Binnenkort geeft de Zuid-Afrikaanse rapper HemelBesem een aantal optredens in Nederland. Hij is op 2 september te zien bij het Embassy Festival in Den Haag, op 3 september bij de Yada Yada Market in Zaandam en op 7 september bij het Afrika Studiecentrum in Leiden. Daarom hieronder nog een keer mijn interview met Simon Witbooi alias HemelBesem uit Maandblad Zuid-Afrika van januari 2016.
Wie is Simon Witbooi? En wie is HemelBesem?
‘Simon
Witbooi is een Namakwalander, een Noord-Kapenaar, ‘n baie trotse Nama-kind. HemelBesem is het medium waardoor ik allerlei
zaken bespreekbaar probeer te maken, vooral zaken die met het Afrikaans als
taal te maken hebben. Het Afrikaanse woord “hemelbesem” betekent: “iemand die
heel lang is”. Ik stel me een “hemelbesem” voor als iemand met zijn hoofd in de
wolken en zijn voeten op de aarde, ofwel iemand die tegelijk spiritueel én praktisch
is. Ik bén geen “hemelbesem”, maar ik probeer een “hemelbesem” te zijn en ik
moedig andere mensen ook aan om “hemelbesems” te worden.’
Het Afrikaanse woord voor rapmuziek is
‘kletsrym’. Waarom geef jij de voorkeur aan ‘rymklets’?
‘Voordat je
kunt kletsen, moet je kunnen rijmen, en dat is niet iets wat je even snel kunt
leren. Rymklets is meer dan
rijmelarij, het is een cultuur. Daarmee
bedoel ik niet dat je bijvoorbeeld per se wijde kleding moet dragen, zoals veel
hiphoppers doen. Rymkletsers komen
vaak uit arme wijken, dus die hebben helemaal geen geld om via hun kleding een
statement te maken. Nee, bij echte
rymkletsers draait het allemaal om hartseer
en anger. Daardoor verschilt rymklets van hedendaagse rockmuziek,
want in de rockmuziek lijkt de woede tegenwoordig wel voorbij. Het verklaart
ook waarom échte rymklets commercieel
niet altijd even succesvol is.’
Kun je meer vertellen over rymklets als cultuur?
‘Een nieuw
lied begint altijd in de cypher. Dat
betekent dat we in een kring staan. Iemand begint door beatbox-geluiden te
maken, degene die naast hem staat begint te rappen, dan neemt de persoon
daarnaast het over en zo gaat het verder. Jy
skuur yster teen yster, je leert van elkaar en scherpt elkaar op. Als de cypher iets goeds oplevert, werk je dat
vervolgens uit en zo kan er een nieuw lied ontstaan. Dat is de traditionele
manier. Maar er is zo veel nieuwe technologie bijgekomen dat veel jongens tegenwoordig
hun eigen studiootje hebben, gewoon in de slaapkamer. Zij brengen hun eigen songs
uit, zonder dat ze ooit hebben deelgenomen aan een cypher. Zij beoefenen rymklets
als een genre, maar ze zijn geen deel
van de rymklets-cultuur. Binnen de cultuur
gaan we ervan uit dat je eerst respect moet verdienen voor je klaar bent om het
podium op te gaan.
Rymklets
bestaat uit vijf elementen. Behalve de danser (beat boy), de deejay, de MC (rapper)
en de graffiti-kunstenaar heb je ook nog een vijfde element: the knowledge of self. Die wordt bepaald
door bijvoorbeeld je geloof, je politieke opvattingen en je hele levensreis. Je
werk als MC, deejay of graffiti kunstenaar wordt gevoed vanuit die knowledge of self. Als je niet vanuit the knowledge of self optreedt, ben je
alleen maar commercieel bezig. Dat geldt voor de meeste Afrikaanse rapmuziek
die op de radio wordt gedraaid. Die artiesten beoefenen misschien hetzelfde
genre, maar ze werken niet vanuit de cultuur.’
Waarom heb jij voor rymklets gekozen?
‘Toen ik
opgroeide, was de apartheid net voorbij. Maar dat betekende niet dat alles
meteen beter werd. Mijn vader en mijn grootvader waren nog steeds arm, ze
woonden nog steeds in een zinken hutje, en ik durfde nooit een meisje mee naar
huis te nemen, want dan zou ze zien dat ik arm was. Als tiener maakt dat soort
situaties je boos. En de hiphop die overgewaaid kwam uit Amerika en andere landen
benoemde die situaties, rechtuit, zonder er doekjes om te winden. Net als in
Amerika worden er ook in Zuid-Afrika heel rauwe songs geschreven, ook in het
Afrikaans. Dat soort teksten haalt nooit de playlists
van de radiostations. Radiostations kiezen voor veiligere muziek; voor het
genre, niet de cultuur. Maar luister eens naar een bekgeveg, een wedstrijd tussen verschillende rymkletsers. Daar zijn ze niet bang voor ruwe taal; die gasten vertellen
de waarheid, precies zoals het is.’
Wanneer is een song geslaagd?
‘In mijn
eigen songs maak ik vaak gebruik van metaforen en beeldspraak. Als de klank
wegsterft, moet er een beeld blijven hangen. Maar het zit ‘m niet alleen in de
tekst, het is zelfs niet altijd nodig dat mensen precies begrijpen wat je zegt.
Je moet de tekst zo overbrengen dat je publiek erdoor geraakt wordt. Soms komt het
door de beat, als je medeklinkers precies op de kick vallen, of je vocalen… Dan benader je taal als muziek. Dat heb
ik bijvoorbeeld gedaan in ‘Tong ini long’, dat op de cd … Byvoorbeeld is opgenomen, een verzamel-cd van Afrikaanse muziek die
is uitgebracht door Herman van Veen. Natuurlijk schrijf ik ook teksten die heel
diep gaan. Maar zo’n poging om vooral de klanken van de taal te benutten, kom
je in het Afrikaans niet zo vaak tegen.’
Je bent niet alleen artiest. Je bent ook
een ambassadeur voor het Afrikaans…
‘Ik heb veel
gereisd en ik vind het prachtig om te merken dat er zoveel regionale varianten
van het Afrikaans zijn. Ik ben Namakwalander van geboorte en in mijn genen,
maar ik ben opgegroeid in Worcester. Het Afrikaans van die Boland is anders dan
dat van Namakwaland of de Kaap. In Port Elizabeth is het Afrikaans anders dan in
Johannesburg, en als je richting Kimberley gaat, vind je daar een soort tsotsi-Afrikaans: de mensen daar zijn
Tswana, maar hun eerste taal is Afrikaans. We moeten dan ook af van het idee dat
er één standaardtaal zou bestaan.’
Vertel eens iets over de verschillende
taalprojecten waar je bij betrokken bent.
‘Ik heb een
hele verzameling aangelegd van woorden die ons
mense al jaren gebruiken, maar die geen deel uitmaken van het zogenaamde
Standaardafrikaans. Een woord krijgt pas erkenning als het in het woordenboek
staat. Daarom praat ik regelmatig met dr. Willem Botha en zijn medewerkers bij het
Woordeboek vir Afrikaans, en zij zijn
ons goedgezind. Vroeger had je mensen die de groei van de taal tegenhielden, maar
dat is niet meer zo. Een woord als “poenankies” bijvoorbeeld is onlangs opgenomen
in de nieuwe editie van het Handwoordeboek
van die Afrikaanse Taal. “Poenankies” is een woord dat ons mense gebruiken om aan te geven dat iets “schattig” is. Een
baby’tje is bijvoorbeeld “poenankies”. Ik heb een theatervoorstelling gemaakt, Die Afrikaansvatter, die mensen wil laten
wennen aan dit soort woorden, zodat die deel worden van hun dagelijkse
woordenschat en ze er de humor en het vernuft van gaan inzien. De voorstelling
was een groot succes. Volgend jaar komt er een boek met dit soort “nieuwe” woorden uit, en we zijn ook bezig met een tv-serie
voor kykNET.’
‘Ons
mense’, ‘my demografie’... Wie
bedoel je daarmee?
‘Daarbij denk
ik aan de mensen uit de plaatsen waar ik ben opgegroeid. Soms woonden er alleen
kleurlingen, soms kleurlingen en zwarten, of kleurlingen en hier en daar een
blanke. Je zou ook kunnen zeggen: onderdrukten. In één van mijn songs zing ik: “ek bou ’n army met ouens wat jy niks van
dink nie”. Zo zit ik in elkaar. Ik zie geen huidskleur, ik kijk mensen in
de ogen. Als ik honger heb en iemand anders naast mij heeft ook honger – dís my mense. Ik wil ervoor zorgen dat
de buitenwacht een beter beeld krijgt van mijn demografie. We hebben zoveel
intellectuelen, zoveel mooie mensen.’
Je klinkt als een dominee…
‘Ik heb ongeveer
tien jaar als pastor gewerkt. Ik heb in Amerika een paar maanden theologie
gestudeerd en stage gelopen in Engeland. Daarna ben ik teruggekomen. Ik ben
jarenlang betrokken geweest bij allerlei kleinschalige charismatische kerken. Ik
beschouw mezelf als een zoeker naar waarheid. Die stukjes waarvan ik denk dat
ze de waarheid zijn, die deel ik. Dat betekent niet per definitie dat het juist
is, of dat ik er altijd zo over zal blijven denken. Maar ik ben eerlijk op het
moment dat ik ze deel. Er is te weinig
eerlijkheid, of het nu in de muziek of de politiek is. Ik heb geen schansen, my lewe is daarbuite, en zo wil ik ook
graag mijn muziek aan mensen geven.’
Inmiddels ben je ook in Nederland een graag
geziene gast.
‘Ik houd
ervan om samen te werken met andere artiesten. Zo laat ik mijn publiek
kennismaken met artiesten met wie ze anders misschien niet zo snel in aanraking
zouden komen, en die andere artiesten introduceren mij bij hún publiek. Ik maak
een voorstelling die gesponsord wordt door de Nederlandse ambassade in
Zuid-Afrika: Albaster. Het woord ‘albaster’
betekent ‘knikker’, maar er zit ook ‘all bastards’ in: we zijn allemaal
bastaarden, ieder mens heeft meerdere identiteiten. Aan de voorstelling wordt
onder meer meegewerkt door Stef Bos en Coenie de Villiers, de Nederlandse
rapformatie Poetry Circle Nowhere, kletsrymers
van de Kaapse Vlakte, en er is ook een tannie
van sixty-something zonder tanden uit
Atlantis aan de Weskus die komt zingen. In maart treden we op tijdens het Klein
Karoo Nasionale Kunstefees in Oudtshoorn, in april komen we naar Amsterdam, en in
het najaar sluiten we af bij AfroVibes. Verhalen uit Nederland en uit de Kaap
die samenkomen op het toneel.’