardig bestaan, ook voor de allerarmsten.

Thandeka Gqubule, No Longer Whispering To Power. The Story of Thuli Madonsela. Johannesburg & Kaapstad: Jonathan Ball, 2017. ISBN: 9781868427314. 254 blz., R260.


maandag 28 augustus 2017

HemelBesem: 'Als ik naast iemand zit die honger heeft - dís my mense'

Binnenkort geeft de Zuid-Afrikaanse rapper HemelBesem een aantal optredens in Nederland. Hij is op 2 september te zien bij het Embassy Festival in Den Haag, op 3 september bij de Yada Yada Market in Zaandam en op 7 september bij het Afrika Studiecentrum in Leiden. Daarom hieronder nog een keer mijn interview met Simon Witbooi alias HemelBesem uit Maandblad Zuid-Afrika van januari 2016.


Wie is Simon Witbooi? En wie is HemelBesem?
‘Simon Witbooi is een Namakwalander, een Noord-Kapenaar, ‘n baie trotse Nama-kind. HemelBesem is het medium waardoor ik allerlei zaken bespreekbaar probeer te maken, vooral zaken die met het Afrikaans als taal te maken hebben. Het Afrikaanse woord “hemelbesem” betekent: “iemand die heel lang is”. Ik stel me een “hemelbesem” voor als iemand met zijn hoofd in de wolken en zijn voeten op de aarde, ofwel iemand die tegelijk spiritueel én praktisch is. Ik bén geen “hemelbesem”, maar ik probeer een “hemelbesem” te zijn en ik moedig andere mensen ook aan om “hemelbesems” te worden.’

Het Afrikaanse woord voor rapmuziek is ‘kletsrym’. Waarom geef jij de voorkeur aan ‘rymklets’?
‘Voordat je kunt kletsen, moet je kunnen rijmen, en dat is niet iets wat je even snel kunt leren. Rymklets is meer dan rijmelarij, het is een cultuur. Daarmee bedoel ik niet dat je bijvoorbeeld per se wijde kleding moet dragen, zoals veel hiphoppers doen. Rymkletsers komen vaak uit arme wijken, dus die hebben helemaal geen geld om via hun kleding een statement te maken. Nee, bij echte rymkletsers draait het allemaal om hartseer en anger. Daardoor verschilt rymklets van hedendaagse rockmuziek, want in de rockmuziek lijkt de woede tegenwoordig wel voorbij. Het verklaart ook waarom échte rymklets commercieel niet altijd even succesvol is.’

Kun je meer vertellen over rymklets als cultuur?
‘Een nieuw lied begint altijd in de cypher. Dat betekent dat we in een kring staan. Iemand begint door beatbox-geluiden te maken, degene die naast hem staat begint te rappen, dan neemt de persoon daarnaast het over en zo gaat het verder. Jy skuur yster teen yster, je leert van elkaar en scherpt elkaar op. Als de cypher iets goeds oplevert, werk je dat vervolgens uit en zo kan er een nieuw lied ontstaan. Dat is de traditionele manier. Maar er is zo veel nieuwe technologie bijgekomen dat veel jongens tegenwoordig hun eigen studiootje hebben, gewoon in de slaapkamer. Zij brengen hun eigen songs uit, zonder dat ze ooit hebben deelgenomen aan een cypher. Zij beoefenen rymklets als een genre, maar ze zijn geen deel van de rymklets-cultuur. Binnen de cultuur gaan we ervan uit dat je eerst respect moet verdienen voor je klaar bent om het podium op te gaan.
Rymklets bestaat uit vijf elementen. Behalve de danser (beat boy), de deejay, de MC (rapper) en de graffiti-kunstenaar heb je ook nog een vijfde element: the knowledge of self. Die wordt bepaald door bijvoorbeeld je geloof, je politieke opvattingen en je hele levensreis. Je werk als MC, deejay of graffiti kunstenaar wordt gevoed vanuit die knowledge of self. Als je niet vanuit the knowledge of self optreedt, ben je alleen maar commercieel bezig. Dat geldt voor de meeste Afrikaanse rapmuziek die op de radio wordt gedraaid. Die artiesten beoefenen misschien hetzelfde genre, maar ze werken niet vanuit de cultuur.’

Waarom heb jij voor rymklets gekozen?
‘Toen ik opgroeide, was de apartheid net voorbij. Maar dat betekende niet dat alles meteen beter werd. Mijn vader en mijn grootvader waren nog steeds arm, ze woonden nog steeds in een zinken hutje, en ik durfde nooit een meisje mee naar huis te nemen, want dan zou ze zien dat ik arm was. Als tiener maakt dat soort situaties je boos. En de hiphop die overgewaaid kwam uit Amerika en andere landen benoemde die situaties, rechtuit, zonder er doekjes om te winden. Net als in Amerika worden er ook in Zuid-Afrika heel rauwe songs geschreven, ook in het Afrikaans. Dat soort teksten haalt nooit de playlists van de radiostations. Radiostations kiezen voor veiligere muziek; voor het genre, niet de cultuur. Maar luister eens naar een bekgeveg, een wedstrijd tussen verschillende rymkletsers. Daar zijn ze niet bang voor ruwe taal; die gasten vertellen de waarheid, precies zoals het is.’

Wanneer is een song geslaagd?
‘In mijn eigen songs maak ik vaak gebruik van metaforen en beeldspraak. Als de klank wegsterft, moet er een beeld blijven hangen. Maar het zit ‘m niet alleen in de tekst, het is zelfs niet altijd nodig dat mensen precies begrijpen wat je zegt. Je moet de tekst zo overbrengen dat je publiek erdoor geraakt wordt. Soms komt het door de beat, als je medeklinkers precies op de kick vallen, of je vocalen… Dan benader je taal als muziek. Dat heb ik bijvoorbeeld gedaan in ‘Tong ini long’, dat op de cd … Byvoorbeeld is opgenomen, een verzamel-cd van Afrikaanse muziek die is uitgebracht door Herman van Veen. Natuurlijk schrijf ik ook teksten die heel diep gaan. Maar zo’n poging om vooral de klanken van de taal te benutten, kom je in het Afrikaans niet zo vaak tegen.’

Je bent niet alleen artiest. Je bent ook een ambassadeur voor het Afrikaans…
‘Ik heb veel gereisd en ik vind het prachtig om te merken dat er zoveel regionale varianten van het Afrikaans zijn. Ik ben Namakwalander van geboorte en in mijn genen, maar ik ben opgegroeid in Worcester. Het Afrikaans van die Boland is anders dan dat van Namakwaland of de Kaap. In Port Elizabeth is het Afrikaans anders dan in Johannesburg, en als je richting Kimberley gaat, vind je daar een soort tsotsi-Afrikaans: de mensen daar zijn Tswana, maar hun eerste taal is Afrikaans. We moeten dan ook af van het idee dat er één standaardtaal zou bestaan.’

Vertel eens iets over de verschillende taalprojecten waar je bij betrokken bent.
‘Ik heb een hele verzameling aangelegd van woorden die ons mense al jaren gebruiken, maar die geen deel uitmaken van het zogenaamde Standaardafrikaans. Een woord krijgt pas erkenning als het in het woordenboek staat. Daarom praat ik regelmatig met dr. Willem Botha en zijn medewerkers bij het Woordeboek vir Afrikaans, en zij zijn ons goedgezind. Vroeger had je mensen die de groei van de taal tegenhielden, maar dat is niet meer zo. Een woord als “poenankies” bijvoorbeeld is onlangs opgenomen in de nieuwe editie van het Handwoordeboek van die Afrikaanse Taal. “Poenankies” is een woord dat ons mense gebruiken om aan te geven dat iets “schattig” is. Een baby’tje is bijvoorbeeld “poenankies”. Ik heb een theatervoorstelling gemaakt, Die Afrikaansvatter, die mensen wil laten wennen aan dit soort woorden, zodat die deel worden van hun dagelijkse woordenschat en ze er de humor en het vernuft van gaan inzien. De voorstelling was een groot succes. Volgend jaar komt er een boek met dit soort “nieuwe”  woorden uit, en we zijn ook bezig met een tv-serie voor kykNET.’

‘Ons mense’, ‘my demografie’... Wie bedoel je daarmee?
‘Daarbij denk ik aan de mensen uit de plaatsen waar ik ben opgegroeid. Soms woonden er alleen kleurlingen, soms kleurlingen en zwarten, of kleurlingen en hier en daar een blanke. Je zou ook kunnen zeggen: onderdrukten. In één van mijn songs zing ik: “ek bou ’n army met ouens wat jy niks van dink nie”. Zo zit ik in elkaar. Ik zie geen huidskleur, ik kijk mensen in de ogen. Als ik honger heb en iemand anders naast mij heeft ook honger – dís my mense. Ik wil ervoor zorgen dat de buitenwacht een beter beeld krijgt van mijn demografie. We hebben zoveel intellectuelen, zoveel mooie mensen.’

Je klinkt als een dominee…
‘Ik heb ongeveer tien jaar als pastor gewerkt. Ik heb in Amerika een paar maanden theologie gestudeerd en stage gelopen in Engeland. Daarna ben ik teruggekomen. Ik ben jarenlang betrokken geweest bij allerlei kleinschalige charismatische kerken. Ik beschouw mezelf als een zoeker naar waarheid. Die stukjes waarvan ik denk dat ze de waarheid zijn, die deel ik. Dat betekent niet per definitie dat het juist is, of dat ik er altijd zo over zal blijven denken. Maar ik ben eerlijk op het moment dat ik ze deel.  Er is te weinig eerlijkheid, of het nu in de muziek of de politiek is. Ik heb geen schansen, my lewe is daarbuite, en zo wil ik ook graag mijn muziek aan mensen geven.’

Inmiddels ben je ook in Nederland een graag geziene gast.
‘Ik houd ervan om samen te werken met andere artiesten. Zo laat ik mijn publiek kennismaken met artiesten met wie ze anders misschien niet zo snel in aanraking zouden komen, en die andere artiesten introduceren mij bij hún publiek. Ik maak een voorstelling die gesponsord wordt door de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika: Albaster. Het woord ‘albaster’ betekent ‘knikker’, maar er zit ook ‘all bastards’ in: we zijn allemaal bastaarden, ieder mens heeft meerdere identiteiten. Aan de voorstelling wordt onder meer meegewerkt door Stef Bos en Coenie de Villiers, de Nederlandse rapformatie Poetry Circle Nowhere, kletsrymers van de Kaapse Vlakte, en er is ook een tannie van sixty-something zonder tanden uit Atlantis aan de Weskus die komt zingen. In maart treden we op tijdens het Klein Karoo Nasionale Kunstefees in Oudtshoorn, in april komen we naar Amsterdam, en in het najaar sluiten we af bij AfroVibes. Verhalen uit Nederland en uit de Kaap die samenkomen op het toneel.’

woensdag 23 augustus 2017

Politici met de dood bedreigd


Maandblad Zuid-Afrika (september 2017)


Omdat zijn eigen partij, het ANC, er de meerderheid heeft, was de kans dat het Zuid-Afrikaanse parlement de motie van wantrouwen tegen president Jacob Zuma zou aannemen, altijd al klein. Toch kun je de uitslag – 177 voor de motie, 198 tegen en 9 blanco – geen overwinning noemen. Deze verdeling betekent namelijk dat zo’n 35 leden van de ANC-fractie tegen Zuma hebben gestemd!

Het was al de achtste keer dat er een motie van wantrouwen tegen de president was ingebracht. Tot dusver hadden de parlementariërs altijd openlijk moeten stemmen. Dat maakte het voor ANC’ers lastig om tegen hun eigen partijleider te stemmen en dus stond de uitkomst al bij voorbaat vast. In juni verklaarde het Grondwettelijk Hof echter dat een stemming in het parlement ook anoniem mocht gebeuren; de keuze voor openbaar of geheim ligt bij de parlementsvoorzitter.

Zes weken hield ze iedereen in het onzekere, maar op maandag 7 augustus – minder dan 24 uur voor de stemming – kondigde parlementsvoorzitter Baleka Mbete (tevens partijvoorzitter van het ANC én één van de kandidaten om Zuma op te volgen) aan dat de stemming anoniem zou zijn. In principe hoorde besluitvorming transparant zijn en moesten parlementariërs aangesproken kunnen worden op hun keuzes, zei ze. Maar omdat het steeds vaker voorkwam dat parlementariërs en hun familieleden geïntimideerd en fysiek bedreigd werden, moest hun veiligheid dit keer voorrang krijgen.

Uiteraard kon Zuma het feit dat leden van zijn eigen partij tegen hem gestemd hadden, niet over zijn kant laten gaan; dat zou een teken van zwakte zijn. Maar hoe kun je parlementariërs straffen als het Grondwettelijk Hof en de parlementsvoorzitter (nota bene ANC-voorzitter!) hebben gezegd dat iedereen naar eigen eer en geweten mocht stemmen, zónder dat hier repercussies op volgden? En zoeken naar de schuldigen zou ook onaangename verrassingen kunnen opleveren. Wat zou de partij bijvoorbeeld moeten doen als bleek dat vicepresident Cyril Ramaphosa, Zuma’s meest waarschijnlijke opvolger, tégen had gestemd?

Het zou geen ‘heksenjacht’ worden, beloofde secretaris-generaal Gwede Mantashe. Toch moest er een voorbeeld worden gesteld. Dus richtte de wraak van de partij zich vooral op parlementariërs die zich vantevoren openlijk vóór de motie hadden uitgesproken. De eerste die het moest ontgelden, was Makhosi Khoza. Een politica met een levenslange verbintenis met het ANC en een indrukwekkende staat van dienst. Maar ook iemand die haar kritiek op Zuma niet onder stoelen of banken steekt. Een week na de stemming werd Khoza ontslagen als voorzitter van de parlementaire portefeuillecommissie Openbaar Bestuur, nadat vijf ANC-commissieleden een belangrijke zitting van die commissie hadden geboycot en minister Faith Muthambi, die die dag verantwoording had moeten afleggen voor het wanbeleid bij staatsomroep SABC, ook maar niet was komen opdagen. Khoza’s positie was, zo bleek, onhoudbaar geworden. Ook oud-minister Derek Hanekom, die, saillant genoeg, al jaren voorzitter is van de tuchtcommissie van het ANC, ligt onder vuur. En je kunt erop wachten dat ook Pravin Gordhan aangepakt zal worden, die na zijn ontslag als minister van Financiën is teruggekeerd in het parlement.

Makhosi Khoza is de afgelopen maanden regelmatig geïntimideerd en met de dood bedreigd vanwege haar kritiek op Zuma. De vrees voor een politieke ‘hit’ is in Zuid-Afrika helaas niet denkbeeldig. Sinds 1994 hebben er in het land minstens 450 politieke moorden plaatsgevonden, vooral in de provincies KwaZulu-Natal, Mpumalanga en Noordwes. Alleen rond de plaatselijke verkiezingen van augustus 2016 waren het er al twintig! Óf het echt om een politieke aanslag gaat, valt niet altijd uit te maken. Dit soort moorden wordt vaak gemaskeerd als ordinaire roofoverval, en niet zelden wordt de daad zelf uitbesteed aan beroepscriminelen. In dit klimaat komt voor morele helden als Khoza en Gordhan de dreiging gevaarlijk dichtbij.

Voor wie hoopt dat president Zuma nog voor het einde van zijn ambtstermijn in 2019 het veld moet ruimen, wordt september opnieuw spannend. Eerst buigt het Grondwettelijk Hof zich over de vraag of er een parlementair onderzoek moet komen naar Zuma’s hantering van het Nkandla-rapport van nationale ombudsvrouw Thuli Madonsela uit 2014; een onderzoek dat tot afzetting zou kunnen leiden. En daarna moet het Hof van Cassatie zich uitspreken over het hoger beroep van Zuma en het nationale vervolgingsgezag tegen de uitspraak van een lagere rechtbank dat de 783 aanklachten wegens fraude, corruptie en afpersing tegen Zuma opnieuw in behandeling genomen moeten worden; die aanklachten werden kort voor Zuma in 2009 president werd, teruggetrokken.

Bron: Maandblad Zuid-Afrika

In Zuid-Afrika is Maandblad Zuid-Afrika online te lezen via MySubs.

vrijdag 11 augustus 2017

‘Dit was diep, dit was goed’ - Amanda Strydom terug in de Nederlandse theaters

door Ben van Bruggen

‘Móói!’ Als de Zuid-Afrikaanse zangeres Amanda Strydom haar slotlied, ‘Pelgrimsgebed’, heeft afgesloten met een gefluisterd ‘Amen’, gaat er een zucht door het publiek. Strydom is, na een afwezigheid van een jaar, terug in de Nederlandse theaters met een gloednieuw programma, ‘Ek loop die pad’. Het is een voorstelling die staat als een huis.

Amanda Strydom is niet alleen een begenadigd zangeres en actrice. Ze schrijft ook prachtige songteksten. De titel van de tournee, ‘Ek loop die pad’, verwijst naar het eerste lied dat Strydom zelf schreef. Destijds, in 1979, bestond Afrikaanstalige muziek nog vooral uit lichte popliedjes die uit het Engels of het Duits waren vertaald. Met ‘Ek loop die pad’, een lied dat onmiddellijk aanspreekt door zijn eenvoud en zijn poëtische kracht, werd Strydom een van de grondleggers van het luisterlied in het Afrikaans. ‘Ek loop die pad’ heeft inmiddels canonieke status gekregen en zal voor altijd met Amanda Strydom verbonden blijven.

Trefzeker
Ze opent met een gedicht van Breyten Breytenbach, ‘Liefling’, een ode aan de Afrikaanse taal, en gaat dan onmiddellijk over op het tweetalige, Nederlandse en Afrikaanse, ‘Die taal van my hart’, een lied dat ze heeft geschreven samen met haar kunstbroer en zielsverwant, Stef Bos. Strydom schrikt er niet voor terug om ook de Nederlandse gedeelten, die op de CD door Stef Bos worden gezongen, voor haar rekening te nemen, en ze doet dat vrijwel accentloos. Het is een mooie binnenkomer, waarmee ze aangeeft dat ze ook het Nederlands, de Nederlandse muziektraditie én de Nederlanders in haar hart heeft gesloten.
Na deze opening neemt Strydom haar publiek mee op een reis door het leven, van de eerste verliefdheid en ‘die eerste seerkry’ tot de dood. De liedjes worden afgewisseld met flarden poëzie, en stukjes conference waarin Strydom zichzelf ook bewijst als een ware comédienne. Wat telkens opvalt, zijn haar perfecte dictie, haar timing en haar trefzekere vakvrouwschap.
Een volgend blok is een eerbetoon aan de zanger Johannes Kerkorrel, met wie Strydom hecht bevriend was. Kerkorrel, aanvoerder van de grensverleggende Voëlvry-beweging en door het hitje ‘Awuwa (Zij wil dansen)’ samen met Stef Bos ook in Nederland en België bekend, kwam in 2002 door zelfmoord om het leven. Strydom citeert enkele regels uit ‘Ek het gedroom’, het aangrijpende afscheidslied dat zij voor Kerkorrel schreef, en zingt dan Kerkorrels mooiste lied, ‘Hillbrow’, over de verloedering in wat eens een van de meest bruisende, artistieke en cosmopolitische wijken van Johannesburg was. Na de pauze zal Kerkorrel nog eens terugkomen als schrijver van het meeslepende ‘Halala Afrika’. Wie zich realiseert hoeveel Kerkorrel in Strydoms leven heeft betekend, begrijpt pas goed hoe geladen met name haar vertolking van ‘Hillbrow’ is. Het is, elke show opnieuw, een krachttoer om dit lied met zoveel beheerste emotie te brengen.

Door het donker naar het licht
‘Hillbrow’ is tevens het eerste van een reeks nummers waarin Strydom zich kritisch uitlaat over misstanden in de Zuid-Afrikaanse samenleving, zowel vroeger, tijdens de apartheidsjaren, als nu. Uiterst pregnant zijn enkele regels uit het lied ‘Izinyanya (Die vergetenes)’, nu als poëzie voorgedragen, die tegen de achtergrond van alle recente berichten over geweld tegen vrouwen, en met name over de verkrachting en moord op Anene Booysen, een schokkende nieuwe betekenis krijgen.
In dit gedeelte wordt de symboliek van het enige decorstuk ook duidelijk: een constructie van witte vogelkooitjes met kaarsjes erin, die als een kroonluchter boven het podium hangt. De kooitjes met de deurtjes die van binnenuit opengebroken lijken te zijn, suggereren de strijd tegen de apartheid en het wonder van de bevrijding: de vogel heeft zijn vleugels uitgespreid en is weggevlogen. Maar zoals Strydom met een lied als ‘Whiskey, water, weemoed’ duidelijk maakt, is de droom van een vreedzaam nieuw Zuid-Afrika, met gelijkheid en welvaart voor allen, al lang voorbij.
Het is een sombere werkelijkheid, die Strydom hier schetst. Toch zal ze haar publiek nooit in wanhoop achterlaten. Zoals de titelsong van een van haar CD’s, Kerse teen die donker, al aangeeft, zal ze altijd proberen om hoop te bieden. Het pad dat Strydom met haar publiek loopt, is een weg dóór de pijn heen, om uiteindelijk bij het licht uit te komen. Het omslagpunt ligt bij haar Afrikaanse bewerking van Stef Bos’ ‘Sondag in Soweto’, waarin het vrolijke Afrikaanse ritme dat onverschrokken doorgaat de schokkende realiteit van geronnen (‘swart’) bloed op de rode grond weerspreekt. De eerste helft van de voorstelling eindigt met ‘Mooi weer en warm’, een troost voor het door winterkou geteisterde Nederland. De stokregel is veranderd: ‘Vandag is dit mooiweer en warm by ons’ in plaats van ‘by my’. Het is inclusief, het is een verbond tussen Strydom en haar muzikanten op het podium en haar Nederlandse fans en vrienden in de zaal.
De opbouw van de eerste helft – van het donker naar het licht – wordt weerspiegeld in de opbouw van de voorstelling als geheel. Hoewel ook voor de pauze, ondanks alle ernst, de humor nooit ver weg is, is het tweede deel van het programma lichter dan het eerste deel. De maatschappijkritiek wordt losgelaten, het thema is nu de liefde in al zijn facetten. Een van de hoogtepunten is het lied ‘Die tyd het gekom’, op een tekst van de bekende Zuid-Afrikaanse dramaturg en regisseur Deon Opperman, gevolgd door een dramatische vertolking van Jacques Brels ‘Ne me quitte pas’. De ontlading volgt in een gekscherende, rockende uitvoering van Paul Simons ‘Fifty Ways To Leave Your Lover’ en een hilarische vertolking van een oude smartlap van de Briels. Ook ‘Slippers van Satyn’, een van Strydoms bekendste nummers, zorgt voor een lichte noot, waarbij het Nederlandse publiek naar hartenlust meezingt.
Amanda Strydom wordt op deze tournee begeleid door een band van drie muzikanten die in Zuid-Afrika de absolute top in hun vak vormen: Charl du Plessis (piano), Juan Oosthuizen (gitaar) en David Klassen (drums). In het programma zijn verschillende nummers opgenomen waarbij één van de muzikanten een bijzondere rol speelt, zoals Du Plessis bij ‘Ne me quitte pas’, Oosthuizen bij ‘Whiskey, water, weemoed’ en Klassen bij ‘Fifty Ways’.

Helende kracht
Purmerend, een dorp omgeven door Noord-Hollandse polders en klei, is niet de eerste plek waar je Afrikaanstalige muziek zou verwachten. Wat is het dan toch in de muziek en de performance van Amanda Strydom, dat de nuchtere Nederlanders kippenvel bezorgt en ze tot in het hart weet te raken? Misschien heeft het deels te maken met de zachte klanken en de verrassende zeggingskracht van de Afrikaanse taal. Maar daarnaast is het juist die pure, rauwe, onvervalste emotie. Hier staat iemand die – zonder aan kracht in te boeten – haar hele ziel blootlegt voor haar publiek. En daarmee woelt ze ook bij de luisteraar gevoelens los waarvan je al bijna vergeten was dat ze bestaan. Amanda Strydom kanaliseert die emoties met haar woorden, haar stem en haar muziek. Dat reinigt, en dat heelt.

Amanda Strydom, ‘Ek loop die pad’. Gezien: 17 april, De Purmaryn te Purmerend. Nog te zien: donderdag 18 april in Stadsschouwburg Sittard-Geleen te Sittard, vrijdag 19 april in Stadsschouwburg Eindhoven en zondag 21 april in De Kleine Komedie te Amsterdam.

André P. Brink: 'Opmerking van Mandela is hoogtepunt van mijn leven'

(Maandblad Zuid-Afrika, 2009)

Onlangs was André P. Brink in Amsterdam voor de presentatie van Tweesprong, de Nederlandse vertaling van zijn autobiografie ’n Vurk in die pad. Hierin vertelt hij onder meer over zijn relatie met Ingrid Jonker, zijn verblijf in Parijs tijdens de studentenopstand van 1968 en het verbod op Kennis van die aand. Tweesprong is een rijk en afwisselend boek, waarin Brink veel van zichzelf blootgeeft. Maar over bepaalde episodes uit zijn leven zwijgt hij discreet.


Tweesprong is opgedragen aan Karina, de jonge Poolse vrouw met wie Brink enkele jaren geleden, in de herfst van zijn leven, is getrouwd. Het boek is een uitvloeisel van de lange gesprekken waarin hij Karina vertelde over zijn leven vóór hun ontmoeting. Die gesprekken riepen vragen op die hij verder wilde onderzoeken.

‘Ieder mens vormt zich in de loop der jaren een bepaald beeld van zijn leven. Als je plotseling geconfronteerd wordt met iemand van buitenaf, met wie je graag wil delen wat achter je ligt, dan begin je je af te vragen of alles werkelijk zo gebeurd is. Karina en ik hebben de afgelopen twee jaar allerlei plaatsen uit mijn jeugd opnieuw bezocht, op zoek naar tekens waaraan ik mijn herinneringen kon toetsen. Catastrofisch, af en toe. In Douglas in Griekwaland-Wes, waar ik het grootste deel van mijn kindertijd heb doorgebracht, waren alle huizen die ik kende afgebroken, de straten waren verlegd en geasfalteerd. Alleen de school stond er nog. Eerst dacht ik dat mijn herinnering niet klopte. Maar toen merkte ik dat het toch echt aan het dorp lag. Een paar jaar geleden is een groot deel weggespoeld bij een overstroming waar ik zelfs nooit over gehoord had. Die bezoeken waren niet alleen belangrijk omdat ik de plaatsen die mij gevormd hebben, nu met Karina kon delen. Zo kon ik háár ook een plaats geven in dit deel van mijn leven. Onze reizen deden oude herinneringen herleven en hebben aan nieuwe herinneringen hun beslag gegeven.’


‘Ooit mag ze het doen’

Tweesprong laat zich lezen als een liefdesverklaring aan Karina, de nieuwe mevrouw Brink. Maar verder is de schrijver, die in het verleden de reputatie heeft opgebouwd ietwat van een ladies man te zijn, opmerkelijk terughoudend over de vrouwen in zijn leven. Volgens Brink was distantie onvermijdelijk: ‘Ik heb te veel deernis met de mensen met wie ik bepaalde fasen in mijn leven gedeeld heb en zeker de vrouwen met wie ik getrouwd ben geweest, en ik hecht te veel waarde aan wat ze voor mij betekend hebben, om ze te betrekken bij iets waar ze zich niet tegen kunnen verweren.  Aan de andere kant was er ook zoveel om over te schrijven dat ik blij was dat ik bepaalde delen kon overslaan.’

Voor Brink was het schrijven van deze mémoires een avontuur met onzekere afloop. ‘Als ik alles al vantevoren had geweten, dan had ik mezelf én de lezer alleen maar verveeld. Nu was het voor mijzelf een verrijkende ervaring. In veel opzichten was het ook een pijnlijk proces. Het is opmerkelijk dat juist díe gebeurtenissen die destijds het makkelijkst, het lichtst, het meest vanzelfsprekend leken, later een pijnlijke kant hebben gekregen. Maar als je besloten hebt om je levensverhaal op te tekenen, dan moet je proberen zo getrouw mogelijk aan de werkelijkheid te blijven. Anders kun je ’t beter laten.’

Brink betwijfelt of hij onderwerpen die hij weggelaten heeft, later alsnog zal aanpakken. ‘Er zijn nog zoveel andere zaken waar ik graag over wil schrijven. En ik ben blij dat ik na drie jaar weer terug kan gaan naar fictie, naar onbeschaamde fictie. Maar wie weet... Er zijn veel dingen losgewoeld van de bodem. Sommige wil ik graag nog eens wat nader onderzoeken, misschien in de vorm van essays. Maar ik denk niet dat ik ooit nog eens een herinneringsboek van deze omvang zal schrijven.’

Dat iemand anders een biografie over zijn leven zou willen schrijven, is voor Brink een weinig aanlokkelijke gedachte. Maar hij zou er geen bezwaar tegen hebben als Karina deze taak op zich nam. ‘Háár zou ik ermee vertrouwen,’zegt hij. ‘Ze weet inmiddels genoeg van mij om meer informatie te kunnen verzamelen dan wie anders ook. Ze is zelf ook schrijfster, ze heeft korte verhalen geschreven en is bezig aan een roman. Als schrijfster is ze ongelooflijk getalenteerd. Ik vertrouw haar volkomen, waar ze ook mee voor den dag zou komen. Dus ooit mag ze het doen.’


‘Ingrid was een mysterie’

Brink hekelt in Tweesprong de herdenkingsindustrie die er, zowel in Zuid-Afrika als Nederland, is ontstaan rond de dichteres Ingrid Jonker. Zij en Brink hadden begin jaren zestig een hartstochtelijke relatie. Niet lang daarna pleegde Jonker zelfmoord. Sindsdien is ze uitgegroeid tot een cultfiguur. Brink gruwt van alle boeken en documentaires waarin elk detail van haar leven breed uitgemeten wordt: ‘De omstandigheden van haar dood zijn van zo’n aard dat dit terrein alleen met piëteit betreden mag worden. Die mytificatie, soms vanuit twijfelachtige motieven, is verschrikkelijk. De enige werkelijk integere poging is volgens mij die Nederlandse documentaire van Henk van Woerden en Saskia van Schaik; die was uitstekend. Maar vaak hebben mensen nog een paar rekeningen te vereffenen. Of ze worden gedreven door een ongezonde belangstelling die de werkelijke betekenis van haar leven naar de achtergrond dringt. Daar wil ik niets mee te maken hebben. Maar na veertig jaar, nu ik me door de tijd die er verstreken is, niet meer zo direct bij haar leven betrokken voel, kan ik bepaalde zaken misschien in het juiste perspectief stellen. Dat klinkt arrogant, want wat voor perspectief heb ík nu helemaal? Ik was drie jaar bevoorrecht om glimpen van haar leven op te vangen. Dat betekent dat er gedeelten zijn waarvan ik gedeelten weet. Ik had het gevoel dat ik juist uit piëteit moest vertellen hoe ík haar beleefd heb. Dat ik dat aan haar verschuldigd was. Niet dat het mensen veel dichterbij haar brengt, want Ingrid was een mysterie. Zelfs voor mensen die dichtbij haar stonden, of dat dachten, althans. Ze laat me altijd denken aan de woorden van een Franse schrijver: ‘’n misterie wat skuil hou in die lig’.


Overtuigde nationalist

Op het omslag van Tweesprong staat een foto van André Brink als 13-, 14-jarige jongen die vol trots de eerste bok vasthoudt die hij geschoten heeft. ‘Die foto zegt iets over het geweld waarvan de wereld van mijn jeugd doortrokken was, en laat tegelijk zien hoe kinderlijke onschuld alles bedekte. Pas veel later begon ik te beseffen hoe gruwelijk geweld is.’ Als kind twijfelde Brink zelden aan de juistheid van het maatschappelijk bestel waarin hij opgroeide. ‘Zo was het nu eenmaal. Ik kende geen uitzonderingen, had niets om deze wereld mee te vergelijken. Dat er ook andere mogelijkheden waren, kwam nooit in me op.’

Niettemin viel hij als student, in het veilige, besloten wereldje van de Potchefstroomse Universiteit, al snel op door zijn afwijkende standpunten. ‘Mijn rol was om tegendraads te zijn en stelling te nemen tegen mijn eigen mensen, terwijl ik toch in hart en nieren een overtuigde jonge nationalist was. In mijn boek beschrijf ik hoe ik samen met F.W. de Klerk werd ingewijd in de Junior Broederbond! Maar ik vond het leuk om het ongemakkelijke element in die knusse groep te zijn. En het was een gebaar dat ik met een gerust hart kon maken, omdat ik wist dat het geen werkelijke repercussies zou hebben.’


‘Godweet dit zal ik’

Brink was nog maar een kind, toen zijn eerste gedicht werd gepubliceerd. Tientallen jaren later kent hij het nog steeds uit zijn hoofd: ‘Daar onder in in die vlei / daar soem-soem ’n by / ’n Skoenlapper bont / die vlieg daar rond / om die sap uit die blomme te suig’. Een ‘ellendig’gedicht, lacht hij achteraf. Maar het feit dat hij er een halve kroon mee verdiende, bezegelde zijn lot, want als jongen was Brink, zoals hij zelf stelt, ‘een bliksemse kleine geldwolf’. ‘Maar het maakte me ook bewust van het genot dat ik beleefde aan de daad van het schrijven, de bevrediging die ik kreeg uit het werken met woorden. Want hoe naïef en vergezocht het ook mag zijn om rijmwoorden te zoeken, als het lukt, geeft dat toch een soort machtsgevoel op heel kleine schaal.’

Vanaf die eerste publicatie wist Brink dat hij in diepste wezen schrijver was. ‘Zelfs toen ik dacht dat ik als schrijver volledig mislukt was, twijfelde ik er nooit aan dat ik moest blijven schrijven. Ik had de hoop, nee, het geloof dat ik ooit zou slagen. Ik moest ook wel, omdat ik het idee had dat ik op geen enkel ander terrein succes zou kunnen behalen. Elke andere loopbaan zou minderwaardig geweest zijn, tweede, derde, zestiende keus. Ik voelde gewoon: dit kan ik, dit moet ik en godweet dit zal ik.’

In Tweesprong gaat Brink uitgebreid in op de invloed die de Franse literatuur en met name de boeken van Albert Camus op zijn schrijverschap hebben gehad. De vraag welke invloed de Nederlandse literatuur op zijn werk heeft gehad, maakt hem naar eigen zeggen even ‘beschaamd’. ‘Die invloed was geweldig en ik had daar eigenlijk meer recht aan moeten doen. Het probleem was alleen dat in Potchefstroom, met zijn Dopperse instelling, als vanzelfsprekend werd aangenomen dat je naar Amsterdam ging om verder te studeren. Toen al had ik die averechtse drang: ik ga níet naar Amsterdam, ik ga naar Parijs.’


Niet alleen maar politiek

Als lid van de Sestiger-beweging voelde Brink zich gesteund door het enthousiasme van zijn lezers. ‘Aan de ene kant had je het haast gewelddadige verzet tegen Sestig van de leiders van het religieuze en politieke bestel. Dat zij zo heftig reageerden, prikkelde ons weer om des te harder terug te slaan. En tegelijk was er die ongelooflijke geestdrift waarmee de jonge generatie ons werk omarmde. Dat gaf je het gevoel dat je bezig was met iets wat de moeite waard was.’ Natuurlijk werd Brink ook geïnspireerd door het contact met gelijkgestemde kunstenaars als Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en Etienne Leroux. ‘Het was een soort bevestigende, bijna uitspattige vreugde om te weten dat je niet alleen was, vooral omdat we tot dat moment allemaal op een bepaalde manier eenlingen waren geweest. Opeens merkten we dat er andere mensen waren die in dezelfde dingen geloofden, die iets wilden veranderen. In ons geval met name het proza en in mindere mate ook het toneel.’

In de jaren zeventig kwam Brink vooral bekend te staan als een politiek schrijver. Dat eenzijdige beeld heeft hem dikwijls gegriefd. ‘Ik ben steeds blijven hopen dat mensen zouden inzien dat er méér in mijn werk stak.’ In Tweesprong doet Brink op basis van dagboekaantekeningen verslag van de studentenopstand in Parijs in 1968. Deze gebeurtenis overtuigde hem ervan dat zijn toekomst niet in Europa lag, maar in Zuid-Afrika. Hij zag het als taak om met zijn boeken een context te scheppen waarin een revolutie zou kunnen plaatsvinden. ‘Ik wilde mensen bewust maken van een breder spectrum van leven, wat betreft cultuur, moraliteit en ethiek, literatuur en filosofie. Om de mensen in Zuid-Afrika voorbij de engheid van het apartheidsdenken te inspireren of te dwingen. Ze te laten inzien dat er meer in de wereld te koop was dan dat kleine leventje waarin wij opgesloten zaten.’

Zijn engagement werd Brink door het apartheidsregime niet in dank afgenomen. Zijn roman Kennis van die aand werd verboden. Zijn telefoon werd afgetapt, zijn post geopend, zijn auto gesaboteerd. Hij ontving doodsbedreigingen. En één nacht werd er zelfs een brandbom naar zijn huis gegooid. Ook was hij zich steeds bewust van de aanwezigheid van veiligheidsagenten die al zijn bewegingen in de gaten hielden. Een zenuwslopende tijd. Toch heeft hij geen spijt van alle opofferingen en zou hij het zo weer doen. Zijn grootste beloning kwam toen Nelson Mandela hem tijdens een ontmoeting toevertrouwde: ‘When I was in prison, you changed the way I saw the world.’ ‘Die opmerking van Mandela,’ aldus Brink, ‘zal misschien altijd wel het ontroerende hoogtepunt van mijn leven blijven.’

         
‘Weggaan zal ik niet’

Toch is Brink teleurgesteld over de koers die het leven in Zuid-Afrika na de omwenteling van 1994 heeft genomen. Zijn teleurstelling is des te groter, omdat hij veel leiders van vandaag vóór de omwenteling al had leren kennen. ‘Destijds vereerde ik deze mensen. Als ik dacht aan wat ze bereikt hadden, dat ze ondanks alles wat ze moesten verduren, bleven geloven... En toen kwamen ze aan het bewind en deden ze precies hetzelfde als de voorgangers tegen wie ze in opstand waren gekomen. Het is natuurlijk allemaal voorspelbaar, menselijk. Ik kan redelijk naïef zijn, maar in dat opzicht was ik naïever dan ooit. Omdat ik werkelijk verwacht had – net als met de studentenopstand van ‘68 – dat dit het begin zou kunnen zijn van een nieuwe mensheid, een nieuwe manier van denken, een nieuwe manier van zijn.’

Brink ergert zich vooral aan alle criminaliteit en corruptie: ‘Ik moet me er soms toe dwingen om mezelf te troosten met de gedachte dat de nieuwe bedeling pas vijftien jaar oud is. Vijftien jaar is niets in de geschiedenis van een volk. En in die tijd zijn we toch al verstommend ver gekomen, dankzij de invloed van uitzonderlijke figuren als Mandela en Tutu.’

Het geweld heeft hem ook in zijn persoonlijk leven geraakt. In 2006 werd zijn dochter aangerand tijdens een overval op een restaurant in Somerset-Wes, en in 2008 werd zijn neef, een zoon van zijn zuster, de schrijfster Elsabé Steenberg, in zijn eigen huis vermoord. Na deze gebeurtenissen gebruikte Brink zijn bekendheid om nationaal én internationaal de noodklok te luiden. Het kwam hem op snerende reacties te staan. Brink zou zich alsnog ontpoppen als verstokte blanke die zijn verworvenheden niet wilde opgeven. Als hij er zó over dacht, kon hij maar beter emigreren, net als collega J.M. Coetzee had gedaan. Brink: ‘Ik hoop dat mensen zullen inzien dat het feit dat ik niet vertrek, dat ik ervoor kies om te blijven, wat de situatie ook is, iets betekent. Ik ben wanhopig, ik ben opstandig, maar weggaan zal ik niet.’

Gelukkig heeft Brink ook aanwijzingen dat zijn klacht wél gehoord is. ‘Uit enkele reacties blijkt dat het opgemerkt is. En als íemand mij vertrouwen in de toekomst heeft gegeven en dat ook blijft geven, dan is het Nelson Mandela. Want ik heb Mandela ook daarna enkele keren ontmoet en hij heeft me verzekerd dat hij luistert en dat hij begrijpt.’


Nieuwe slavenroman

Brink sluit niet uit dat hij deze misstanden nog eens in een roman zal aanpakken. Maar voorlopig heeft hij zijn handen vol aan een nieuwe slavenroman. Uitgangspunt is een historische gebeurtenis uit 1830. Brink ontdekte dit gegeven doordat een vriend van hem de boerderij uit Houd-den-Bek heeft gekocht en een team van archeologen en historici heeft ingehuurd om de geschiedenis van het gebied in een museum in beeld te brengen. ‘Hij wilde dat ik de biografie van zijn boerderij zou schrijven. Al pratend kwamen we toen op een voorzaat van mij, die blijkbaar in 1830 baas van die plaas was. In die tijd had de zoon van de boer een relatie met een jong slavenmeisje. Uit deze relatie werden vier kinderen geboren. Er moet iets gebeurd zijn, want opeens is er sprake van nog maar drie kinderen. Zoiets zet de verbeelding van een schrijver in gang. Maar toen kwam de tijd dat hij moest trouwen, en zijn ouders besloten dat de dochter van de buren – welvarende mensen – de ideale vrouw voor hem was. Toen zat hij in de penarie met dat gezin dat hij al had. Hij heeft gewoon zijn kinderen als slaven verkocht. Zo’n gegeven kan ik niet laten rusten! Aan dat verhaal ben ik nu voorzichtig begonnen. Maar er is nog zoveel waar ik aan wil werken...’

Henk van Woerden: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"'

“Wat ik spijtig vind, is dat Afrikaners de indruk hebben dat Nederlanders zich altijd overal mee willen bemoeien.  Ik ben me als geen ander bewust van het ongenuanceerde beeld van de Afrikaner dat bij veel Nederlanders  bestaat.  Aan de andere kant is het gevaar even groot dat men in Zuid-Afrika heel simplistisch denkt over Nederlanders.  Zelf voel ik me inmiddels toch weer een halve Zuid-Afrikaan.  Daarom zou ik het spijtig vinden wanneer ik als de zoveelste bemoeizuchtige Hollander werd beschouwd.”

De Nederlandse schrijver Henk van Woerden (1947) emigreerde halverwege de jaren vijftig met zijn ouders naar Zuid-Afrika.  Zijn jeugd aan de Kaap heeft hij beschreven in zijn bekroonde debuutroman Moenie kyk nie (1993).  Na Tikoes (1996) volgde eind 1998 Een mond vol glas, het laatste deel van wat is uitgegroeid tot een indrukwekkend drieluik over Zuid-Afrika.



Tsafendas: man zonder identiteit

Voor dit laatste boek, een mengeling van geschiedschrijving, reisnotities en zelfonderzoek, heeft Van Woerden het verhaal van Demitrios Tsafendas, de man die in 1966 met vier dolkstoten een einde maakte aan het leven van dr. Hendrik Verwoerd, tot uitgangspunt genomen.  In Een mond vol glas benadrukt Van Woerden het feit dat Tsafendas, hoewel hij duidelijk geestelijk gestoord was, toch ook handelde uit politieke motieven.  Tsafendas was het kind van een Griekse vader en een zwarte moeder en heel zijn tragische bestaan werd bepaald door zijn ‘baster’-afkomst.  Gevraagd naar de redenen voor zijn daad antwoordde Tsafendas dat hij het ‘niet eens’ was met de ‘maatregelen’.

Van Woerden legt in zijn boek een verband tussen de wanhoopsdaad van Tsafendas en de huidige golf van geweld op de Kaapse Vlakte.  Daarnaast vergelijkt hij zijn eigen positie als immigrant - zwevend tussen twee culturen, overal en nergens thuis - met die van de kleurling Tsafendas en ook die van minister-president Verwoerd, van wie Afrikaners soms zeiden dat hij maar een ‘uitlander’ was, ‘nie erflik uit sy volk gegroei nie’.

“Het feit dat Verwoerd een immigrant was, maakte hem veel strakker in de leer dan de blanke Zuid-Afrikanen zelf,” meent Henk van Woerden.  “Als immigrant heb je een verscherpt besef van te moeten aansluiten bij de heersende toestand in het land van aankomst.  Verwoerd heeft een rechtvaardiging voor de apartheid gevonden, een logische manier van argumenteren, waarvan ik me afvraag of de Zuid-Afrikanen daar zelf ooit opgekomen waren.   Die ideologie stierf uit met zijn dood.  Daarna was men eerder bereid tot compromissen.  In die zin beschouw ik de moord op Verwoerd door Demitrios Tsafendas wel degelijk als een politieke daad van betekenis.”

Henk van Woerden groeide op in het arme migrantenmilieu aan de Kaap in de jaren '50 en '60.  Zijn belangstelling voor Tsafendas hangt samen met zijn jeugdervaringen van toen.  Zijn moeder stierf kort nadat het gezin in Zuid-Afrika was aangekomen.  Daarna hertrouwde vader Van Woerden twee keer, beide keren met vrouwen die van gemengde afkomst waren, een feit dat verborgen werd gehouden, waarvoor men zich schaamde en waarover in de straat geroddeld werd.  “Het was moeilijk om voor mijn vaders derde vrouw een blanke pas te krijgen,” herinnert Van Woerden zich nu.  “Toen zij zwanger raakte, zijn ze zelfs naar Rhodesië gevlucht, omdat ze bang waren voor de kleur van het kind.  In mijn persoonlijk leven was die angst voor rassenmenging dus een gegeven.  Vandaar mijn fascinatie toen ik erachter kwam dat de man die Verwoerd had neergestoken, niet alleen gek was en een Griek, maar ook van gemengde afkomst.”

Tsafendas ging de geschiedenis in als ‘die malle Griek met z'n lintwurm’.  Toch werd in het onderzoeksrapport uit 1966 - een openbaar stuk - ook al vermeld dat Tsafendas van ‘baster’-afkomst was.  Van Woerden heeft bij het schrijven vooral geput uit de eind 1997 vrijgegeven documentatie waarop het rapport gebaseerd was.  Tegenwerking heeft hij niet ondervonden.  Alleen bleek één van de archiefdozen verdwenen te zijn.  “De psychiatrische rapporten van de Amerikaanse inrichtingen waarin Tsafendas opgenomen is geweest en ook het verslag van de Israëlische inlichtingendienst, de Mossad, daarvan heb ik geen letter gezien.”

Tot een rechtszaak tegen Tsafendas is het nooit gekomen.  Tijdens een hoorzitting werd hij door een aantal psychiaters ontoerekeningsvatbaar verklaard.  Rechter Beyers meende dat Tsafendas niet voor de rechtbank kon verschijnen, “net so min as ek 'n hond kan verhoor”.  Toch werd Tsafendas niet overgebracht naar een psychiatrische inrichting, waar hij behandeld zou kunnen worden, maar opgesloten in Pretoria Central, samen met de politieke gevangenen.  Naar het gevoel van een groot deel van de Afrikaner bevolking was dit de plaats waar Verwoerds moordenaar thuishoorde.

Pas eind 1994 werd Tsafendas overgeplaatst naar Sterkfontein.  Begin 1995 deed Henk van Woerden een eerste poging om toestemming te krijgen om Tsafendas op te zoeken.  Hij benaderde alle officiële instanties, maar werd keer op keer afgewezen.  Een jaar later reisde hij rechtstreeks naar Krugersdorp, belde het ziekenhuis op en toen bleek dat hij helemaal geen toestemming van hogerhand nodig had: de ziekenhuisdirectie zelf draagt verantwoordelijkheid voor wie er tot Tsafendas toegelaten wordt.  Tsafendas was op dat moment echter te ziek om bezoek te kunnen ontvangen.  Maar in maart 1998 kwam de begeerde uitnodiging alsnog.  Van Woerden heeft Tsafendas inmiddels drie keer bezocht.

“Je kunt iemands ideeën wel bagatelliseren door te beweren dat hij gek is, maar wat zegt dat nu eigenijk?  Welke vorm neemt die geestesziekte aan?  Wat zijn de oorzaken?  Als iemand regelmatig ziek is, wat voor invloed heeft dat op de rest van zijn bestaan, als hij niet ziek is?  Hoe sterk gescheiden waren die periodes, die aanvallen van schizofrenie?  Er wordt tegenwoordig heel anders gedacht over schizofrenie dan toen.  Schizofrenie was destijds een vorm van melaatsheid.  Valkenburg in de Kaap of Sterkfontein in de Transvaal, dat was een schrikbeeld, vooral vanwege de behandeling met electrische schokken die daar werd toegepast.  Veel mensen verkozen zelfmoord, als ze in geestelijke nood verkeerden!”

In tegenstelling tot de Kaapse rechtbank neemt Henk van Woerden Tsafendas' politieke motivatie wel degelijk serieus.  “Tsafendas was lichtelijk naïef, een man die graag vertelt, maar ook graag dingen verzint.  Aan de andere kant ook iemand die op jonge leeftijd al heel sociaal bewogen was, op 18- of 19-jarige leeftijd al lid wordt van de communistische partij, omdat hij ziet dat er iets niet in de haak is in de koloniale verhoudingen.  Op de Rand ging hij regelmatig naar bijeenkomsten, deelde pamfletjes uit.  Ik heb dat niet anders kunnen verklaren dan vanuit zijn underdogpositie in koloniaal Mozambique, het getreiter van zijn medescholieren in Middelburg die hem voor ‘Blackie’ uitscholden, en vervolgens de sociale omstandigheden op de Rand, waar voor het eerst heel streng de pasjeswetten werden toegepast, waar de politie voor het eerst jacht ging maken op illegalen - en Tsafendas was illegaal.”

Van Woerden ziet een duidelijke overeenkomst tussen de aanslag op Verwoerd en het huidige geweld op de Kaapse Vlakte.  “In Een mond vol glas probeer ik de daad van Tsafendas te verklaren vanuit zijn gefrustreerde gevoelens over wel of niet gekleurd zijn, over identiteitsloos zijn.  In zoverre kun je zeggen dat het geweld op de Kaapse Vlakte uit dezelfde motieven voortkomt.  Wat is de kleurling aangedaan?  Men heeft hem iedere vorm van identiteit afgetroggeld.  Een non-person die ook nog eens in niemandsland moest gaan wonen, daar op die kale vlakte.  Daar ben ik stellig van overtuigd: als je iemand zijn identiteit ontneemt en hem reduceert tot een dier, dan zal hij zich als een dier gaan gedragen.  Anders is het niet te verklaren, deze absolute waanzin.”



Terug naar Nederland

Na zijn studie aan de Michaelis School of Fine Arts, keerde Van Woerden in 1968 terug naar Europa, waar hij bevriend raakte met Breyten Breytenbach.

“Tsafendas' gevoel van ontheemd zijn ken ik heel goed,” verklaart hij achteraf.  “Niet dat ik me, waar ik ook ging, buitengesloten voelde, maar ik voelde me steeds weer gedreven om me te verplaatsen.  Eenmaal immigrant, eenmaal weg van huis en je komt nooit meer thuis, je blijft zoekende.  Het land dat je verlaten hebt, sterft in je af.”

Aanvankelijk dacht Van Woerden dat hij Zuid-Afrika voorgoed de rug had toegekeerd.  Hij zocht een substituut en vond dat in Griekenland, waar hij twee jaar in het strandhuis van Jan Rabie woonde. Nederland vond hij afschuwelijk.  “Ik begreep die botte Hollanders niet,” herinnert hij zich, “ze waren zo hardgebekt, zo weinig gastvrij, zo benepen.  Ik ben me hier pas een beetje thuis gaan voelen toen half Amsterdam zwart werd.  Wat een verademing!  In mijn ogen was Nederland kleinzielig, mistroostig, totdat in 1971 die enorme golf van Caraïbische immigranten op gang kwam.”

Pas in Nederland werd Van Woerden zich bewust van de werkelijke omvang van de misstanden in Zuid-Afrika.  Woede, frustratie, machteloosheid.  Toch waren zijn gevoelens jegens de Nederlandse anti-apartheidsbeweging die zich halverwege de jaren '70 begon te roeren, gemengd.  “De oppervlakkige uitingen vond ik volstrekt naïef.  Ik begreep die rabiate Afrikanerhaat niet en vond die historisch volstrekt misplaatst.  Bovendien werd Zuid-Afrika voorgesteld als een zwart-witland, waar je goeden en kwaden had.  Zelf was ik natuurlijk veel beter op de hoogte dan welke anti-apartheidsactivist ook.  Ik wist dat er vele schimmige gebieden waren, dat de politieke situatie een veel complexere achtergrond had dan men zich realiseerde.  Het leek wel alsof men de situatie van de Tweede Wereldoorlog - goed of fout - ongenuanceerd op Zuid-Afrika plakte en alsnog aan de goede kant kon gaan staan.  Met die scepsis maakte ik me niet populair, nee.  Er zijn in Nederland zeer veel uiterst oprechte mensen die zich op een heel idealistische manier voor de anti-apartheidsstrijd hebben ingezet.  Daar heb ik veel bewondering voor.  Maar voor velen was Zuid-Afrika na 1968 een wingewest van het geweten.”

Een uitnodiging om lid te worden van het ANC wees hij van de hand.  “Ik vond dat als je lid werd van het ANC en je publiekelijk identificeerde met een bepaalde zaak, dat je dan ook iets moest ondernemen.  En dat kon alleen maar eindigen in een reis naar Zuid-Afrika om iets te doen.”

“Als je negentien bent, wil je best iets doen, zoals de jeugd altijd wel wat wil doen.  Maar in Zuid-Afrika had ik steeds het gevoel: ik kan hier niets doen, want morgen hang ik.  Die angst voor verraad werkte heel verlammend.  Een goede vriend van mij - weliswaar een Afrikaner in hart en nieren, maar één waarvan ik altijd dacht dat hij het hart aan de goede kant droeg - een fotograaf die het vak nog van mijn vader had geleerd, die infiltreerde in dat kringetje van Engels-liberale studenten aan UCT.  Die jongen is op een gegeven moment als BOSS-informant ontmaskerd.  Vervolgens, toen ik naar Europa kwam, kon ik me niet anders voorstellen dan dat ook de anti-apartheidsbeweging haar eigen spionnen kende.  Dat bleek ook zo te zijn, kijk maar naar wat Breyten overkwam.  Misschien is dat iets waar ik spijt van heb, is dat een vorm van lafheid geweest, gewoon te bang.  Vind je het gek?”



"Als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaanse dichter"

Het schrijven van Een mond vol glas was volgens Van Woerden ‘een lange, donkere tunnel’.  Recht doen aan de complexiteit van het Zuid-Afrikaanse verleden stond bij hem voorop.  En dus worstelde hij  om de juiste afweging van de feiten te maken, de juiste toon te vinden, de juiste invalshoek.  In het voorjaar van 1998 lag er een manuscript dat bijna twee keer zo dik was.  Uiteindelijk begreep Van Woerden dat hij het boek moest toespitsen op Tsafendas.  Dat betekende dat grote stukken tekst geschrapt moesten worden.  Fragmenten over de oorsprong, de positie en de verschillende vormen van het Afrikaans bijvoorbeeld, inclusief het verslag van een ontmoeting met de schrijver A.H.M. Scholtz.  Het hoofdstuk over de islam aan de Kaap had twee, het interview met Achmat Davids wel drie keer zo lang kunnen zijn.  Veel van dit materiaal is in de vorm van artikelen in NRC-Handelsblad verschenen.

Hoewel hij zich realiseert dat het onderwerp ‘Zuid-Afrika’ nog lang niet uitgeput is, heeft Van Woerden er even genoeg van om over dat land te schrijven.  Tenslotte heeft hij ook een groot deel van zijn leven buiten Zuid-Afrika doorgebracht, onder meer in het oostelijke Middellandse-Zeegebied.  Hij speelt met de gedachte om een boek te schrijven over de wereld van de islam.  Niet de monolitische godsdienst, maar klank en kleur van de Arabische wereld fascineren hem.  Daarnaast wonen er in Nederland inmiddels al bijna een miljoen moslims, voor het merendeel immigranten.

“Waar ik heel dankbaar voor ben,” mijmert hij, “is dat ik in Zuid-Afrika voor het eerst Arabische muziek hoorde, dat ik in de Bo-Kaap voor het eerst het Arabische kleurschema tegenkwam dat je overal in Spanje en Noord-Afrika terugvindt.  De taal van de schilder is kleur en wat dat betreft heeft de Kaap een hele wereld voor me doen opengaan.”

“Ook mijn schrijfstijl is voor tachtig procent beïnvloed door het Afrikaans.  Het Afrikaans is een prachtig instrument.  Ik heb altijd gedacht: als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaans dichter.  Ik ben een zeer groot bewonderaar van de Zuid-Afrikaanse poëzie.  Als ik een Nederlands gedicht lees, mis ik onmiddellijk de taal, de resonance, de beknoptheid van het Afrikaans, de scherpte, het kale, het landschappelijke.  Er zijn heel weinig Nederlandse dichters die ik kan waarderen of zelfs maar te lezen zonder in het achterhoofd de gedachte: ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter geweest zijn.”


Bron: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"' : Nederlander Henk van Woerden schrijft roman over Demitrios Tsafendas / [interview door] Ingrid Glorie. In: Tydskrif vir Letterkunde: vol. 37 (1999), afl. 2 (mei), pag. 106-110.