woensdag 23 augustus 2017

Politici met de dood bedreigd


Maandblad Zuid-Afrika (september 2017)


Omdat zijn eigen partij, het ANC, er de meerderheid heeft, was de kans dat het Zuid-Afrikaanse parlement de motie van wantrouwen tegen president Jacob Zuma zou aannemen, altijd al klein. Toch kun je de uitslag – 177 voor de motie, 198 tegen en 9 blanco – geen overwinning noemen. Deze verdeling betekent namelijk dat zo’n 35 leden van de ANC-fractie tegen Zuma hebben gestemd!

Het was al de achtste keer dat er een motie van wantrouwen tegen de president was ingebracht. Tot dusver hadden de parlementariërs altijd openlijk moeten stemmen. Dat maakte het voor ANC’ers lastig om tegen hun eigen partijleider te stemmen en dus stond de uitkomst al bij voorbaat vast. In juni verklaarde het Grondwettelijk Hof echter dat een stemming in het parlement ook anoniem mocht gebeuren; de keuze voor openbaar of geheim ligt bij de parlementsvoorzitter.

Zes weken hield ze iedereen in het onzekere, maar op maandag 7 augustus – minder dan 24 uur voor de stemming – kondigde parlementsvoorzitter Baleka Mbete (tevens partijvoorzitter van het ANC én één van de kandidaten om Zuma op te volgen) aan dat de stemming anoniem zou zijn. In principe hoorde besluitvorming transparant zijn en moesten parlementariërs aangesproken kunnen worden op hun keuzes, zei ze. Maar omdat het steeds vaker voorkwam dat parlementariërs en hun familieleden geïntimideerd en fysiek bedreigd werden, moest hun veiligheid dit keer voorrang krijgen.

Uiteraard kon Zuma het feit dat leden van zijn eigen partij tegen hem gestemd hadden, niet over zijn kant laten gaan; dat zou een teken van zwakte zijn. Maar hoe kun je parlementariërs straffen als het Grondwettelijk Hof en de parlementsvoorzitter (nota bene ANC-voorzitter!) hebben gezegd dat iedereen naar eigen eer en geweten mocht stemmen, zónder dat hier repercussies op volgden? En zoeken naar de schuldigen zou ook onaangename verrassingen kunnen opleveren. Wat zou de partij bijvoorbeeld moeten doen als bleek dat vicepresident Cyril Ramaphosa, Zuma’s meest waarschijnlijke opvolger, tégen had gestemd?

Het zou geen ‘heksenjacht’ worden, beloofde secretaris-generaal Gwede Mantashe. Toch moest er een voorbeeld worden gesteld. Dus richtte de wraak van de partij zich vooral op parlementariërs die zich vantevoren openlijk vóór de motie hadden uitgesproken. De eerste die het moest ontgelden, was Makhosi Khoza. Een politica met een levenslange verbintenis met het ANC en een indrukwekkende staat van dienst. Maar ook iemand die haar kritiek op Zuma niet onder stoelen of banken steekt. Een week na de stemming werd Khoza ontslagen als voorzitter van de parlementaire portefeuillecommissie Openbaar Bestuur, nadat vijf ANC-commissieleden een belangrijke zitting van die commissie hadden geboycot en minister Faith Muthambi, die die dag verantwoording had moeten afleggen voor het wanbeleid bij staatsomroep SABC, ook maar niet was komen opdagen. Khoza’s positie was, zo bleek, onhoudbaar geworden. Ook oud-minister Derek Hanekom, die, saillant genoeg, al jaren voorzitter is van de tuchtcommissie van het ANC, ligt onder vuur. En je kunt erop wachten dat ook Pravin Gordhan aangepakt zal worden, die na zijn ontslag als minister van Financiën is teruggekeerd in het parlement.

Makhosi Khoza is de afgelopen maanden regelmatig geïntimideerd en met de dood bedreigd vanwege haar kritiek op Zuma. De vrees voor een politieke ‘hit’ is in Zuid-Afrika helaas niet denkbeeldig. Sinds 1994 hebben er in het land minstens 450 politieke moorden plaatsgevonden, vooral in de provincies KwaZulu-Natal, Mpumalanga en Noordwes. Alleen rond de plaatselijke verkiezingen van augustus 2016 waren het er al twintig! Óf het echt om een politieke aanslag gaat, valt niet altijd uit te maken. Dit soort moorden wordt vaak gemaskeerd als ordinaire roofoverval, en niet zelden wordt de daad zelf uitbesteed aan beroepscriminelen. In dit klimaat komt voor morele helden als Khoza en Gordhan de dreiging gevaarlijk dichtbij.

Voor wie hoopt dat president Zuma nog voor het einde van zijn ambtstermijn in 2019 het veld moet ruimen, wordt september opnieuw spannend. Eerst buigt het Grondwettelijk Hof zich over de vraag of er een parlementair onderzoek moet komen naar Zuma’s hantering van het Nkandla-rapport van nationale ombudsvrouw Thuli Madonsela uit 2014; een onderzoek dat tot afzetting zou kunnen leiden. En daarna moet het Hof van Cassatie zich uitspreken over het hoger beroep van Zuma en het nationale vervolgingsgezag tegen de uitspraak van een lagere rechtbank dat de 783 aanklachten wegens fraude, corruptie en afpersing tegen Zuma opnieuw in behandeling genomen moeten worden; die aanklachten werden kort voor Zuma in 2009 president werd, teruggetrokken.

Bron: Maandblad Zuid-Afrika

In Zuid-Afrika is Maandblad Zuid-Afrika online te lezen via MySubs.

vrijdag 11 augustus 2017

‘Dit was diep, dit was goed’ - Amanda Strydom terug in de Nederlandse theaters

door Ben van Bruggen

‘Móói!’ Als de Zuid-Afrikaanse zangeres Amanda Strydom haar slotlied, ‘Pelgrimsgebed’, heeft afgesloten met een gefluisterd ‘Amen’, gaat er een zucht door het publiek. Strydom is, na een afwezigheid van een jaar, terug in de Nederlandse theaters met een gloednieuw programma, ‘Ek loop die pad’. Het is een voorstelling die staat als een huis.

Amanda Strydom is niet alleen een begenadigd zangeres en actrice. Ze schrijft ook prachtige songteksten. De titel van de tournee, ‘Ek loop die pad’, verwijst naar het eerste lied dat Strydom zelf schreef. Destijds, in 1979, bestond Afrikaanstalige muziek nog vooral uit lichte popliedjes die uit het Engels of het Duits waren vertaald. Met ‘Ek loop die pad’, een lied dat onmiddellijk aanspreekt door zijn eenvoud en zijn poëtische kracht, werd Strydom een van de grondleggers van het luisterlied in het Afrikaans. ‘Ek loop die pad’ heeft inmiddels canonieke status gekregen en zal voor altijd met Amanda Strydom verbonden blijven.

Trefzeker
Ze opent met een gedicht van Breyten Breytenbach, ‘Liefling’, een ode aan de Afrikaanse taal, en gaat dan onmiddellijk over op het tweetalige, Nederlandse en Afrikaanse, ‘Die taal van my hart’, een lied dat ze heeft geschreven samen met haar kunstbroer en zielsverwant, Stef Bos. Strydom schrikt er niet voor terug om ook de Nederlandse gedeelten, die op de CD door Stef Bos worden gezongen, voor haar rekening te nemen, en ze doet dat vrijwel accentloos. Het is een mooie binnenkomer, waarmee ze aangeeft dat ze ook het Nederlands, de Nederlandse muziektraditie én de Nederlanders in haar hart heeft gesloten.
Na deze opening neemt Strydom haar publiek mee op een reis door het leven, van de eerste verliefdheid en ‘die eerste seerkry’ tot de dood. De liedjes worden afgewisseld met flarden poëzie, en stukjes conference waarin Strydom zichzelf ook bewijst als een ware comédienne. Wat telkens opvalt, zijn haar perfecte dictie, haar timing en haar trefzekere vakvrouwschap.
Een volgend blok is een eerbetoon aan de zanger Johannes Kerkorrel, met wie Strydom hecht bevriend was. Kerkorrel, aanvoerder van de grensverleggende Voëlvry-beweging en door het hitje ‘Awuwa (Zij wil dansen)’ samen met Stef Bos ook in Nederland en België bekend, kwam in 2002 door zelfmoord om het leven. Strydom citeert enkele regels uit ‘Ek het gedroom’, het aangrijpende afscheidslied dat zij voor Kerkorrel schreef, en zingt dan Kerkorrels mooiste lied, ‘Hillbrow’, over de verloedering in wat eens een van de meest bruisende, artistieke en cosmopolitische wijken van Johannesburg was. Na de pauze zal Kerkorrel nog eens terugkomen als schrijver van het meeslepende ‘Halala Afrika’. Wie zich realiseert hoeveel Kerkorrel in Strydoms leven heeft betekend, begrijpt pas goed hoe geladen met name haar vertolking van ‘Hillbrow’ is. Het is, elke show opnieuw, een krachttoer om dit lied met zoveel beheerste emotie te brengen.

Door het donker naar het licht
‘Hillbrow’ is tevens het eerste van een reeks nummers waarin Strydom zich kritisch uitlaat over misstanden in de Zuid-Afrikaanse samenleving, zowel vroeger, tijdens de apartheidsjaren, als nu. Uiterst pregnant zijn enkele regels uit het lied ‘Izinyanya (Die vergetenes)’, nu als poëzie voorgedragen, die tegen de achtergrond van alle recente berichten over geweld tegen vrouwen, en met name over de verkrachting en moord op Anene Booysen, een schokkende nieuwe betekenis krijgen.
In dit gedeelte wordt de symboliek van het enige decorstuk ook duidelijk: een constructie van witte vogelkooitjes met kaarsjes erin, die als een kroonluchter boven het podium hangt. De kooitjes met de deurtjes die van binnenuit opengebroken lijken te zijn, suggereren de strijd tegen de apartheid en het wonder van de bevrijding: de vogel heeft zijn vleugels uitgespreid en is weggevlogen. Maar zoals Strydom met een lied als ‘Whiskey, water, weemoed’ duidelijk maakt, is de droom van een vreedzaam nieuw Zuid-Afrika, met gelijkheid en welvaart voor allen, al lang voorbij.
Het is een sombere werkelijkheid, die Strydom hier schetst. Toch zal ze haar publiek nooit in wanhoop achterlaten. Zoals de titelsong van een van haar CD’s, Kerse teen die donker, al aangeeft, zal ze altijd proberen om hoop te bieden. Het pad dat Strydom met haar publiek loopt, is een weg dóór de pijn heen, om uiteindelijk bij het licht uit te komen. Het omslagpunt ligt bij haar Afrikaanse bewerking van Stef Bos’ ‘Sondag in Soweto’, waarin het vrolijke Afrikaanse ritme dat onverschrokken doorgaat de schokkende realiteit van geronnen (‘swart’) bloed op de rode grond weerspreekt. De eerste helft van de voorstelling eindigt met ‘Mooi weer en warm’, een troost voor het door winterkou geteisterde Nederland. De stokregel is veranderd: ‘Vandag is dit mooiweer en warm by ons’ in plaats van ‘by my’. Het is inclusief, het is een verbond tussen Strydom en haar muzikanten op het podium en haar Nederlandse fans en vrienden in de zaal.
De opbouw van de eerste helft – van het donker naar het licht – wordt weerspiegeld in de opbouw van de voorstelling als geheel. Hoewel ook voor de pauze, ondanks alle ernst, de humor nooit ver weg is, is het tweede deel van het programma lichter dan het eerste deel. De maatschappijkritiek wordt losgelaten, het thema is nu de liefde in al zijn facetten. Een van de hoogtepunten is het lied ‘Die tyd het gekom’, op een tekst van de bekende Zuid-Afrikaanse dramaturg en regisseur Deon Opperman, gevolgd door een dramatische vertolking van Jacques Brels ‘Ne me quitte pas’. De ontlading volgt in een gekscherende, rockende uitvoering van Paul Simons ‘Fifty Ways To Leave Your Lover’ en een hilarische vertolking van een oude smartlap van de Briels. Ook ‘Slippers van Satyn’, een van Strydoms bekendste nummers, zorgt voor een lichte noot, waarbij het Nederlandse publiek naar hartenlust meezingt.
Amanda Strydom wordt op deze tournee begeleid door een band van drie muzikanten die in Zuid-Afrika de absolute top in hun vak vormen: Charl du Plessis (piano), Juan Oosthuizen (gitaar) en David Klassen (drums). In het programma zijn verschillende nummers opgenomen waarbij één van de muzikanten een bijzondere rol speelt, zoals Du Plessis bij ‘Ne me quitte pas’, Oosthuizen bij ‘Whiskey, water, weemoed’ en Klassen bij ‘Fifty Ways’.

Helende kracht
Purmerend, een dorp omgeven door Noord-Hollandse polders en klei, is niet de eerste plek waar je Afrikaanstalige muziek zou verwachten. Wat is het dan toch in de muziek en de performance van Amanda Strydom, dat de nuchtere Nederlanders kippenvel bezorgt en ze tot in het hart weet te raken? Misschien heeft het deels te maken met de zachte klanken en de verrassende zeggingskracht van de Afrikaanse taal. Maar daarnaast is het juist die pure, rauwe, onvervalste emotie. Hier staat iemand die – zonder aan kracht in te boeten – haar hele ziel blootlegt voor haar publiek. En daarmee woelt ze ook bij de luisteraar gevoelens los waarvan je al bijna vergeten was dat ze bestaan. Amanda Strydom kanaliseert die emoties met haar woorden, haar stem en haar muziek. Dat reinigt, en dat heelt.

Amanda Strydom, ‘Ek loop die pad’. Gezien: 17 april, De Purmaryn te Purmerend. Nog te zien: donderdag 18 april in Stadsschouwburg Sittard-Geleen te Sittard, vrijdag 19 april in Stadsschouwburg Eindhoven en zondag 21 april in De Kleine Komedie te Amsterdam.

André P. Brink: 'Opmerking van Mandela is hoogtepunt van mijn leven'

(Maandblad Zuid-Afrika, 2009)

Onlangs was André P. Brink in Amsterdam voor de presentatie van Tweesprong, de Nederlandse vertaling van zijn autobiografie ’n Vurk in die pad. Hierin vertelt hij onder meer over zijn relatie met Ingrid Jonker, zijn verblijf in Parijs tijdens de studentenopstand van 1968 en het verbod op Kennis van die aand. Tweesprong is een rijk en afwisselend boek, waarin Brink veel van zichzelf blootgeeft. Maar over bepaalde episodes uit zijn leven zwijgt hij discreet.


Tweesprong is opgedragen aan Karina, de jonge Poolse vrouw met wie Brink enkele jaren geleden, in de herfst van zijn leven, is getrouwd. Het boek is een uitvloeisel van de lange gesprekken waarin hij Karina vertelde over zijn leven vóór hun ontmoeting. Die gesprekken riepen vragen op die hij verder wilde onderzoeken.

‘Ieder mens vormt zich in de loop der jaren een bepaald beeld van zijn leven. Als je plotseling geconfronteerd wordt met iemand van buitenaf, met wie je graag wil delen wat achter je ligt, dan begin je je af te vragen of alles werkelijk zo gebeurd is. Karina en ik hebben de afgelopen twee jaar allerlei plaatsen uit mijn jeugd opnieuw bezocht, op zoek naar tekens waaraan ik mijn herinneringen kon toetsen. Catastrofisch, af en toe. In Douglas in Griekwaland-Wes, waar ik het grootste deel van mijn kindertijd heb doorgebracht, waren alle huizen die ik kende afgebroken, de straten waren verlegd en geasfalteerd. Alleen de school stond er nog. Eerst dacht ik dat mijn herinnering niet klopte. Maar toen merkte ik dat het toch echt aan het dorp lag. Een paar jaar geleden is een groot deel weggespoeld bij een overstroming waar ik zelfs nooit over gehoord had. Die bezoeken waren niet alleen belangrijk omdat ik de plaatsen die mij gevormd hebben, nu met Karina kon delen. Zo kon ik háár ook een plaats geven in dit deel van mijn leven. Onze reizen deden oude herinneringen herleven en hebben aan nieuwe herinneringen hun beslag gegeven.’


‘Ooit mag ze het doen’

Tweesprong laat zich lezen als een liefdesverklaring aan Karina, de nieuwe mevrouw Brink. Maar verder is de schrijver, die in het verleden de reputatie heeft opgebouwd ietwat van een ladies man te zijn, opmerkelijk terughoudend over de vrouwen in zijn leven. Volgens Brink was distantie onvermijdelijk: ‘Ik heb te veel deernis met de mensen met wie ik bepaalde fasen in mijn leven gedeeld heb en zeker de vrouwen met wie ik getrouwd ben geweest, en ik hecht te veel waarde aan wat ze voor mij betekend hebben, om ze te betrekken bij iets waar ze zich niet tegen kunnen verweren.  Aan de andere kant was er ook zoveel om over te schrijven dat ik blij was dat ik bepaalde delen kon overslaan.’

Voor Brink was het schrijven van deze mémoires een avontuur met onzekere afloop. ‘Als ik alles al vantevoren had geweten, dan had ik mezelf én de lezer alleen maar verveeld. Nu was het voor mijzelf een verrijkende ervaring. In veel opzichten was het ook een pijnlijk proces. Het is opmerkelijk dat juist díe gebeurtenissen die destijds het makkelijkst, het lichtst, het meest vanzelfsprekend leken, later een pijnlijke kant hebben gekregen. Maar als je besloten hebt om je levensverhaal op te tekenen, dan moet je proberen zo getrouw mogelijk aan de werkelijkheid te blijven. Anders kun je ’t beter laten.’

Brink betwijfelt of hij onderwerpen die hij weggelaten heeft, later alsnog zal aanpakken. ‘Er zijn nog zoveel andere zaken waar ik graag over wil schrijven. En ik ben blij dat ik na drie jaar weer terug kan gaan naar fictie, naar onbeschaamde fictie. Maar wie weet... Er zijn veel dingen losgewoeld van de bodem. Sommige wil ik graag nog eens wat nader onderzoeken, misschien in de vorm van essays. Maar ik denk niet dat ik ooit nog eens een herinneringsboek van deze omvang zal schrijven.’

Dat iemand anders een biografie over zijn leven zou willen schrijven, is voor Brink een weinig aanlokkelijke gedachte. Maar hij zou er geen bezwaar tegen hebben als Karina deze taak op zich nam. ‘Háár zou ik ermee vertrouwen,’zegt hij. ‘Ze weet inmiddels genoeg van mij om meer informatie te kunnen verzamelen dan wie anders ook. Ze is zelf ook schrijfster, ze heeft korte verhalen geschreven en is bezig aan een roman. Als schrijfster is ze ongelooflijk getalenteerd. Ik vertrouw haar volkomen, waar ze ook mee voor den dag zou komen. Dus ooit mag ze het doen.’


‘Ingrid was een mysterie’

Brink hekelt in Tweesprong de herdenkingsindustrie die er, zowel in Zuid-Afrika als Nederland, is ontstaan rond de dichteres Ingrid Jonker. Zij en Brink hadden begin jaren zestig een hartstochtelijke relatie. Niet lang daarna pleegde Jonker zelfmoord. Sindsdien is ze uitgegroeid tot een cultfiguur. Brink gruwt van alle boeken en documentaires waarin elk detail van haar leven breed uitgemeten wordt: ‘De omstandigheden van haar dood zijn van zo’n aard dat dit terrein alleen met piëteit betreden mag worden. Die mytificatie, soms vanuit twijfelachtige motieven, is verschrikkelijk. De enige werkelijk integere poging is volgens mij die Nederlandse documentaire van Henk van Woerden en Saskia van Schaik; die was uitstekend. Maar vaak hebben mensen nog een paar rekeningen te vereffenen. Of ze worden gedreven door een ongezonde belangstelling die de werkelijke betekenis van haar leven naar de achtergrond dringt. Daar wil ik niets mee te maken hebben. Maar na veertig jaar, nu ik me door de tijd die er verstreken is, niet meer zo direct bij haar leven betrokken voel, kan ik bepaalde zaken misschien in het juiste perspectief stellen. Dat klinkt arrogant, want wat voor perspectief heb ík nu helemaal? Ik was drie jaar bevoorrecht om glimpen van haar leven op te vangen. Dat betekent dat er gedeelten zijn waarvan ik gedeelten weet. Ik had het gevoel dat ik juist uit piëteit moest vertellen hoe ík haar beleefd heb. Dat ik dat aan haar verschuldigd was. Niet dat het mensen veel dichterbij haar brengt, want Ingrid was een mysterie. Zelfs voor mensen die dichtbij haar stonden, of dat dachten, althans. Ze laat me altijd denken aan de woorden van een Franse schrijver: ‘’n misterie wat skuil hou in die lig’.


Overtuigde nationalist

Op het omslag van Tweesprong staat een foto van André Brink als 13-, 14-jarige jongen die vol trots de eerste bok vasthoudt die hij geschoten heeft. ‘Die foto zegt iets over het geweld waarvan de wereld van mijn jeugd doortrokken was, en laat tegelijk zien hoe kinderlijke onschuld alles bedekte. Pas veel later begon ik te beseffen hoe gruwelijk geweld is.’ Als kind twijfelde Brink zelden aan de juistheid van het maatschappelijk bestel waarin hij opgroeide. ‘Zo was het nu eenmaal. Ik kende geen uitzonderingen, had niets om deze wereld mee te vergelijken. Dat er ook andere mogelijkheden waren, kwam nooit in me op.’

Niettemin viel hij als student, in het veilige, besloten wereldje van de Potchefstroomse Universiteit, al snel op door zijn afwijkende standpunten. ‘Mijn rol was om tegendraads te zijn en stelling te nemen tegen mijn eigen mensen, terwijl ik toch in hart en nieren een overtuigde jonge nationalist was. In mijn boek beschrijf ik hoe ik samen met F.W. de Klerk werd ingewijd in de Junior Broederbond! Maar ik vond het leuk om het ongemakkelijke element in die knusse groep te zijn. En het was een gebaar dat ik met een gerust hart kon maken, omdat ik wist dat het geen werkelijke repercussies zou hebben.’


‘Godweet dit zal ik’

Brink was nog maar een kind, toen zijn eerste gedicht werd gepubliceerd. Tientallen jaren later kent hij het nog steeds uit zijn hoofd: ‘Daar onder in in die vlei / daar soem-soem ’n by / ’n Skoenlapper bont / die vlieg daar rond / om die sap uit die blomme te suig’. Een ‘ellendig’gedicht, lacht hij achteraf. Maar het feit dat hij er een halve kroon mee verdiende, bezegelde zijn lot, want als jongen was Brink, zoals hij zelf stelt, ‘een bliksemse kleine geldwolf’. ‘Maar het maakte me ook bewust van het genot dat ik beleefde aan de daad van het schrijven, de bevrediging die ik kreeg uit het werken met woorden. Want hoe naïef en vergezocht het ook mag zijn om rijmwoorden te zoeken, als het lukt, geeft dat toch een soort machtsgevoel op heel kleine schaal.’

Vanaf die eerste publicatie wist Brink dat hij in diepste wezen schrijver was. ‘Zelfs toen ik dacht dat ik als schrijver volledig mislukt was, twijfelde ik er nooit aan dat ik moest blijven schrijven. Ik had de hoop, nee, het geloof dat ik ooit zou slagen. Ik moest ook wel, omdat ik het idee had dat ik op geen enkel ander terrein succes zou kunnen behalen. Elke andere loopbaan zou minderwaardig geweest zijn, tweede, derde, zestiende keus. Ik voelde gewoon: dit kan ik, dit moet ik en godweet dit zal ik.’

In Tweesprong gaat Brink uitgebreid in op de invloed die de Franse literatuur en met name de boeken van Albert Camus op zijn schrijverschap hebben gehad. De vraag welke invloed de Nederlandse literatuur op zijn werk heeft gehad, maakt hem naar eigen zeggen even ‘beschaamd’. ‘Die invloed was geweldig en ik had daar eigenlijk meer recht aan moeten doen. Het probleem was alleen dat in Potchefstroom, met zijn Dopperse instelling, als vanzelfsprekend werd aangenomen dat je naar Amsterdam ging om verder te studeren. Toen al had ik die averechtse drang: ik ga níet naar Amsterdam, ik ga naar Parijs.’


Niet alleen maar politiek

Als lid van de Sestiger-beweging voelde Brink zich gesteund door het enthousiasme van zijn lezers. ‘Aan de ene kant had je het haast gewelddadige verzet tegen Sestig van de leiders van het religieuze en politieke bestel. Dat zij zo heftig reageerden, prikkelde ons weer om des te harder terug te slaan. En tegelijk was er die ongelooflijke geestdrift waarmee de jonge generatie ons werk omarmde. Dat gaf je het gevoel dat je bezig was met iets wat de moeite waard was.’ Natuurlijk werd Brink ook geïnspireerd door het contact met gelijkgestemde kunstenaars als Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en Etienne Leroux. ‘Het was een soort bevestigende, bijna uitspattige vreugde om te weten dat je niet alleen was, vooral omdat we tot dat moment allemaal op een bepaalde manier eenlingen waren geweest. Opeens merkten we dat er andere mensen waren die in dezelfde dingen geloofden, die iets wilden veranderen. In ons geval met name het proza en in mindere mate ook het toneel.’

In de jaren zeventig kwam Brink vooral bekend te staan als een politiek schrijver. Dat eenzijdige beeld heeft hem dikwijls gegriefd. ‘Ik ben steeds blijven hopen dat mensen zouden inzien dat er méér in mijn werk stak.’ In Tweesprong doet Brink op basis van dagboekaantekeningen verslag van de studentenopstand in Parijs in 1968. Deze gebeurtenis overtuigde hem ervan dat zijn toekomst niet in Europa lag, maar in Zuid-Afrika. Hij zag het als taak om met zijn boeken een context te scheppen waarin een revolutie zou kunnen plaatsvinden. ‘Ik wilde mensen bewust maken van een breder spectrum van leven, wat betreft cultuur, moraliteit en ethiek, literatuur en filosofie. Om de mensen in Zuid-Afrika voorbij de engheid van het apartheidsdenken te inspireren of te dwingen. Ze te laten inzien dat er meer in de wereld te koop was dan dat kleine leventje waarin wij opgesloten zaten.’

Zijn engagement werd Brink door het apartheidsregime niet in dank afgenomen. Zijn roman Kennis van die aand werd verboden. Zijn telefoon werd afgetapt, zijn post geopend, zijn auto gesaboteerd. Hij ontving doodsbedreigingen. En één nacht werd er zelfs een brandbom naar zijn huis gegooid. Ook was hij zich steeds bewust van de aanwezigheid van veiligheidsagenten die al zijn bewegingen in de gaten hielden. Een zenuwslopende tijd. Toch heeft hij geen spijt van alle opofferingen en zou hij het zo weer doen. Zijn grootste beloning kwam toen Nelson Mandela hem tijdens een ontmoeting toevertrouwde: ‘When I was in prison, you changed the way I saw the world.’ ‘Die opmerking van Mandela,’ aldus Brink, ‘zal misschien altijd wel het ontroerende hoogtepunt van mijn leven blijven.’

         
‘Weggaan zal ik niet’

Toch is Brink teleurgesteld over de koers die het leven in Zuid-Afrika na de omwenteling van 1994 heeft genomen. Zijn teleurstelling is des te groter, omdat hij veel leiders van vandaag vóór de omwenteling al had leren kennen. ‘Destijds vereerde ik deze mensen. Als ik dacht aan wat ze bereikt hadden, dat ze ondanks alles wat ze moesten verduren, bleven geloven... En toen kwamen ze aan het bewind en deden ze precies hetzelfde als de voorgangers tegen wie ze in opstand waren gekomen. Het is natuurlijk allemaal voorspelbaar, menselijk. Ik kan redelijk naïef zijn, maar in dat opzicht was ik naïever dan ooit. Omdat ik werkelijk verwacht had – net als met de studentenopstand van ‘68 – dat dit het begin zou kunnen zijn van een nieuwe mensheid, een nieuwe manier van denken, een nieuwe manier van zijn.’

Brink ergert zich vooral aan alle criminaliteit en corruptie: ‘Ik moet me er soms toe dwingen om mezelf te troosten met de gedachte dat de nieuwe bedeling pas vijftien jaar oud is. Vijftien jaar is niets in de geschiedenis van een volk. En in die tijd zijn we toch al verstommend ver gekomen, dankzij de invloed van uitzonderlijke figuren als Mandela en Tutu.’

Het geweld heeft hem ook in zijn persoonlijk leven geraakt. In 2006 werd zijn dochter aangerand tijdens een overval op een restaurant in Somerset-Wes, en in 2008 werd zijn neef, een zoon van zijn zuster, de schrijfster Elsabé Steenberg, in zijn eigen huis vermoord. Na deze gebeurtenissen gebruikte Brink zijn bekendheid om nationaal én internationaal de noodklok te luiden. Het kwam hem op snerende reacties te staan. Brink zou zich alsnog ontpoppen als verstokte blanke die zijn verworvenheden niet wilde opgeven. Als hij er zó over dacht, kon hij maar beter emigreren, net als collega J.M. Coetzee had gedaan. Brink: ‘Ik hoop dat mensen zullen inzien dat het feit dat ik niet vertrek, dat ik ervoor kies om te blijven, wat de situatie ook is, iets betekent. Ik ben wanhopig, ik ben opstandig, maar weggaan zal ik niet.’

Gelukkig heeft Brink ook aanwijzingen dat zijn klacht wél gehoord is. ‘Uit enkele reacties blijkt dat het opgemerkt is. En als íemand mij vertrouwen in de toekomst heeft gegeven en dat ook blijft geven, dan is het Nelson Mandela. Want ik heb Mandela ook daarna enkele keren ontmoet en hij heeft me verzekerd dat hij luistert en dat hij begrijpt.’


Nieuwe slavenroman

Brink sluit niet uit dat hij deze misstanden nog eens in een roman zal aanpakken. Maar voorlopig heeft hij zijn handen vol aan een nieuwe slavenroman. Uitgangspunt is een historische gebeurtenis uit 1830. Brink ontdekte dit gegeven doordat een vriend van hem de boerderij uit Houd-den-Bek heeft gekocht en een team van archeologen en historici heeft ingehuurd om de geschiedenis van het gebied in een museum in beeld te brengen. ‘Hij wilde dat ik de biografie van zijn boerderij zou schrijven. Al pratend kwamen we toen op een voorzaat van mij, die blijkbaar in 1830 baas van die plaas was. In die tijd had de zoon van de boer een relatie met een jong slavenmeisje. Uit deze relatie werden vier kinderen geboren. Er moet iets gebeurd zijn, want opeens is er sprake van nog maar drie kinderen. Zoiets zet de verbeelding van een schrijver in gang. Maar toen kwam de tijd dat hij moest trouwen, en zijn ouders besloten dat de dochter van de buren – welvarende mensen – de ideale vrouw voor hem was. Toen zat hij in de penarie met dat gezin dat hij al had. Hij heeft gewoon zijn kinderen als slaven verkocht. Zo’n gegeven kan ik niet laten rusten! Aan dat verhaal ben ik nu voorzichtig begonnen. Maar er is nog zoveel waar ik aan wil werken...’

Henk van Woerden: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"'

“Wat ik spijtig vind, is dat Afrikaners de indruk hebben dat Nederlanders zich altijd overal mee willen bemoeien.  Ik ben me als geen ander bewust van het ongenuanceerde beeld van de Afrikaner dat bij veel Nederlanders  bestaat.  Aan de andere kant is het gevaar even groot dat men in Zuid-Afrika heel simplistisch denkt over Nederlanders.  Zelf voel ik me inmiddels toch weer een halve Zuid-Afrikaan.  Daarom zou ik het spijtig vinden wanneer ik als de zoveelste bemoeizuchtige Hollander werd beschouwd.”

De Nederlandse schrijver Henk van Woerden (1947) emigreerde halverwege de jaren vijftig met zijn ouders naar Zuid-Afrika.  Zijn jeugd aan de Kaap heeft hij beschreven in zijn bekroonde debuutroman Moenie kyk nie (1993).  Na Tikoes (1996) volgde eind 1998 Een mond vol glas, het laatste deel van wat is uitgegroeid tot een indrukwekkend drieluik over Zuid-Afrika.



Tsafendas: man zonder identiteit

Voor dit laatste boek, een mengeling van geschiedschrijving, reisnotities en zelfonderzoek, heeft Van Woerden het verhaal van Demitrios Tsafendas, de man die in 1966 met vier dolkstoten een einde maakte aan het leven van dr. Hendrik Verwoerd, tot uitgangspunt genomen.  In Een mond vol glas benadrukt Van Woerden het feit dat Tsafendas, hoewel hij duidelijk geestelijk gestoord was, toch ook handelde uit politieke motieven.  Tsafendas was het kind van een Griekse vader en een zwarte moeder en heel zijn tragische bestaan werd bepaald door zijn ‘baster’-afkomst.  Gevraagd naar de redenen voor zijn daad antwoordde Tsafendas dat hij het ‘niet eens’ was met de ‘maatregelen’.

Van Woerden legt in zijn boek een verband tussen de wanhoopsdaad van Tsafendas en de huidige golf van geweld op de Kaapse Vlakte.  Daarnaast vergelijkt hij zijn eigen positie als immigrant - zwevend tussen twee culturen, overal en nergens thuis - met die van de kleurling Tsafendas en ook die van minister-president Verwoerd, van wie Afrikaners soms zeiden dat hij maar een ‘uitlander’ was, ‘nie erflik uit sy volk gegroei nie’.

“Het feit dat Verwoerd een immigrant was, maakte hem veel strakker in de leer dan de blanke Zuid-Afrikanen zelf,” meent Henk van Woerden.  “Als immigrant heb je een verscherpt besef van te moeten aansluiten bij de heersende toestand in het land van aankomst.  Verwoerd heeft een rechtvaardiging voor de apartheid gevonden, een logische manier van argumenteren, waarvan ik me afvraag of de Zuid-Afrikanen daar zelf ooit opgekomen waren.   Die ideologie stierf uit met zijn dood.  Daarna was men eerder bereid tot compromissen.  In die zin beschouw ik de moord op Verwoerd door Demitrios Tsafendas wel degelijk als een politieke daad van betekenis.”

Henk van Woerden groeide op in het arme migrantenmilieu aan de Kaap in de jaren '50 en '60.  Zijn belangstelling voor Tsafendas hangt samen met zijn jeugdervaringen van toen.  Zijn moeder stierf kort nadat het gezin in Zuid-Afrika was aangekomen.  Daarna hertrouwde vader Van Woerden twee keer, beide keren met vrouwen die van gemengde afkomst waren, een feit dat verborgen werd gehouden, waarvoor men zich schaamde en waarover in de straat geroddeld werd.  “Het was moeilijk om voor mijn vaders derde vrouw een blanke pas te krijgen,” herinnert Van Woerden zich nu.  “Toen zij zwanger raakte, zijn ze zelfs naar Rhodesië gevlucht, omdat ze bang waren voor de kleur van het kind.  In mijn persoonlijk leven was die angst voor rassenmenging dus een gegeven.  Vandaar mijn fascinatie toen ik erachter kwam dat de man die Verwoerd had neergestoken, niet alleen gek was en een Griek, maar ook van gemengde afkomst.”

Tsafendas ging de geschiedenis in als ‘die malle Griek met z'n lintwurm’.  Toch werd in het onderzoeksrapport uit 1966 - een openbaar stuk - ook al vermeld dat Tsafendas van ‘baster’-afkomst was.  Van Woerden heeft bij het schrijven vooral geput uit de eind 1997 vrijgegeven documentatie waarop het rapport gebaseerd was.  Tegenwerking heeft hij niet ondervonden.  Alleen bleek één van de archiefdozen verdwenen te zijn.  “De psychiatrische rapporten van de Amerikaanse inrichtingen waarin Tsafendas opgenomen is geweest en ook het verslag van de Israëlische inlichtingendienst, de Mossad, daarvan heb ik geen letter gezien.”

Tot een rechtszaak tegen Tsafendas is het nooit gekomen.  Tijdens een hoorzitting werd hij door een aantal psychiaters ontoerekeningsvatbaar verklaard.  Rechter Beyers meende dat Tsafendas niet voor de rechtbank kon verschijnen, “net so min as ek 'n hond kan verhoor”.  Toch werd Tsafendas niet overgebracht naar een psychiatrische inrichting, waar hij behandeld zou kunnen worden, maar opgesloten in Pretoria Central, samen met de politieke gevangenen.  Naar het gevoel van een groot deel van de Afrikaner bevolking was dit de plaats waar Verwoerds moordenaar thuishoorde.

Pas eind 1994 werd Tsafendas overgeplaatst naar Sterkfontein.  Begin 1995 deed Henk van Woerden een eerste poging om toestemming te krijgen om Tsafendas op te zoeken.  Hij benaderde alle officiële instanties, maar werd keer op keer afgewezen.  Een jaar later reisde hij rechtstreeks naar Krugersdorp, belde het ziekenhuis op en toen bleek dat hij helemaal geen toestemming van hogerhand nodig had: de ziekenhuisdirectie zelf draagt verantwoordelijkheid voor wie er tot Tsafendas toegelaten wordt.  Tsafendas was op dat moment echter te ziek om bezoek te kunnen ontvangen.  Maar in maart 1998 kwam de begeerde uitnodiging alsnog.  Van Woerden heeft Tsafendas inmiddels drie keer bezocht.

“Je kunt iemands ideeën wel bagatelliseren door te beweren dat hij gek is, maar wat zegt dat nu eigenijk?  Welke vorm neemt die geestesziekte aan?  Wat zijn de oorzaken?  Als iemand regelmatig ziek is, wat voor invloed heeft dat op de rest van zijn bestaan, als hij niet ziek is?  Hoe sterk gescheiden waren die periodes, die aanvallen van schizofrenie?  Er wordt tegenwoordig heel anders gedacht over schizofrenie dan toen.  Schizofrenie was destijds een vorm van melaatsheid.  Valkenburg in de Kaap of Sterkfontein in de Transvaal, dat was een schrikbeeld, vooral vanwege de behandeling met electrische schokken die daar werd toegepast.  Veel mensen verkozen zelfmoord, als ze in geestelijke nood verkeerden!”

In tegenstelling tot de Kaapse rechtbank neemt Henk van Woerden Tsafendas' politieke motivatie wel degelijk serieus.  “Tsafendas was lichtelijk naïef, een man die graag vertelt, maar ook graag dingen verzint.  Aan de andere kant ook iemand die op jonge leeftijd al heel sociaal bewogen was, op 18- of 19-jarige leeftijd al lid wordt van de communistische partij, omdat hij ziet dat er iets niet in de haak is in de koloniale verhoudingen.  Op de Rand ging hij regelmatig naar bijeenkomsten, deelde pamfletjes uit.  Ik heb dat niet anders kunnen verklaren dan vanuit zijn underdogpositie in koloniaal Mozambique, het getreiter van zijn medescholieren in Middelburg die hem voor ‘Blackie’ uitscholden, en vervolgens de sociale omstandigheden op de Rand, waar voor het eerst heel streng de pasjeswetten werden toegepast, waar de politie voor het eerst jacht ging maken op illegalen - en Tsafendas was illegaal.”

Van Woerden ziet een duidelijke overeenkomst tussen de aanslag op Verwoerd en het huidige geweld op de Kaapse Vlakte.  “In Een mond vol glas probeer ik de daad van Tsafendas te verklaren vanuit zijn gefrustreerde gevoelens over wel of niet gekleurd zijn, over identiteitsloos zijn.  In zoverre kun je zeggen dat het geweld op de Kaapse Vlakte uit dezelfde motieven voortkomt.  Wat is de kleurling aangedaan?  Men heeft hem iedere vorm van identiteit afgetroggeld.  Een non-person die ook nog eens in niemandsland moest gaan wonen, daar op die kale vlakte.  Daar ben ik stellig van overtuigd: als je iemand zijn identiteit ontneemt en hem reduceert tot een dier, dan zal hij zich als een dier gaan gedragen.  Anders is het niet te verklaren, deze absolute waanzin.”



Terug naar Nederland

Na zijn studie aan de Michaelis School of Fine Arts, keerde Van Woerden in 1968 terug naar Europa, waar hij bevriend raakte met Breyten Breytenbach.

“Tsafendas' gevoel van ontheemd zijn ken ik heel goed,” verklaart hij achteraf.  “Niet dat ik me, waar ik ook ging, buitengesloten voelde, maar ik voelde me steeds weer gedreven om me te verplaatsen.  Eenmaal immigrant, eenmaal weg van huis en je komt nooit meer thuis, je blijft zoekende.  Het land dat je verlaten hebt, sterft in je af.”

Aanvankelijk dacht Van Woerden dat hij Zuid-Afrika voorgoed de rug had toegekeerd.  Hij zocht een substituut en vond dat in Griekenland, waar hij twee jaar in het strandhuis van Jan Rabie woonde. Nederland vond hij afschuwelijk.  “Ik begreep die botte Hollanders niet,” herinnert hij zich, “ze waren zo hardgebekt, zo weinig gastvrij, zo benepen.  Ik ben me hier pas een beetje thuis gaan voelen toen half Amsterdam zwart werd.  Wat een verademing!  In mijn ogen was Nederland kleinzielig, mistroostig, totdat in 1971 die enorme golf van Caraïbische immigranten op gang kwam.”

Pas in Nederland werd Van Woerden zich bewust van de werkelijke omvang van de misstanden in Zuid-Afrika.  Woede, frustratie, machteloosheid.  Toch waren zijn gevoelens jegens de Nederlandse anti-apartheidsbeweging die zich halverwege de jaren '70 begon te roeren, gemengd.  “De oppervlakkige uitingen vond ik volstrekt naïef.  Ik begreep die rabiate Afrikanerhaat niet en vond die historisch volstrekt misplaatst.  Bovendien werd Zuid-Afrika voorgesteld als een zwart-witland, waar je goeden en kwaden had.  Zelf was ik natuurlijk veel beter op de hoogte dan welke anti-apartheidsactivist ook.  Ik wist dat er vele schimmige gebieden waren, dat de politieke situatie een veel complexere achtergrond had dan men zich realiseerde.  Het leek wel alsof men de situatie van de Tweede Wereldoorlog - goed of fout - ongenuanceerd op Zuid-Afrika plakte en alsnog aan de goede kant kon gaan staan.  Met die scepsis maakte ik me niet populair, nee.  Er zijn in Nederland zeer veel uiterst oprechte mensen die zich op een heel idealistische manier voor de anti-apartheidsstrijd hebben ingezet.  Daar heb ik veel bewondering voor.  Maar voor velen was Zuid-Afrika na 1968 een wingewest van het geweten.”

Een uitnodiging om lid te worden van het ANC wees hij van de hand.  “Ik vond dat als je lid werd van het ANC en je publiekelijk identificeerde met een bepaalde zaak, dat je dan ook iets moest ondernemen.  En dat kon alleen maar eindigen in een reis naar Zuid-Afrika om iets te doen.”

“Als je negentien bent, wil je best iets doen, zoals de jeugd altijd wel wat wil doen.  Maar in Zuid-Afrika had ik steeds het gevoel: ik kan hier niets doen, want morgen hang ik.  Die angst voor verraad werkte heel verlammend.  Een goede vriend van mij - weliswaar een Afrikaner in hart en nieren, maar één waarvan ik altijd dacht dat hij het hart aan de goede kant droeg - een fotograaf die het vak nog van mijn vader had geleerd, die infiltreerde in dat kringetje van Engels-liberale studenten aan UCT.  Die jongen is op een gegeven moment als BOSS-informant ontmaskerd.  Vervolgens, toen ik naar Europa kwam, kon ik me niet anders voorstellen dan dat ook de anti-apartheidsbeweging haar eigen spionnen kende.  Dat bleek ook zo te zijn, kijk maar naar wat Breyten overkwam.  Misschien is dat iets waar ik spijt van heb, is dat een vorm van lafheid geweest, gewoon te bang.  Vind je het gek?”



"Als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaanse dichter"

Het schrijven van Een mond vol glas was volgens Van Woerden ‘een lange, donkere tunnel’.  Recht doen aan de complexiteit van het Zuid-Afrikaanse verleden stond bij hem voorop.  En dus worstelde hij  om de juiste afweging van de feiten te maken, de juiste toon te vinden, de juiste invalshoek.  In het voorjaar van 1998 lag er een manuscript dat bijna twee keer zo dik was.  Uiteindelijk begreep Van Woerden dat hij het boek moest toespitsen op Tsafendas.  Dat betekende dat grote stukken tekst geschrapt moesten worden.  Fragmenten over de oorsprong, de positie en de verschillende vormen van het Afrikaans bijvoorbeeld, inclusief het verslag van een ontmoeting met de schrijver A.H.M. Scholtz.  Het hoofdstuk over de islam aan de Kaap had twee, het interview met Achmat Davids wel drie keer zo lang kunnen zijn.  Veel van dit materiaal is in de vorm van artikelen in NRC-Handelsblad verschenen.

Hoewel hij zich realiseert dat het onderwerp ‘Zuid-Afrika’ nog lang niet uitgeput is, heeft Van Woerden er even genoeg van om over dat land te schrijven.  Tenslotte heeft hij ook een groot deel van zijn leven buiten Zuid-Afrika doorgebracht, onder meer in het oostelijke Middellandse-Zeegebied.  Hij speelt met de gedachte om een boek te schrijven over de wereld van de islam.  Niet de monolitische godsdienst, maar klank en kleur van de Arabische wereld fascineren hem.  Daarnaast wonen er in Nederland inmiddels al bijna een miljoen moslims, voor het merendeel immigranten.

“Waar ik heel dankbaar voor ben,” mijmert hij, “is dat ik in Zuid-Afrika voor het eerst Arabische muziek hoorde, dat ik in de Bo-Kaap voor het eerst het Arabische kleurschema tegenkwam dat je overal in Spanje en Noord-Afrika terugvindt.  De taal van de schilder is kleur en wat dat betreft heeft de Kaap een hele wereld voor me doen opengaan.”

“Ook mijn schrijfstijl is voor tachtig procent beïnvloed door het Afrikaans.  Het Afrikaans is een prachtig instrument.  Ik heb altijd gedacht: als ik in Europa misluk, dan word ik een Afrikaans dichter.  Ik ben een zeer groot bewonderaar van de Zuid-Afrikaanse poëzie.  Als ik een Nederlands gedicht lees, mis ik onmiddellijk de taal, de resonance, de beknoptheid van het Afrikaans, de scherpte, het kale, het landschappelijke.  Er zijn heel weinig Nederlandse dichters die ik kan waarderen of zelfs maar te lezen zonder in het achterhoofd de gedachte: ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter geweest zijn.”


Bron: 'Soms denk ik: "Ja, maar in het Afrikaans zou dit toch lekker veel beter hebben geklonken"' : Nederlander Henk van Woerden schrijft roman over Demitrios Tsafendas / [interview door] Ingrid Glorie. In: Tydskrif vir Letterkunde: vol. 37 (1999), afl. 2 (mei), pag. 106-110.

Oorlog om u te behagen

Vertaalatelier (website Maandblad Zuid-Afrika, september 2014)

Van 2013 tot 2017 verschenen er op de website van Maandblad Zuid-Afrika met onregelmatige tussenpozen bijdragen in de rubriek 'Vertaalatelier'. Hierin gaven professionele vertalers Afrikaans-Nederlands, Nederlands-Afrikaans en Afrikaans-Engels een kijkje in de keuken van hun vertaalpraktijk. Elke bijdrage bestond uit een literair fragment in de brontaal, een voorstel tot vertaling in de doeltaal en een reflectie van de vertaler op het vertaalproces. Drijvende kracht achter dit project was vertaler Rob van der Veer. Hieronder mijn bijdrage uit september 2014.

Oorspronkelijke auteur: Sonja Loots
Oorspronkelijke titel: Sirkusboere
Vertaler: Ingrid Glorie

Fragment:
Twee keer per dag, om halfdrie in die middag en seweuur saans, word Ben met wolwefluite en ’n gestamp van voete in die amfiteater verwelkom. Die toeskouers in die volgepakte paviljoene is opgewonde. Hulle kom uit New York, Chicago en Atlanta en hulle rek hulle nekke om die held uit Afrika beter te kan sien. Hy is omgeef deur die romantiek wat sy ongerepte vasteland vir hulle inhou. Hy verteenwoordig die drama en skouspel van die verafgeleë slagvelde waaroor hulle in die koerant gelees het.
Generaal Viljoen het ’n volle twee jaar en vier maande teen die Britse oormag geveg, lees hulle in die programnotas. Hy het volhard totdat die Britte sy perd onder hom uitgeskiet, hom gevange geneem en hom vir die res van die oorlog na St. Helena verban het.
’n Oorlogsbeuel blaas en ’n militêre orkes begin speel. Ben stap tot in die middel van die stowwerige arena en buig laag. Weg is die gehawende man met die mauser van twee en ’n half jaar gelede. Hy dra blinkgepoetste stewels en ’n deftige militêre tuniek met goue koord op die bors. Die dames loer deur hulle lornjette na sy raafswart kuif en snor, sy donker wenkbroue en die glimmende medaljes op sy bors. Die mans reken goedkeurend hy was ’n gedugte opponent vir sy teenstanders. Hulle het simpatie met die Boere se stryd. Hul voorvaders het immers ook ’n onafhanklikheidsoorlog teen Engeland geveg; daarom bewonder hulle die gideonsbende wat die magtige Britse Ryk soveel probleme gegee het.
“Welkom by die Suid-Afrikaanse Boereoorlog-vertoning,” bulder Ben oor sy megafoon. “U is by die grootste militêre skouspel wat die wêreld nog gesien het!”
Die applous is oorverdowend. Ben glimlag, stap met lang treë van die een kant van die arena na die ander. “Ek wil u bekend stel aan ’n groep merkwaardige mans en vroue uit die mees verafgeleë dele van Suidelike Afrika. Hulle het onverdrote in die oorlog geveg – en hulle doen dit vandag weer. Díe keer vir u plesier.” (p. 15-16)

Vertaling: 
Twee keer per dag, om half drie ’s middags en zeven uur ’s avonds, wordt Ben met gejoel en het geroffel van voeten in het amfitheater verwelkomd. De toeschouwers op de stampvolle tribunes zijn opgewonden. Ze komen uit New York, Chicago en Atlanta en ze gaan op de punt van hun stoel zitten om de held uit Afrika beter te kunnen zien. Om hem heen hangt de romantiek die zijn ongerepte continent voor hen inhoudt. Hij vertegenwoordigt het drama en spektakel van de verre slagvelden waarover ze in de krant hebben gelezen.
Twee jaar en vier maanden lang heeft generaal Viljoen tegen de Britse overmacht gevochten, lezen ze in het programmaboekje. Hij heeft volhard tot de Britten zijn paard onder hem vandaan schoten, hem gevangen namen en hem voor de rest van de oorlog naar St. Helena verbanden.
Een oorlogsbugel schalt en een militair orkest zet in. Ben loopt naar het midden van de stoffige arena en maakt een diepe buiging. Weg is de gehavende man met de mauser van tweeënhalf jaar geleden. Hij draagt glimmend gepoetste laarzen en een deftig militair tuniek met gouden koord op de borst. De dames loeren door hun lorgnetten naar zijn ravenzwarte kuif en snor, zijn donkere wenkbrauwen en de blinkende medailles op zijn borst. De mannen bedenken goedkeurend dat hij een geduchte opponent voor zijn tegenstanders moet zijn geweest. Ze hebben sympathie met de strijd van de Boeren. Hun voorouders hebben immers ook een onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland uitgevochten; daarom bewonderen ze de gideonsbende die het machtige Britse Rijk zoveel problemen heeft bezorgd.
“Welkom bij de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog-voorstelling”, buldert Ben door zijn megafoon. “U bent bij het grootste militaire spektakel dat de wereld ooit heeft gezien!”
Het applaus is oorverdovend. Ben glimlacht, loopt met lange passen van de ene kant van de arena naar de andere. “Ik wil u voorstellen aan een groep bijzondere mannen en vrouwen uit de verste delen van Zuidelijk Afrika. Ze hebben in de oorlog onverdroten gevochten – en vandaag doen ze dat opnieuw. Nu om u te behagen.”

Reflectie:
Tijdens mijn eerste bezoek aan Zuid-Afrika, in 1993, woonde ik in een studentenhuis in Stellenbosch. Er kwamen regelmatig bedelaars aankloppen, want het studentenhuis stond precies halverwege een platgetreden paadje tussen het plakkerskamp en de bottelstore. Maar Flippie was geen bedelaar; hij verdiende wat geld door auto’s te wassen, hij zette de vuilniszakken langs de stoeprand, en hij wierp zich graag op als huismeester, al had niemand daarom gevraagd. Wanneer mijn huisgenoten naar college waren, dronken we samen koffie aan de keukentafel en vertelde hij me verhalen over het leven van een boemelaar. Op een dag wilde hij papier en pen hebben en schreef hij mij een brief: ‘Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom.’
Flippies woorden zetten me aan het denken. Kón ik Afrikaans praten? Ik begon me te realiseren dat ik vooral báng was om Afrikaans te praten, omdat ik geen modderfiguur wilde slaan tegenover mijn nieuwe Zuid-Afrikaanse vrienden – op dat moment, aangezien ik het land nu eenmaal was binnengekomen via de weg van de literatuur, vrijwel allemaal schrijvers, journalisten en academici. Juist het feit dat het Afrikaans zo dicht tegen mijn eigen taal aan lag, gaf me een ongemakkelijk gevoel. Maar wat zou ik geleerd hebben als ik na een halfjaar terugkeerde naar Nederland en ik sprak nog steeds geen Afrikaans?
Vanaf die dag begon ik mijn Afrikaans te oefenen op Flippie en de bergies die aan de deur kwamen voor ’n tweerandjie of een paar empties. De meesten waren te ver heen om mijn onhandige gestamel op te merken. Zij vonden alles best, zolang ze hun lege flessen maar kregen, voor het statiegeld. Maar na een paar weken groeide mijn zelfvertrouwen en waagde ik het erop om mijn Afrikaans ook op mijn hooggeleerde vrienden los te laten. En nu droom ik zelfs al in het Afrikaans en vind ik het vaak moeilijk om te beoordelen of mijn Nederlands nog wel klopt. Allemaal te danken aan Flippie.

Eén van de meest interessante Afrikaanstalige romans van de afgelopen jaren is, wat mij betreft, Sirkusboere van Sonja Loots uit 2011. Wie het boek leest, krijgt aanvankelijk de indruk dat het hier om pure fictie gaat. Toch zijn de gebeurtenissen die worden beschreven, gebaseerd op historische feiten die door de schrijfster zorgvuldig zijn onderzocht. In Sirkusboere draait alles om veranderende en conflicterende percepties van de geschiedenis.
Sirkusboere vertelt het tragi-komische verhaal van de Zuid-Afrikaanse inzending naar de Wereldtentoonstelling in de Amerikaanse stad Saint Louis in 1904. Het is enkele jaren na de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902). Aan alle kanten zijn zware verliezen geleden: de oorlog heeft minstens 22.000 Britten, 34.000 Boeren en 15.000 zwarten het leven gekost. In de Britse concentratiekampen zijn vele Afrikaner vrouwen en kinderen en ook veel zwarten gestorven van ziekte en ontbering. In de voormalige Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat hebben de Britten zo’n dertigduizend boerderijen platgebrand; de veestapel is meer dan gehalveerd. En ná de oorlog zorgde een aanhoudende droogte ervoor, dat het voor de Afrikaners bijna onmogelijk was om hun leven weer op te bouwen.
Vóór het uitbreken van de oorlog boekte Frank Fillis triomfen als circusdirecteur. Het was een vrolijke tijd, vooral in de welvarende mijndorpen aan de Rand, waar de goudzoekers het breed lieten hangen. Maar ná de oorlog is de realiteit in Zuid-Afrika grauw en armoedig. Frank Fillis – ‘Befaamde volksvermaker. Impresario, arties en sirkusbaas. Skepper van kolossale skouspele en treffende tablo’s. En laaste maar nie die minste nie, eienaar van Afrika se eerste en enigste eenwielfiets’ (p. 60) – wil zijn geluk in Amerika gaan beproeven.
Wat Frank voor ogen staat, is een spektakelstuk over de Boerenoorlog. De strijd van het dappere Boerenvolkje tegen het perfide Albion kon in de Verenigde Staten, die zich ruim een eeuw tevoren zélf aan de Britse koloniale heerschappij hadden ontworsteld, op veel sympathie rekenen. Het voorbeeld voor deze vertoningen is het rondreizende circus van Buffalo Bill met zijn indianen, Mexicanen en kozakken. Frank spaart kosten noch moeite om zijn ‘Boer War Circus’ tot een succes te maken. Hij contracteert ‘driehonderd Britse oorlogsveterane, driehonderd oudstryders aan Boerekant, vyftig Boervroue en Boerkinders en minstens honderd Suid-Afrikaanse naturelle’ (p. 96) om de veldslagen bij Colenso en Paardeberg na te spelen. Onder de rekwisieten die naar Amerika worden verscheept, bevinden zich balen met struisvogelveren, ivoren slagtanden, artilleriegeschut, twee pom-poms, drie kanonnen, enkele ossenwagens en een complete veldambulance. In de States zal Frank ook nog eens honderden paarden bestellen, die worden afgericht om dood neer te vallen. Alles moet zo echt mogelijk lijken. De hoofdrolspelers in deze megaproductie zijn generaal Piet Cronjé, een oude ijzervreter wiens overgave bij Paardeberg voor de Boeren het begin van het einde van de oorlog inluidde, en generaal Ben Viljoen, vertegenwoordiger van een jongere generatie Afrikaners, een gelukzoeker die veel minder verknocht is aan ‘grond’ dan de geslachten voor hem, en die naarstig op zoek is naar een kans om wég te komen uit Zuid-Afrika.
Sirkusboere is een roman over omgaan met de verschrikkingen van het verleden. Daarnaast vallen er parallellen te trekken met actuele kwesties als de verwerking van het trauma van de Grensoorlog, het Boetman-debat en de exodus van jonge hoogopgeleide Zuid-Afrikanen die geen toekomst voor zichzelf meer zien onder de nieuwe bedeling.
Terwijl Frank Fillis een show wil neerzetten die zijn weerga niet kent, is het maar een droevig stel, dat hij heeft ingehuurd: ‘Die meeste van hulle het slegs karige besittings in hul gehawende tasse en trommels, maar dit beteken nie hulle reis lig nie. Hulle sleep verhale van rampspoed saam. Dit is dooie gewig waarmee hulle aangesteier kom, kadawerstywe herinnerings wat nie opgebondel of weggestop kan word nie, maar hulle weier om dit neer te sit.’ (p. 136)
Het Boerencircus wordt dé hit van Saint Louis, maar naarmate de maanden voorbijgaan, nemen de spanningen binnen de groep toe. ‘Frank se deelnemers begin al hoe minder let op sy aanwysings, en al meer op hul eie buie. Emosies vlam onverwags op en dié wat woedend is, laat hulle nie deur ’n dramateks bedwing nie. Boer en Brit raak werklik handgemeen en takel mekaar op maniere waarop nie vooraf ooreengekom is nie. Selfs georkestreerde gevegte ruk handuit. […] Soldate wat lankal dood moes wees, spring op om hul makkers te hulp te snel. Ou wrewels en renonse het nuwes gebaar en dit alles word onvoorspelbaar en vurig voor die gehore uitgespeel.’ (p. 285)
Als Frank de balans opmaakt, merkt hij dat de show door al zijn megalomane investeringen verlies heeft gedraaid. Sommige acteurs hebben niet eens genoeg geld opzij kunnen leggen voor de overtocht terug naar Zuid-Afrika. Er zit niets anders op dan de show voort te zetten op Coney Island. Om een faillissement af te wenden, moet Frank echter eerst alle requisieten verkopen, vóór het gezelschap Saint Louis kan verlaten. De spullen worden opgekocht door een gladde Amerikaanse ondernemer, William Brady, die in New York een tweede, veel spectaculairder Boerencircus opzet, met generaal Piet Cronjé, de ‘King Lear van Coney Island’, als ster.

Uit bewondering voor het boek begin ik een hoofdstuk te vertalen. Je weet maar nooit waar zoiets toe kan leiden. Want van één ding ben ik overtuigd: wie uiteindelijk ook de opdracht zal krijgen om dit boek te vertalen, Sirkusboere is een knap, geestig en aangrijpend boek dat het verdient om in Nederland uitgegeven te worden.
Een paar maanden later neem ik mijn eigen vertaling nog eens onder de loep. Waar ik me zorgen over maak, is niet zozeer of ik de Afrikaanse tekst inhoudelijk wel correct heb weergegeven. Maar is het ook goed Nederlands geworden?
Aanvankelijk had ik ‘hulle rek hulle nekke’ bijvoorbeeld vertaald met ‘ze rekken hun nekken’. Dat is wat er staat en blijkbaar, zo begrijp ik van een moedertaalspreker, is het in het Afrikaans ook geen ongebruikelijke frase. Maar in het Nederlands komt het me wel erg plastisch voor. ‘Ze rekken zich uit’, dan, of ‘ze strekken zich uit’? Dat laatste roept bij mij het beeld op van toeschouwers die rek-en-strekoefeningen aan het doen zijn of zelfs languit op de grond gaan liggen. ‘Reikhalzend’ dan? Maar in dat woord lijkt een toekomstverwachting opgesloten te liggen, een gevoel van anticipatie, dat misschien wel klopt met de voorstelling als geheel, maar niet met het vervolg van de zin, waaruit blijkt dat ze heel concreet hun best doen om een glimp van Ben Viljoen op te vangen. Een andere manier om dát voor elkaar te krijgen, is: door ‘op het puntje van hun stoel te gaan zitten’. Misschien wat clichématig, maar blijkbaar geldt dat voor ‘hulle rek hulle nekke’ in het Afrikaans ook. Op het laatste moment besluit ik dat het verkleinsuffix in ‘puntje’ weg moet. Het kan best zijn dat de toeschouwers zo opgewonden zijn als kleine kinderen, maar dit is beslist een show voor volwassenen!
Iets anders wat bijna aan mijn aandacht ontsnapt, is dat Ben Viljoen niet ‘laag’ buigt. Hij buigt ‘diep’ (waardoor zijn neus of zijn bovenlichaam laag boven de grond komt te hangen). Maar zijn we er dan? Nee, gezien zijn rol als spreekstalmeester lijkt ‘maakt een diepe buiging’ net even wat accurater. Ik moet mezelf ervan weerhouden om hem geen ‘zwierige buiging’ te laten maken. Dat zou te frivool zijn en niet passen bij het leed van de oorlogsveteranen en de plechtigheid van de voorstelling.
Ten slotte lijkt ‘vir u plesier’ een formule die het Afrikaans waarschijnlijk vanuit het Engels is binnengekomen: ‘for your pleasure’. Deze keer grijp ik wel terug op mijn herinneringen aan de circusdirecteur uit mijn jeugd. Wat zou die gezegd hebben? “En nu om ú te behagen!”

Wat me vooral opvalt, is hoeveel moeite het me kost om, met de Afrikaanse tekst in mijn achterhoofd, de kwaliteit van mijn eigen Nederlands objectief te blijven beoordelen. Vertalen uit het Afrikaans lijkt zo makkelijk. Alsof je hele lappen tekst vrijwel letterlijk kunt overnemen. Natuurlijk moet je oppassen voor de evidente ‘valse vrienden’, woorden die net even iets anders betekenen dan je verwacht, en soms zelfs het tegenovergestelde. Maar daarnaast moet de tekst in de doeltaal, het Nederlands, dezelfde originaliteit bezitten als in de brontaal, het Afrikaans. Dat betekent dat het vertaalproces altijd uit meerdere ronden moet bestaan: eerst gericht op de inhoud van de brontaal, en vervolgens op een beoordeling vanuit de doeltaal.
Om een goede vertaler te kunnen worden, is het dus niet alleen nodig om je kennis van het Afrikaans steeds verder te optimaliseren… Je moet ook waken over je beheersing van het Nederlands en proberen om deze steeds te blijven verrijken. Het is niet voldoende om alleen Afrikaanse literatuur te lezen en op andere manieren zo veel mogelijk Afrikaans tot je te nemen. Ook het lezen van Nederlandse boeken blijft essentieel.
‘Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom’, schreef Flippie jaren geleden. Tóen was ik bang om Afrikaans te spreken omdat het zo dicht bij het Nederlands lag. Nu voel ik me dikwijls onzeker over mijn Nederlands, omdat het Afrikaans zich daarin is komen nestelen. Meestal ben ik daar blij om. Maar bij het vertalen kan het ook wel eens lastig zijn.

donderdag 10 augustus 2017

Amanda Strydom: Sterker, warmer en wijzer dan ooit (2013)

Interview met Amanda Strydom:

Sterker, warmer en wijzer dan ooit


(Interview in 2013 exclusief op de site van Maandblad Zuid-Afrika verschenen.
Deze site wordt in de herfst van 2017 opgeheven.)

In de laatste weken van 2011 trok de Zuid-Afrikaanse theaterdiva Amanda Strydom door Nederland met haar muziekvoorstelling Vuur in glas. Na een afwezigheid van ruim een jaar is ze in april 2013 terug met haar nieuwe programma, Ek loop die pad. In 2011 publiceerde Maandblad Zuid-Afrika een uitgebreid interview met Amanda Strydom. Tijd om bij te praten: wat is er sinds ons vorige gesprek allemaal gebeurd en wat mogen we verwachten van de nieuwe tournee?


U treedt in Nederland op met het programma ‘Ek loop die pad’. Vanwaar die titel?

In 1979 werkte ik mee aan een Afrikaans muziekprogramma voor de televisie en de dichteres Rosa Keet, een van de producers van het programma, overtuigde mij ervan dat ik mijn eigen liedjes kon schrijven. Zij sommeerde me gewoon om iets in het Afrikaans te schrijven. Ik woonde destijds tegenover het Chelsea Hotel in Hillbrow. Het was mei, miezerig, grauw en koud. Ik ging aan mijn bureau voor het raam zitten met een potlood en een leeg Croxley-schoolschriftje. En toen kwamen de woorden als vanzelf in me op: ‘Ek loop die pad al lank my lam, so kaalvoet deur die kou…’ Ik hoefde alleen het potlood maar vast te houden. Ik denk dat de engelen dat lied geschreven hebben.

‘Ek loop die pad’ was één van de nieuwe creaties van de Musiek en Liriek-beweging van de jaren zeventig, en het heeft de toets van de tijd doorstaan. De Musiek en Liriek-beweging verwijst naar een periode in de geschiedenis van de Afrikaanse muziek toen we onze eigen liedjes begonnen te schrijven en op televisie geen vertalingen van Duitse of Amerikaanse hits meer wilden zingen. Het was de tijd van Koos du Plessis’ ‘Kinders van die wind’, vooral bekend in de uitvoering van Laurika Rauch, Anton Goosens Afrikaanse rock, Clarabelle van Niekerk die Afrikaans zong in de townships, wijlen Louis van Rensburgs prachtige toonzettingen van Afrikaanse gedichten, Jannie du Toits beeldschone ballades en Coenie de Villiers' ongelooflijk originele teksten. ‘Ek loop die pad’ groeide uit tot een klassieker, net als Coenie’s ‘Karoonag’. Pas veel later, aan het einde van de jaren tachtig, kwam de Voëlvry-beweging op, geboren uit woede tegen het establishment. En nog eens jaren later dappere krijgers zoals Fokofpolisiekar. Kijk eens hoe ver we het hebben gebracht!

Als ik kijk naar mijn leven en de weg die ik sindsdien ben gegaan, dan denk ik wel eens dat ‘Ek loop die pad’ nogal profetisch was. Toch merk ik dat het lied veel andere mensen ook aanspreekt. Het gaat uiteraard over hunkering, over eenzaamheid, over het verlangen naar een geliefde. Gevoelens die iedereen kent. De muziek is gecomponeerd door Zane Cronjé, die inmiddels overleden is. Die muziek is beeldschoon in zijn eenvoud en ik denk dat daar ook de kracht van het lied ligt: in die eenvoud. Toen ik de tekst schreef, ging ik niet te werk als een echte songwriter. Het lied is dus niet opgebouwd volgens het stramien couplet, couplet, refrein, couplet, couplet, bridge, refrein. Zane nam mijn tekst precies zoals hij was en zette hem zonder enige opsmuk op muziek. En wat wist ik in 1979 van liedjes schrijven? Niets. Het was gewoon een gedicht dat was opgeweld uit de diepste kamer van mijn ziel. Ik ben heel blij dat het nog steeds duizenden mensen weet te raken.

En nu is ‘Ek loop die pad’ ook de titel geworden van de nieuwe theatershow waarmee ik in april naar Nederland kom. Ik denk dat deze titel de wijd uiteenlopende inhoud van het programma goed weergeeft. Het is eerlijk en direct: ‘ek loop die pad’, ik ga de weg die ik moet gaan. Hier ben ik, dit is mijn leven, dit is mijn verhaal, vastgelegd in mijn liedjes. Ik ben een groot voorstander van eenvoud op het toneel.


Wat kunnen we van dit nieuwe programma verwachten?

Tijdens mijn vorige tournees werd ik op de piano begeleid door Janine Neethling. Janine en ik hebben veertien jaar lang intensief samengewerkt. Met haar als begeleider voelde ik me op ieder podium veilig, met orkest of alleen piano. Als we mijn teksten op muziek zetten en ik haar voorzing wat ik wil met het lied, hoort zij instinctief wat ík hoor. Maar Janine is onlangs samen met haar partner, de bekende regisseur Deon Opperman, en de kleine Sammy verhuisd naar Onrus, een dorpje aan zee in de West-Kaap. Ik zal haar op deze tournee verschrikkelijk missen, maar gelukkig gaat het uitstekend met haar. En het ziet ernaar uit dat ik dit jaar toch nog een paar keer met haar ga samenwerken!

Mijn nieuwe begeleider is Charl du Plessis. Charl is docent piano en jazz aan de Universiteit van Pretoria. Hij is ook de vaste pianist van Nataniël, een grote naam in de Zuid-Afrikaanse cabaretwereld. Charl is ook de vertegenwoordiger van Steinway in Zuid-Afrika en in deze hoedanigheid reist hij regelmatig de hele wereld over. Hij treedt ook wereldwijd op met zijn trio en geeft regelmatig jazzconcerten en klassieke concerten, zowel in Zuid-Afrika als in het buitenland. Toen Janine tijdens het Aardklop-festival in 2011 niet samen met mij kon optreden, had ik het voorrecht dat Charl voor haar inviel bij mijn muzikale theatershow Binnekamer. Het is absoluut fantastisch om met hem te werken. Hij voegt een heel nieuw gevoel aan mijn werk toe. Het is niet makkelijk om een ‘muzikaal huwelijk’, zoals ik dat al die jaren met Janine heb gehad, achter je te laten, maar Charl is heel lief en hij maakt deze overgang heel gemakkelijk voor mij. Jullie moeten zelf maar oordelen!

Het Nederlandse publiek is fantastisch. Veel mensen kennen mijn werk nu al en ze zingen het zelfs uit volle borst mee. Daarom heb ik een paar oude favorieten in het programma opgenomen. Maar daarnaast ga ik nummers zingen uit mijn one woman show Binnekamer, een zeventig minuten lang gedicht dat ik samen met Deon Opperman heb geschreven, doorweven met muziek die Janine en ik hebben gecomponeerd. Voor deze voorstelling heb ik tijdens het Woordfees van 2012 de prijs voor beste kunstenaar in de categorie Contemporaine muziek gekregen. Verder zitten er in het programma een paar liedjes die ik in 2007 voor het laatst in Nederland ten gehore heb gebracht, en dan zijn er ook nog een paar verrassingen…


Tussen 2007 en 2011 heeft u Nederland elk jaar bezocht. Maar in 2012 hebben we u gemist. Wat heeft u in de tussentijd gedaan?

Hannes van Wyk en Amanda Strydom
in Voor ek vergeet
Ik heb jullie ook gemist, maar die koude winters niet! In 2012 stond ik na 23 jaar voor het eerst weer als actrice op de planken. Ik speelde de hoofdrol in Voor ek vergeet, een stuk over een zeventigjarige vrouw die aan dementie begint te lijden. Ze krijgt bezoek van haar zoon, die haar helpt om vanuit haar appartement naar een klein kamertje in een bejaardenhuis te verhuizen. Wat Hendrien bij vlagen soms wel en soms niet beseft, is dat deze Johan zijn eigen probleem heeft: hij lijdt aan kanker en is terminaal ziek. Ik vond het heel spannend om na zoveel jaar weer te gaan toneelspelen, maar het was een fantastische ervaring. Voor ek vergeet heeft het Zuid-Afrikaanse publiek diep geraakt en bij het Klein Karoo Nasionale Kunstefees in Oudshoorn werd ik genomineerd voor de prijs van Beste Actrice – een geweldige eer, na zoveel jaar! Er is nog steeds veel belangstelling voor het stuk, dus we gaan ermee door en we proberen het op zoveel mogelijk plaatsen op te voeren. Het publiek ondergaat bij dit stuk een intens gevoel van spirituele genezing. Na elke vertoning komen er mensen naar me toe om te praten over het verlies van een moeder, een vader, een oom of een tante, een oma of een opa of een kind, óf aan dementie óf aan kanker. Het is heel bijzonder om zo bij het persoonlijke verlies van mensen betrokken te worden en te voelen dat we op een bepaalde manier troost kunnen bieden.

De grootste eer die me verleden jaar te beurt is gevallen, was de Erepenning van de Akademie vir Wetenskap en Kuns voor mijn bijdrage tot de Afrikaanse muziek.


Wat zijn uw plannen voor de komende tijd?

Voorlopig gaan Hannes van Wyk en ik nog door met ons toneelstuk, Voor ek vergeet. Op 19 februari zijn we te zien in Malmesbury, van 20 t/m 23 februari bij Die Boer in Durbanville, op 29 juni bij het Kirkwood-festival in de Oos-Kaap en op 6 en 7 september in het Centurion Teater in Pretoria.

Verder kijk ik er erg naar uit om op 9 en 10 maart tijdens het Woordfees in het Oude Libertas Amfiteater in Stellenbosch de Misa Criolla en Navidad Nuestra uit te voeren, samen met het Libertaskoor onder leiding van professor Johan de Villiers.

En ik vier dit jaar dat ik twintig jaar geleden mijn eerste one woman show, State of the Heart, op de planken heb gebracht. Op 10 mei ga ik deze voorstelling weer opvoeren in het Atterbury Teater in Pretoria, op 12 en 13 juli in het Centurion Teater in Pretoria, op 15 en 16 augustus bij Die Boer in Durbanville en van 24 t/m 28 september tijdens het Aardklop-festival in Potchefstroom.


Is er iets wat u tegen het Nederlandse publiek wilt zeggen?

IK HOUD VAN JULLIE!!!!!!

Amanda Strydom: "Om in Nederland op te tree bly vir my 'n wonder" (2011)

Interview met Amanda Strydom: 


“Om in Nederland op te tree bly vir my ’n wonder”


(Dit artikel verscheen in Maandblad Zuid-Afrika, nov./dec. 2011)


Amanda Strydom trekt in november en december [2011 red.] opnieuw door Nederland met haar theatershow ‘Vuur in glas’. Strydom weet haar publiek niet alleen te ontroeren met haar gevoelvolle vertolkingen, maar ook met haar doorleefde en poëtische liedteksten. Een vraaggesprek per e-mail over de bronnen van haar schrijverschap.




U treedt in Nederland op met het programma ‘Vuur in glas’. Vanwaar die titel?

De titel komt uit een lied van mijn mentor, Hennie Aucamp, getiteld ‘Trapsgewyse’: ‘Jou hartstog is robyne, ’n vuur gevang in glas, dit smeul nes ou ballades, soos kole onder as’. Volgens Hennie vat dit perfect samen wat ik op het toneel doe. Dus: ik geef met deze voorstelling wat ik altijd maar geef – alles.


Heeft u dit programma in dezelfde vorm ook in Zuid-Afrika opgevoerd of is het speciaal samengesteld voor een overzees publiek?

Niet helemaal in dezelfde vorm. De titel is voor Nederland gekozen, omdat ik in Zuid-Afrika een one woman-show met Hennie Aucamps werk speel, getiteld ‘’n Vuur gevang in glas’, waarin ik monologen uit zijn cabaretoeuvre breng en waarvoor ik zijn liedteksten op muziek heb gezet. Ik heb in Zuid-Afrika ook een cd opgenomen met dezelfde titel. Ik heb geprobeerd om zijn cabaretmonologen in Nederland op te voeren, maar ik kwam er al snel achter dat het publiek het moeilijk vindt om die te snappen. De titel ‘Vuur in Glas’ geeft mijn wijd uiteenlopende muziekrepertoire in dit programma het beste weer.


U heeft het programma grotendeels zelf geschreven. Hoe ontstaat een lied, een onderdeel van een show?

Voor mij is de tekst het allerbelangrijkst; dit is het fundament waarop ik een lied baseer. Als mens, dichter, zanger, schrijver en actrice wil ik zingen en praten over alles wat mij inspireert: het leven, de maatschappij, de liefde, politiek, de natuur, ongerechtigheid, eenzaamheid, hoop en geloof in alles wat goed is. Veel kunstenaars putten zeker maar uit dezelfde bronnen. Ik schrijf dus eerst de liedtekst in dichtvorm en zet die dan samen met mijn muzikanten op muziek. En soms blijken onvoltooide liedteksten perfect in een show te passen als verbindende tekst. In al mijn voorstellingen is er een afwisseling van poëzie en muziek, licht en donker en humor en pathos.


Wanneer en hoe begon u uw eigen teksten te schrijven?

Ik ben in de eerste plaats opgeleid als actrice. Ik heb geen zangopleiding; trouwens, ik kan geen noot muziek lezen of schrijven! Ik hoor het in mijn hoofd. In de jaren tachtig werkte ik mee aan tv-programma’s waar in het Afrikaans werd gezongen, maar dat waren vertalingen van Duitse en Amerikaanse liedjes. Ik vond dat afgrijselijk en ik concentreerde me dan ook maar liever op mijn carrière als actrice. Het enige lied dat uit mijn pen kwam, was ‘Ek loop die pad’ uit 1979, dat een grote hit werd. Ik was altijd bezig met schrijven, maar ik liet het nooit aan iemand zien, ik had het te druk met mijn bestaan als actrice en zangeres.

Het was Stef Bos, die mij ervan overtuigde dat ik mijn eigen liedjes kon schrijven. Stef kwam in 1994 naar mijn eerste one woman-show, ‘State of the Heart’. Ik bezat toen al een paar CD’s van hem en ik was diep onder de indruk van zijn vakmanschap als schrijver, dichter en zanger. Het was alsof we elkaar al jaren kenden, alsof we schreven vanuit dezelfde plek in onze ziel. We werden als broer en zus. Ik liet hem de honderden teksten zien die ik jarenlang verborgen had gehouden en hij was diep onder de indruk. Ik begon mijn land en mijn taal door zijn ogen te zien en dat gaf me de moed om mijn eerste album te schrijven. Ik heb op veel van mijn albums liedjes van hem in het Afrikaans vertaald, en dat heeft ertoe geleid dat we ‘Die Taal van my Hart’en ‘My Kamer’ als duet hebben opgenomen. Stef komt voortdurend met nieuwe ideeën en liedjes en dat inspireert mij.

Zo ben ik dus begonnen om mijn eigen woorden op muziek te zetten, met de hulp van fantastische muzikanten zoals Janine Neethling, Juan Oosthuizen, Didi Kriel, Lize Beekman en Peter McLea.


Welke rol heeft de dichter Hennie Aucamp gespeeld bij de ontwikkeling van uw schrijverschap?

Hennie Aucamp is mijn mentor sinds ik in zijn cabaretten ben gaan optreden. Ik heb hem in 1981 in het Markteater ontmoet, toen ik optrad in zijn cabaret ‘Met Permissie gesê’. Hij moedigde me aan om te gaan schrijven. Ik was een luie schrijver, totaal gericht op mijn carrière als actrice en zangeres, maar Hennie bleef me eraan herinneren dat ik moest schrijven, want hij was erg onder de indruk van de tekst van ‘Ek loop die pad’.

In 1986, tijdens een voorstelling in Stellenbosch, besloot ik mijn a capella-lied ‘Die pas’, over de ongerechtigheid van de paswetten, met het heffen van een gebalde vuist, de black power¬-groet. In de maanden daarna kon ik de verwerping door mijn mede-Afrikaners en de sensatie in de pers niet meer aan, en ik stortte totaal in. Ik werd in een inrichting opgenomen waar ik maandenlang ben behandeld voor een bipolaire stoornis. Daarna volgde de lange weg naar herstel en in die periode was Hennie Aucamp een steunpilaar voor me. Toen de meesten van mijn ‘vrienden’ mij in de steek lieten, drong hij erop aan dat ik al mijn emoties op papier zette, hoe moeilijk dat ook was. En omdat ik letterlijk in zelfopgelegde ballingschap was gaan leven, werd schrijven mijn therapie. Ik schreef honderden emoties neer die ik in een geheime la wegstopte. Dat werkte inderdaad therapeutisch.

Twee jaar werkte ik bij een verzekeringsmaatschappij, vér van het podium, tot Johannes Kerkorrel en Didi Kriel me wisten over te halen om weer te gaan zingen. En Hennie schreef me voortdurend om me te bemoedigen. Hij is en blijft één van de trouwste mensen in mijn leven.

Als ik aan een nieuw album schrijf, stuur ik de teksten altijd naar hem toe en zijn opbouwende kritiek is van onschatbare waarde. De belangrijkste les die ik van Hennie heb geleerd, is om trouw te blijven aan je ziel. Niet proberen om je anders voor te doen dan je bent. Schrijf wat je voelt en doe dit zo eerlijk en eenvoudig als je kunt. Minder is meer.

Dit is een kwatrijn dat Hennie mij gestuurd heeft toen ik het ’t meest nodig had. Tot op de dag van vandaag is het een credo in mijn leven.

Vir Amanda

Jy sing en praat jou mond verby
Jou vak is immers cabaret
Maar by jou lied is ingebou
Die troostoon van ’n wyse vrou

                        Hennie Aucamp


Stond het voor u vanaf het begin van uw loopbaan vast dat u hoofdzakelijk in het Afrikaans op zou treden?

Nee, ik wilde zo veelzijdig mogelijk zijn. Ik heb in het Afrikaans gestudeerd en aan het begin van mijn carrière in het Afrikaans toneelgespeeld, maar mijn eerste grote doorbraak als muzikale actrice kwam in 1979 met het Engelse muziekblijspel ‘Christian’, gebaseerd op Bunyans ‘The Pilgrim’s Progress’, en daarna met ‘Oh What A Lovely War’. Tussen 1982 en 1986 heb ik uitsluitend in Engelse toneelstukken en tv-drama’s opgetreden, prijzen gewonnen als beste Engelse actrice en vele Engelse muziekoptredens gedaan. Mijn toenmalige agent wilde dat ik naar Amerika zou gaan om daar carrière te maken als actrice en zangeres, maar het leven had andere plannen met mij. Door de muziek van Johannes Kerkorrel en mijn ontmoeting met Stef Bos begon ik te geloven dat ik in het nieuwe Zuid-Afrika in mijn moedertaal zou kunnen schrijven. Ik schaamde me niet langer voor het Afrikaans. Zo is in 1995 mijn eerste zelfgeschreven album ‘Vrou by die Spieël’ ontstaan, dat door de recensenten en het publiek heel gunstig werd ontvangen. Mijn lied ‘Hoor hoe brom die wind’, met de regel ‘Ek kan rock in my taal’, werd een soort volkslied. Ik heb nooit meer achteromgekeken.

De wegbereiders voor de Afrikaanse muziek waren briljante schrijvers zoals Koos du Plessis, Johannes Kerkorrel, Stef Bos, David Kramer en Coenie de Villiers, en ook mijn vriend Pieter-Dirk Uys die mij geholpen heeft toen ik mijn eerste one woman-theatershows ging schrijven.

Internationale kunstenaars die mij altijd hebben geïnspireerd, zijn Jacques Brel, Leonard Cohen, Nina Simone en Paul Simon. Voor al deze kunstenaars geldt, dat ze altijd hun ziel hebben gevolgd en die nooit hebben verkwanseld. Net als ik.


In uw show zingt u ook een lied in een Afrika-taal.

Het lied ‘Thula’, dat ik in deze voorstelling zing, is een van de bekendste wiegeliedjes uit onze geschiedenis. Ik zing ‘Thula’ als troost na mijn klaaglied om Hector Peterson, het eerste kind dat tijdens de Soweto-opstand is gesneuveld. Ik zing ook een jubelend loflied, ‘Ndiyakholelwa’ (‘Ek glo’), deels in het Afrikaans en deels in het Zoeloe. Ik vermeng het Afrikaans graag met Zoeloe. Ik heb ook het bekende ‘Summertime’ in het Nederlands en het Zoeloe opgenomen. Dit mengen van talen is evenzeer deel van mijn ziel als Afrika zelf, al kan ik geen enkele zwarte taal vloeiend spreken. Als wij, zoals vader Desmond Tutu het genoemd heeft, de regenboognatie van de wereld zijn, dan mag ik toch zeker een tapijt weven met de talen die in Zuid-Afrika gesproken worden. En samen met mijn publiek heerlijk daarop vliegen.


Maakt u zich zorgen over de ontwikkeling van het Afrikaans?

Ja, ik maak me zorgen over de hedendaagse spreektaal: Afrikaans doorspekt met Engels woorden, alsof de jongere generatie geen zin meer heeft om Afrikaans te spreken. Ik hoor het op tv in de sepies (soaps), ik hoor het als jonge zangers interviews geven op radio en tv en ik hoor het in hun liedjes, die, terloops, songs worden genoemd. Natuurlijk bezit het Engels woorden die heel beeldend zijn, maar als het geforceerd gedaan wordt, om ‘cool’ te klinken, irriteert het me geweldig. Het enige wat je kunt doen, is om er zorgvuldig taalgebruik tegenover te stellen. Ik probeer om in zuiver Afrikaans te zingen. Ik zing zoals ik praat. En dat zal ik blijven doen, zolang ik een stem heb.


Wat betekent het voor u om samen te werken met andere kunstenaars?

Samenwerking is heerlijk… tot op een zeker punt, dan wil je weer alleen op het podium staan, met je eigen band. Als je samenwerkt, deel je de spanning van de hele productie met je medekunstenaar; dat maakt het makkelijk. Ik doe het niet vaak, maar als het gebeurt, vind ik het heerlijk. Kunstenaars als Laurika Rauch, Elzabé Zietsman, Valiant Swart en Coenie de Villiers zijn ook mijn vrienden, en dan wordt zo’n voorstelling een feest. Lize Beekman was mijn protégée en het was zo’n stimulerende ervaring om met haar samen te werken. Nu is zij zelf een groot artiest. Zolang er kunstenaars van dit niveau zijn, met hun toewijding aan het Afrikaans als taal (ik denk hier ook aan David Kramer), maak ik me geen zorgen over de toekomst. Ik maak me wel zorgen over de commerciële rotzooi die door duizenden artiesten onder het mom van Afrikaanse kunst opgenomen wordt. Maar déze kunstenaars geven mij hoop voor de toekomst. Het zijn sterke, gedreven mensen en zolang zij blijven doen wat ze doen, is er hoop.


De kunstsector in Nederland heeft de afgelopen jaren te lijden gehad onder ingrijpende bezuinigingen. Wat is, volgens u, op dit moment de positie van de kunsten in Zuid-Afrika?

Ja, hier is het ook niet gemakkelijk, maar, om Ramses Shaffy aan te halen: ‘We zullen doorgaan’. Het zou mooi zijn als er voor kunst in Zuid-Afrika evenveel belangstelling was als voor sport, maar dat is helaas niet het geval. Toch bieden de vele festivals een podium voor toneel, muziek, dans en beeldende kunst. Dat is onze redding geworden, maar zulke kunstefeeste duren meestal hooguit een week. Er zijn theaters die erin slagen om de kunst levend te houden; er zijn theaters in casino’s die meer commerciële voorstellingen aanbieden; er zijn theaters waarvan de deuren voorgoed gesloten zijn, en dat is jammer.

Om hier als kunstenaar te kunnen overleven, moet je een ijzeren wil hebben en jezelf constant blijven vernieuwen. Gelukkig hébben onze kunstenaars de wil om te overleven en waar één deur dichtgaat, maken we een nieuw venster open.

Wat de toekomst van het Afrikaans in de uitvoerende kunsten betreft, moeten we, denk ik, gewoon doorgaan zoals we bezig zijn. Er zijn briljante toneelschrijvers, acteurs, actrices en regisseurs die ieder jaar met iets nieuws komen. Datzelfde geldt voor de muziek. Natuurlijk schuilt er kaf tussen het koren, maar ik krijg de indruk dat het publiek steeds meer de kwaliteitsproducties opzoekt en de commerciële nonsens vermijdt.


Tijdens uw toernee door Nederland en België wordt u begeleid door een vaste groep muzikanten.

Janine Neethling (piano) en ik werken al dertien jaar samen. Zij is als een zus voor mij, ik bewonder haar geniale muzikaliteit. Met haar als begeleider voel ik me op ieder podium veilig, met orkest of alleen piano. Wanneer we mijn teksten op muziek zetten en ik haar voorzing wat ik wil met het lied, hoort zij instinctief wat ík hoor. Maar iedere muzikant bij mij op het podium is belangrijk, iedereen doet ertoe, ieder levert een heel belangrijke bijdrage. Janine heeft het vermogen om alles bij elkaar te houden, zij is een formidabele muzikale regisseur. Wij vieren – Janine, Juan Oosthuizen (gitaar), David Klassen (percussie) en ik, werken al jaren met elkaar samen en zijn als een familie. Zij behoren tot de topmuzikanten van Zuid-Afrika en werken met de grote namen in het muziekbedrijf.

Op toernee proberen we elkaar te troosten als we naar onze gezinnen en naar ons land verlangen, we lachen graag samen, we eten graag samen, we gunnen elkaar de ruimte en er bestaat een gezonde balans tussen ons vieren. De voorstelling staat voorop en met deze drie begaafde mensen bevind ik me in het beste gezelschap. Dat is zó belangrijk. Ik kan niet zonder hen.


Kunt u iets zeggen over uw activiteiten in het afgelopen jaar en over uw plannen voor 2012?

Ik wil, zoals gezegd, zo veelzijdig mogelijk zijn in mijn werk. Mijn eerste one woman-show was in 1993 en sindsdien heb ik er nog vier geschreven en opgevoerd: The Incredible Journey of Tinkerbell van Tonder, Diva, Hartlied en Volstoom.

Ik heb dit jaar een kleine, maar essentiële rol vertolkt in de tv-serie Hartland, geschreven door mijn vriend Deon Opperman. Het was een heerlijke ervaring om weer te acteren. Deon en ik hebben ook mijn eenvrouvertoning ‘Binnekamer’ geschreven, die dit jaar bij het ABSA Klein Karoo Nasionale Kunstefees in première is gegaan. Dat was een zeventig minuten lang gedicht, doorweven met muziek die Janine en ik hebben gecomponeerd.

In 2012 ga ik voor het eerst sinds lange tijd weer toneelspelen. De afgelopen zeven jaar heb ik heel wat rollen aangeboden gekregen, maar er zat niets tussen waarvan mijn hart sneller ging kloppen. Dit toneelstuk, ‘Voor ek vergeet’, is een uitdaging. Ik speel de rol van een zeventigjarige vrouw die aan dementie begint te lijden en die bezoek krijgt van haar zoon, die haar helpt om vanuit haar appartement naar een klein kamertje in een bejaardenhuis te verhuizen. Het vooruitzicht om weer te gaan toneelspelen maakt me nogal zenuwachtig, want ik heb in 1989 voor het laatst als actrice op de planken gestaan! Maar ik kijk er ook naar uit om mijn toneelopleiding na al die jaren weer in de praktijk te kunnen brengen! En daarna zal de muziek zeker weer de overhand krijgen,. Ik wil alles doen, zolang ik kan.


Welke indruk hoopt u dat het Nederlandse publiek na het zien van ‘Vuur in glas’ mee naar huis zal nemen?

Warmte. Tevredenheid. Vrede. Een glimlach. Een zalig gevoel in de ziel. Dat ik iemand, al is het maar één mens, diep geraakt heb. Dat is wat we hopen dat ons publiek mee naar huis zal nemen.
Elk bezoek aan Nederland brengt weer nieuwe verrassingen met zich mee. Dit is onze vijfde toer door Nederland. We zijn in 2007 begonnen en nu voel ik me er al thuis, want ik heb er fantastische, trouwe vrienden gemaakt. Ja, je voelt je soms eenzaam omdat je hard werkt, elke avond je hele ziel blootlegt, het is bitter koud en het sneeuwt en je weet dat het in Zuid-Afrika 31 graden is en de zon schijnt en je geliefden zijn ver weg, maar de ervaring om in Nederland op te treden blijft voor mij een wonder – het laat me opnieuw beseffen dat wat ik doe, door méér dan alleen een Zuid-Afrikaans publiek gewaardeerd wordt. Dat het Nederlandse publiek van mij, mijn muzikanten en mijn Afrikaanse liedjes houdt. Dat mijn taal bevrijd is. En dat het publiek in Nederland mijn liedjes uit volle borst meezingt!

Wat ik nog graag in Nederland zou willen bereiken? Om samen met alle mensen die zich betrokken voelen, het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam te redden. Dat is mijn hartsbegeerte.


Is er iets, wat u nog tegen het Nederlandse publiek zou willen zeggen?

Alleen maar ‘hartstikke bedankt’ voor uw ondersteuning en liefde, de afgelopen vijf jaar. Mogen er nog vele zijn!