zondag 22 februari 2015

Van spikkelkat tot drijfsijs

In het februari-/maartnummer van het gewoonlijk uiterst informatieve en gedegen Nederlandse maandblad Onze Taal staat een signalement van het boek Afrikaans met een knipoog, samengesteld en in eigen beheer uitgegeven door het echtpaar Peter en Gaby Beekmans. De familie Beekmans ging in 2002 voor het eerst naar Zuid-Afrika en werd meteen gegrepen door de leuke woorden en uitdrukkingen in die taal, vooral door woorden die wel lijken op het Nederlands, maar die toch heel anders zijn. Peter en Gaby Beekmans legden vanaf het begin een verzameling van zulke woorden aan, die ze later in boekvorm uitgaven. Inmiddels is het boek aan zijn derde herziene druk toe, met wel 3000 verrassende Afrikaanse woorden en uitdrukkingen.

Hoewel ik het boek al verschillende keren in handen heb gehad, heb ik mezelf er nooit toe kunnen aanzetten om het te kopen. Wat me weerhoudt, is dat ik, wanneer ik erin begin te bladeren, elke keer weer stuit op zogenaamd “leuke” Afrikaanse woorden en uitdrukkingen die op mij vergezocht overkomen, en die bij mijn weten geen deel uitmaken van het gangbare Afrikaans. Peter en Gaby Beekmans hebben met hun boekje geen wetenschappelijke pretenties. Daarom heb ik tot nu toe mijn schouders opgehaald over hun project. Ieder zijn pleziertje; dit boek is gewoon niet voor mij bedoeld.

Maar nu zie je dat een serieus tijdschrift als Onze Taal woorden uit Afrikaans met een knipoog overneemt. Ik ken de context niet waarin de woorden in Afrikaans met een knipoog worden gepresenteerd en misschien is het wel zo dat de Beekmansen ze presenteren als voorbeelden van streektaal uit een zeer specifieke regio, of als het lollige idiolect van een bepaalde familie. Dat hoop ik althans. Maar in dat korte signalement in Onze Taal wordt het bestaan van die woorden als feit gepresenteerd. “Het Afrikaans roept bij Nederlanders en Vlamingen vaak een soort geamuseerde vertedering op, door de voor ons koddig aandoende woorden en uitdrukkingen in die taal”, schrijft redacteur Raymond Noë. Als voorbeelden noemt hij onder meer de Afrikaanse equivalenten van een aantal woorden waarvoor in het Nederlands een Engelse term wordt gebruikt: “brakkiesakkie” voor “doggy bag”, “platejoggie” voor “disk jockey” en “rekenaar” voor computer. Dat klopt; die woorden zijn correct Afrikaans. Maar ik heb meer moeite met een andere door Noë aangehaalde groep voorbeelden: “kinderkougoed” voor “snoepjes”, “peuselsalon” voor “snackbar”, “spikkelkat” voor “luipaard” en “pantserhond” voor “krokodil”. Ik ben nu al vijfentwintig jaar bij Zuid-Afrika en het Afrikaans betrokken, en in al die jaren ben ik deze woorden nog nooit tegengekomen.

Om mijn eigen onbehaaglijke gevoel beter te begrijpen, heb ik deze laatste categorie woorden voorgelegd aan de Facebookgroep “Taalgoggas en balbyters”, een “webblad vir enigiemand wat in Afrikaans werk of sommer lief is vir die taal”. Ik moet eerlijk toegeven dat de reacties niet eenduidig zijn. Enkele respondenten geven toe dat ze een woord als “kinderkougoed”, “spikkelkat” of “pantserhond” al eens gehoord hebben. Soms gaat het dan om een heel specifiek gebruik van het woord (“Haai, ek het so ’n spikkelkat gesien” als je niet weet welke soort wilde kat je precies gezien hebt; “pantserhond” werd in de jaren tachtig als melige grap door soldaten op de Grens gebezigd; een woord kan ook streektaal zijn). Maar de algemene tendens is dat de respondenten deze woorden helemaal niet kennen. “Dis snert”, oordeelt iemand bijvoorbeeld. “Absolute twak en misleiding”, zegt een tweede. “Klink of hulle dit self opgemaak het” – een derde. En: “iemand het hulle groot tjol langs ’n Karoo-vuur sit en vertel”.

Wat opvalt, is de heftigheid van de reacties. Sommige respondenten betreuren het dat juist deze gekunstelde woorden nu in Nederland als Afrikaans worden gepresenteerd, terwijl er zoveel betere voorbeelden te geven zijn van de creativiteit waarmee in het Afrikaans nieuwe woorden worden gevormd. Anderen storen zich aan de stelligheid waarmee sommige Nederlanders uitspraken over het Afrikaans menen te kunnen doen, of zich een oordeel over andermans taal aanmatigen. “Die Hollanders dink hulle is snaaks maar hulle is hierin net irritant!” Of: “Dit is wat heet 'Amsterdamse Afrikaans' oftewel geinige 'Afrikaanse' woorden bedacht door de ene Nederlander om de andere Nederlander te vermaken…”

Een snelle zoektocht via de Zuid-Afrikaanse Google levert geen voorbeelden op waar “kinderkougoed” wordt gebruikt in de betekenis “snoepjes”, een begrip waarvoor in het Afrikaans normaalweg “lekkers” of “lekkergoed” wordt gebruikt. Het woord “Kinderkougoed” blijkt echter wel voor te komen als benaming in de volksmond voor een succulent die onder meer voorkomt in Namakwaland en Namibië, de Augea capensis (Engelse benaming: “baboon food” of “pickle bush”). Voor deze plant worden in de volksmond ook de aanduidingen “Bobbejaanskos”, “Volstruisganna”, “Kinderpieletjies”, “Boesmandruif” en “Elandslaai” gebruikt. De zaden van de Augea capensis vormen een belangrijke voedselbron voor bepaalde diersoorten in droge gebieden, en naar verluidt zouden mensen ze ook kunnen eten en zouden ze een zilte smaak hebben; daarmee zijn we echter nog ver van de betekenis “snoepjes” verwijderd.

Het woord “spikkelkat” komt wel voor in vlot geschreven reisverhalen als aanduiding voor het luipaard en heeft daar een figuurlijk en creatief karakter. Na meerdere vergeefse speurtochten in verschillende wildparken zal een reisjournalist bijvoorbeeld constateren: “Die spikkelkat het ons elke keer vermy.

“Pantserhond” vinden we vooral terug in lijstjes met zogenaamd grappige Afrikaanse woorden, zowel afkomstig uit Nederland als uit Zuid-Afrika zelf, en “peuselsalon” komt volgens Google uitsluitend op internet voor in de online versie van het hier bedoelde stukje uit Onze Taal, alsook in een Twitterbericht dat op dit stukje is gebaseerd: “In @onzetaal peuselsalon, Afrikaans voor snackbar. Die houd ik erin!! LOL!” Zo begint het woord een eigen leven te leiden…

Eén van de respondenten op Taalgoggas en Balbyters suggereerde voorts nog dat een aantal van dit soort woorden bewust verzonnen zou zijn als deel van de publiciteitscampagne voor de eerste editie van het Klein Karoo Nasionale Kunstefees, dat in 1994 in het leven werd geroepen als viering van het Afrikaans en de Afrikaanstalige cultuur. Dezelfde woorden zouden met het Wereldkampioenschap Voetbal dat in 2010 in Zuid-Afrika werd gehouden, nieuw leven zijn ingeblazen. Het zou interessant zijn om deze mogelijkheid nader te onderzoeken. Maar ook als dit het geval zou zijn, zien we dus dat er doelbewust woorden worden verzonnen, die nooit deel worden van het algemeen taalgebruik van de Afrikaanssprekende gemeenschap in al zijn diversiteit.

Om te kunnen stellen dat een woord tot een bepaalde taal behoort, moet zo’n woord breed herkend worden en regelmatig in allerlei gesproken en geschreven taaluitingen terugkomen. Er zijn heel wat bewijsplaatsen nodig om te mogen beweren dat een woord echt Afrikaans is. De Nederlandse leeuw wordt in zijn hemd gezet wanneer goedbedoelende amateurs bepaalde verzonnen woorden als typisch Afrikaans presenteren, en als een eerbiedwaardige bron als Onze Taal dat vervolgens overneemt zonder rekenschap te geven van de context waarin zo’n woord voorkomt. Dat getuigt slechts van journalistieke luiheid, en niet van liefde voor een taal of respect voor een bepaalde taalgroep. Want wat gebeurt hier? Laten we het eens van de andere kant bekijken. Ik had zo’n jolige oom die zich er vroeger op verjaardagsfeestjes altijd op beroemde dat hij geen enkel verstand had van ornithologie. Voor hem als rechtgeaarde stadsjongen, verklaarde hij in plat Amsterdams, bestonden er maar twee soorten vogels: “sijsies en drijfsijsies”. Het woord “drijfsijsie” moet hier natuurlijk gesubstitueerd worden met “eend” (nl.: een sijs die op het water drijft). Stel je nu eens voor dat de Afrikaanse media, met “geamuseerde vertedering” over zoveel “koddigheid” (om Raymond Noë nog een keer aan te halen) zouden schrijven: “Het Nederlandse woord voor ‘eend’ is ‘drijfsijs’”, en dat de “drijfsijs”, en niet de “eend” voortaan in de Afrikaanse perceptie zou blijven voortleven. Wat denk je als Nederlander dan over die Afrikaanse media? Welke gevoelens roept dat op?

En dat terwijl er in het Afrikaans nog zoveel schitterende taalvondsten te ontdekken zijn. Zoals één van de meest recente “nuutskeppings” die door één van de respondenten op Taalgoggas en Balbyters werd aangedragen: “hommeltuig” voor wat we in Nederland nog met een Engels woord een “drone” noemen. Dat woord heeft in ieder geval al ingang gevonden in de Netwerk24-kranten: “Toeriste treiter olifante met hommeltuig”. Daardoor lijkt het meer kans te maken om ook algemeen ingang te vinden in de Afrikaanse taal.



zaterdag 7 februari 2015

Nog één keer: ‘Inteendeel!’

Bij het overlijden van André P. Brink
In de avond van 6 februari 2015 overleed de Zuid-Afrikaanse schrijver André P. Brink, aan boord van het KLM-vliegtuig van Amsterdam naar Kaapstad. Brink was op de terugweg na een bezoek aan België, waar hij op 2 februari een eredoctoraat van de Francophone Université catholique de Louvain in ontvangst had mogen nemen. Er bestaat een prachtige video-opname van deze plechtigheid. Brink zit in een rolstoel, en ondanks zijn rode toga ziet hij er broos en kwetsbaar uit. Maar de toespraak die hij houdt, is indrukwekkend. Ondanks zijn hoge leeftijd – hij zou op 29 mei 80 zijn geworden – spreekt hij – uit het hoofd – in prachtige volzinnen, in vloeiend Frans. In een toespraak die volledig tot de Leuvense studenten gericht is, houdt hij, met verwijzing naar het Antigone-personage uit de Griekse mythologie én de recente aanslag op het Franse satirische tijdschrift Charlie Hebdo, een pleidooi voor een onderzoekende levenshouding en een kritische opstelling tegenover alle vormen van macht. Dit optreden moet Brink een uiterste krachtsinspanning hebben gekost. Maar zijn oproep getuigt opnieuw van de eruditie en de strijdbaarheid die we zo goed van Brink kennen en die we tijdens zijn lange schrijversloopbaan zo bewonderd hebben. We mogen dankbaar zijn voor deze laatste beelden, waarin Brink nog één keer zijn kritische stem laat horen. Het herinnert aan het laatste woord van de Noorse schrijver Henrik Ibsen, dat Brink gebruikte als titel van één van zijn bekendste romans: ‘Inteendeel!’
Brinks laatste reis begon in Amsterdam, dat hij in een interview dat ik in 1996 met hem deed voor het Nederlandse dagblad Trouw, een van zijn ‘gunstelingstede’ op deze aarde noemde. Het was mijn eerste ontmoeting met Brink, op zijn kantoor op de campus van de Universiteit van Kaapstad. In 2009 zou ik hem opnieuw interviewen, toen in Amsterdam. Tussendoor en in de jaren die volgden, zouden we elkaar geregeld tegenkomen, bij boekpresentaties en toen hij in 2003 de Van Wyk Louw-lezing hield aan de Universiteit van Johannesburg. Ik heb hem leren kennen als een ouderwets hoffelijke man, met een oprechte belangstelling voor de persoon tegenover hem, en ik ben dankbaar dat ik hem, op een eenvoudige manier, een vriend kon noemen.
De laatste keer dat we elkaar zagen, was in Stellenbosch, bij het Woordfees van 2013. Wat was ik blij dat ik hem een exemplaar van Maandblad Zuid-Afrika kon geven, waarvan ik toen net een half jaar hoofdredacteur was. Brink oogde ook toen al broos, en ik wist dat als ik iets wilde zeggen, ik deze gelegenheid niet voorbij moest laten gaan. André Brink is, samen met Etienne van Heerden en Antjie Krog, één van de schrijvers die in de jaren negentig mijn visie op Zuid-Afrika hebben bepaald. En het Maandblad, in al zijn beperktheid, is mijn manier om gevolg te geven aan wat ik onder meer bij Brink heb mogen leren. Dat hele gesprek, op de trappen van het SASOL Kunsmuseum, heeft waarschijnlijk nog geen drie minuten geduurd. Maar ik geloof dat hij het wel begreep.
André Brink heeft met zijn realistische romans uit de jaren zeventig veel Nederlanders bewust gemaakt van de verwerpelijkheid van het apartheidssysteem. Waarschijnlijk zal men achteraf zeggen dat hier zijn grootste betekenis lag. Ten eerste heeft hij veel taal- en volksgenoten door zijn romans de ogen geopend voor de misstanden onder het apartheidsregime en zo bijgedragen aan een klimaat waarin de vreedzame overgang naar een vrij en democratisch land voor alle Zuid-Afrikanen begin jaren negentig mogelijk werd. Ten tweede konden door de vele vertalingen en de populariteit van zijn werk in het buitenland ook lezers buiten Zuid-Afrika kennisnemen van wat er in dat land aan de gang was, waarmee hij voedsel gaf aan de kritische houding ten opzichte van Zuid-Afrika. Ook deze internationale druk was een factor die de afschaffing van de apartheidswetgeving, nu vijfentwintig jaar geleden, heeft bespoedigd.
Zelf kwam ik aan het begin van de jaren negentig voor het eerst met de Afrikaanse literatuur in aanraking, en het waren vooral Brinks essaybundel Herontdekking van een continent en de romans Sandkastele, Inteendeel en Bidsprinkaan die mijn beeld van Zuid-Afrika mede hebben vormgegeven.
Wat me bijblijft, is om te beginnen Brinks geweldige eruditie. Er is Brink wel verweten dat hij met alle literaire modes meewaaide. De waarheid is dat hij een bredere belezenheid bezat dan de meesten van zijn critici. Hij had een enorme kennis van de Afrikaanse, Engelse, Franse, Spaanse én Latijns-Amerikaanse literatuur. Daar kwam bij dat hij steeds zijn vinger op de pols van nieuwe literaire ontwikkelingen had. Als hij zelf al geen deel uitmaakte van de internationale literaire voorhoede, dan zat hij er in ieder geval vlak achter. En hij was altijd één van de eersten om die nieuwe trends, zoals het postmodernisme, het postkolonialisme en het magisch-realisme, in Zuid-Afrika te introduceren, zowel als academicus en in zijn eigen schrijfwerk.
Belangrijk voor zijn werk uit de jaren negentig, was zijn verkenning van de verhalenschat van de andere culturele tradities uit Zuid-Afrika, buiten de Afrikaanse en de Engelse. Het postmoderne en magisch-realistische karakter van zijn romans stelde hem in staat om thema’s en motieven uit uiteenlopende westerse en Afrikaanse tradities bijeen te brengen en zo de rijkdom en verscheidenheid van Zuid-Afrika als regenboognatie te vieren.
Later zou ook Brink teleurgesteld raken over de criminaliteit en corruptie die in postapartheid Zuid-Afrika steeds meer schering en inslag werden, en getrouw aan zijn principe om kritisch te blijven tegenover alle vormen van macht, stak hij zijn ongenoegen hierover niet onder stoelen of banken. Met beide boodschappen – zowel die van de regenboognatie als die van de ontevreden burger die de machthebbers ter verantwoording roept – hielp hij, net zoals hij in de jaren zeventig en tachtig had gedaan, richting geven aan het discours van zijn tijd.
Op het moment van schrijven moeten de bijzonderheden over Brinks overlijden nog bekend worden. Maar het lijkt passend dat hij stierf onderweg van Europa naar Zuid-Afrika. Brink hield van Europa en de Europese cultuur, hij heeft een belangrijke rol gespeeld om de mensen in Europa bewust te maken van het onrecht van de apartheid, en hij zal hier altijd gerespecteerd worden, wat het eredoctoraat uit Leuven glansrijk illustreert. Maar hij was op weg naar Zuid-Afrika.
In ons interview uit 1996 verwees hij naar Antigone, het mythische personage dat ook een belangrijke plaats innam in zijn aanvaardingstoespraak in Leuven op 2 februari 2015. ‘Wat mij in dit verhaal fascineert’, aldus Brink in 1996, ‘is de opstand tegen het “eigen” gezag: Antigone verzette zich tegen haar eigen familie en haar eigen staat. Een algemene opstand ten behoeve van iedereen die onderdrukt wordt, is te gemakkelijk. Nee, je verzet moet doelgericht zijn en jezelf eigenlijk in een probleemsituatie plaatsen.’ De Parijse studentenopstand van 1968 had Brink doordrongen van de misstanden in zijn eigen land. Maar juist daarom besloot hij terug te gaan. ‘Ik had vanuit Parijs de meest opstandige boeken kunnen schrijven. Maar als je geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen voor wat je denkt en zegt en schrijft, wat doet het er dan eigenlijk toe?’

Ons tweede interview, in 2009, vond plaats nadat Brinks dochter in 2006 aangevallen was tijdens een overval op een restaurant in Somerset-Wes, en nadat in 2008 zijn neef, een zoon van zijn zuster, de schrijfster Elsabé Steenberg, in zijn eigen huis vermoord was. Het was voor Brink reden om opnieuw de internationale noodklok te luiden, wat hem in eigen land niet door iedereen in dank werd afgenomen. Wilde hij maar niet liever het voorbeeld van zijn collega J.M. Coetzee volgen en ook naar Australië emigreren? Maar opnieuw koos Brink ervoor om de moeilijkheden niet uit de weg te gaan en het kwaad van binnenuit te bestrijden. ‘Ik hoop dat mensen zullen inzien dat het feit dat ik niet vertrek, dat ik ervoor kies om te blijven, wat de situatie ook is, iets betekent. Ik ben wanhopig, ik ben opstandig, maar weggaan zal ik niet.’
André Brinks aanvaardingstoespraak in Leuven was het laatste, grootse ‘Inteendeel!’ van een dappere, fantastische schrijver, en een beminnelijk mens.


donderdag 29 januari 2015

Antjie Krog wil 'intact' leven

Het verloop van de avond zal voor niemand een echte verrassing zijn geweest. Het publiek dat op deze koude, donkere  avond, eind januari, de hagel en natte sneeuw heeft getrotseerd om naar De Nieuwe Liefde te komen, weet al dat Antjie Krog hen zal betoveren met haar voordracht en hen zal ontroeren en aan het denken zal zetten met haar wijsheid en inzicht, die van een plek ergens diep van binnen komen, uit haar gut.

De gedichten die Krog uit haar nieuwe bundel Medeweten voorleest – de Nederlandsevertaling wordt deze week gepresenteerd – zijn niet toevallig gekozen, en dat geldt ook voor de volgorde waarin ze ze ten gehore brengt.

Krog opent met ‘Mirakel’, met de terugkerende regels ‘ek behoort aan hierdie land, / dit het my gemaak // ek het geen ander land / as dié land nie’ – regels die tegelijk haar verknochtheid aan haar land aan de zuidpunt van het Afrikaanse continent uitdrukken én de onontkoombaarheid ervan: er is geen koloniaal moederland, ergens in de verte; het land en zij zullen het onvermijdelijk met elkaar moeten doen. Maar in ‘Mirakel’ bezingt ze ook het wonder van de vreedzame overgang ván het apartheidsbewind naar een democratische samenleving, zoals die begin jaren ’90 tot stand kwam. Wat er verder tijdens deze avond nog gezegd zal worden – en het zal somber worden, vertwijfeld soms – Krog heeft haar liefde en haar trouw aan het land vierkant neergezet, en eer gebracht aan dat ene mirakel, een ‘land gefabriseer uit hoop’, een ‘weergaloos’ en nooit te vergeten moment uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis.

Het volgende gedicht, dat begint met de regels ‘buite skemer dit    koeëlgate spat êrens donker / teen ’n gebou’, laat meteen de duistere, dreigende en gewelddadige kant van datzelfde land zien, als de achterkant van dezelfde medaille, terwijl ‘moniaal’ – lyrisch, extatisch, incanterend als een gebed – juist weer de schoonheid laat zien – een schoonheid, in dit geval, vergestalt in de zuivere en onweerlegbare materie van maan, boom, berg, wolk en abrikoos. Het is die schoonheid of, als je wilt, goddelijkheid van de natuur en de verbondenheid van alle dingen, die in het laatste gedicht van het eerste blok verder worden onderzocht.

Het publiek luistert ademloos – naar Krogs voordracht, naar een aaneenrijging van nog niet doorgronde, maar prachtige beelden, naar neologismen en de muzikaliteit van haar spel met woorden en klanken (‘as elandknieë klip-klop boontoe klap’). Aan het einde van elk gedicht stijgt er een collectieve zucht op, van genot, van aandoening, en siddert er ontlading door de zaal.

Interviewer Stephan Sanders verwijst aan het begin van het vraaggesprek terug naar het eerste gedicht dat Antjie net voorgelezen heeft, ‘Mirakel’, dat opgedragen is aan de Israëlische schrijver David Grossman. Krog vertelt dat zij in Nederland was, toen Grossman zijn bekende brief publiceerde na de dood van zijn zoon. Krog kreeg de brief het eerst in Nederlandse vertaling onder ogen, en door de verwantschap tussen het Nederlands en haar eigen taal, het Afrikaans, kwamen de boodschap en de emotie misschien wel sterker binnen dan wanneer die in het Engels waren geweest. Krog herkende veel in de brief. ‘Maar’, waarschuwt ze onmiddellijk, zodat ze niet misverstaan kan worden, ‘ek het nie ’n kind verloor nie. Ek is die perpetrator vir 300 jaar.’ Maar wat ze bij Grossman herkende, waren zijn verknochtheid aan het land en de teleurstelling ‘oor wat so goed kon gewees het en wat so ’n ander draai gekry het’.

Het gedicht, ‘Mirakel’, verwijst volgens Krog ook heel concreet naar het proces van grondredistributie dat in Zuid-Afrika plaatsvindt. Het ‘land’ uit het gedicht kan ook opgevat worden als de grond van de boerderij die generaties lang in haar familie is geweest; ook in die zin ‘behoort’ ze ‘aan hierdie land’. Maar het is een ouderwets soort behoren, geeft Krog toe; er is een nieuwe tijd aangebroken, en het is rechtvaardig dat andere Zuid-Afrikanen nu ook een kans krijgen. Afgelopen Kerst was waarschijnlijk de laatste Kerst die ze als familie samen op de boerderij hebben doorgebracht, vóór die onteigend zal worden. Goed of verkeerd, het maakte haar eens te meer bewust van hoe diep dat stukje aarde door haar familie bemind werd.

Een groot deel van de bundel Mede-wete is tot stand gekomen in Berlijn, waar Krog een jaar als writer in residence ongestoord kon werken. Het gaf haar de rust om afstand te nemen, want in Zuid-Afrika gebeurt alles tegelijk, en alles gebeurt er nú. Soms vraagt Krog zich af of ze wel verder mag gaan met schrijven. ‘Daar is te veel ruimtes wat ek nie weet hoe om te leef nie’ – gruwelen die andere Zuid-Afrikanen doormaken, haar studenten bijvoorbeeld, waar zij als blanke vrouw uit een bevoorrechte omgeving, en ook wij hier in Nederland, ons geen voorstelling van kunnen maken. Tegenover zoveel werkelijkheid staat een dichter met lege handen (‘jy is eintlik bankrot as ’n digter’) en het was juist de geografische afstand tussen Zuid-Afrika en Berlijn die haar in staat stelde om helder over Zuid-Afrika na te denken en de complexiteit van dat land in gedichten te vervatten. Daarbij schrijft ze niet meer zo snel en gemakkelijk als vroeger, toen het ene gedicht na het andere naar buiten ‘puilde’: ‘Dis ’n anderste boek dié’.

In Berlijn kon Krog ook openlijk ‘wit’ zijn, zonder zich voortdurend verantwoordelijk te hoeven voelen voor de armoede van de bedelaars op straat. Zij is trouwens niet alléén verantwoordelijk, kan ze niet nalaten te zeggen, op deze avond in Amsterdam, Nederland, West-Europa: ‘Armoede is die hele wêreld se armoede ook’. Europa lijkt op Zuid-Afrika in haar reactie op de destabilisatie die het gevolg is van migratie. De Zuid-Afrikaanse blanken hebben op een heel fundamentele manier hun zekerheden verloren, al zitten ze er materieel nog altijd warmpjes bij. ‘Hulle moet leer om te lewe as ’n magtelose minderheid.’ En datzelfde geldt wat Krog betreft voor Europa. Omdat de wereld ‘scheefgetrokken’ is door armoede en niet zal overleven, als we doorgaan om in hetzelfde tempo onze bronnen uit te putten.

De avond wordt opgeluisterd met muziek en met hommages aan Krog door twee collega-dichters, Mark Boog en Maria Barnas. ‘Kunt u goed complimenten in ontvangst nemen?’ vraagt Stephan Sanders inlevend. ‘Eerbewijzen?’ Krog opent haar mond om iets te zeggen, maar snakt dan naar adem, ze duikt in elkaar, ze begint te lachen, maar het kan ook ontroering zijn. Wat moet je ook antwoorden op zo’n vraag? Zodra ze kan, verdwijnt ze van het podium.

Toch komt ze na een muzikaal intermezzo op de vraag terug. Als dichter heb je de feedback van je publiek nodig, legt ze uit, maar tegelijk moet je je er niet teveel van aantrekken. Als je alle lof die je toegezwaaid wordt, zou geloven, bereik je een punt waar je bezorgd raakt over je carrière als dichter, waarop je geen risico’s meer durft te nemen in je kunst. Het is niet voor niets dat er acht jaar zitten tussen de publicatie van haar vorige bundel, Verweerskrif (2006), en deze nieuwe bundel, Mede-wete (2014). Ze was in een groef geraakt en werd moe van haar eigen stem, in haar gedichten en ook als voordrachtkunstenaar. Vandaar alle vormexperimenten en neologismen in deze bundel, vandaar ook een verandering in haar manier van voordragen. ‘As jy intakt wil lewe’, zegt ze, m.a.w. een integer leven wilt leiden, ‘moet jy ’n nuwe taal kry’.

En dan is het weer tijd om voor te lezen. Na een paar andere gedichten eindigt ze met een ode aan haar moeder, de schrijfster Dot Serfontein: ‘dodin van my wese / en trillende keelvel van my alfabet’. En daarmee brengt Krog, bij wie het ouder-worden inmiddels een thema in haar oeuvre is geworden, ook hier aan de andere kant van de wereld een eerbetoon aan de vrouw bij wie haar taal is begonnen, en is er een cirkel voltooid.

Het lijkt alsof Krog met de keuze en de volgorde van de gedichten die ze voorleest, haar publiek nog iets extra’s wil meegeven. Hier wordt – net als in haar bundels – een statement gemaakt. En wat Krog te zeggen heeft, is nooit gemakkelijk, niet voor haar lezers en toehoorders, maar ook niet voor haarzelf – altijd strevend naar ‘’n intaktigheid wat ons behoort te leef’. Daarom blokkeerde ze aanvankelijk ook toen Stephan Sanders haar die wat gratuite vraag stelde over het aannemen van complimenten; omdat ze zich niet wil laten verleiden tot een antwoord dat al even goedkoop is. Krog weet wat haar publiek wil horen en ze heeft zich er deze avond, en waarschijnlijk voor de duur van haar korte Nederlandse toernee, bij neergelegd. Maar als je nadenkt over wat ze zegt, dan is dat in wezen zo intens, dat ze het onmogelijk kan herhalen zonder zichzelf, ook al is het maar een klein beetje, te pantseren, en zonder een zekere mate van absurditeit voor lief te nemen.

Verslag van een avond in De Nieuwe Liefde in Amsterdam, 29 januari 2015, m.m.v. Antjie Krog, Stephan Sanders, Simin Tander en Jeroen van Vliet (muziek), Maria Barnas en Mark Boog.

Videoregistratie: http://denieuweliefde.com/dnltv/gedichtendag-2015--de-stem-van-antjie-krog.138.html

maandag 26 januari 2015

Ons is Max

Ook aan Zuid-Afrika is de aanslag op het kantoor van het satirische weekblad Charlie Hebdo niet ongemerkt voorbijgegaan. Gevraagd of de gebeurtenissen in Parijs gevolgen zouden hebben voor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Zuid-Afrika, verklaarden verschillende nieuwsredacteuren dat het idee van een terroristische dreiging hen alleen maar méér vastberaden maakte om het vrije woord te beschermen. De populaire cartoonist Zapiro zei echter dat hij wel degelijk bang was, en dat hij verwachtte dat individuele kunstenaars zich voortaan wel twee keer zouden bedenken voor ze weer een tekening zouden publiceren die misschien aanstoot zou kunnen geven.

De grootste bedreiging voor het vrije woord komt in Zuid-Afrika echter niet van extremistische terroristen. Dat bleek eens te meer uit de verwikkelingen rond journalist Max du Preez die zich min of meer tegelijk met het drama in Parijs afspeelden. In de jaren 1988-1994 was Du Preez hoofdredacteur van het progressieve Vrye Weekblad, dat de misstanden van de apartheid aan de kaak stelde en een stem gaf aan de bevrijdingsbeweging. Uit zijn boek A Rumour of Spring (Kaapstad: Zebra Press, 2013) – een dikwijls onthutsende analyse van de toestand van Zuid-Afrika vandaag – blijkt dat hij twintig jaar later, nu de blanke minderheidsregering heeft plaatsgemaakt voor een ANC-regering, nog even kritisch staat tegenover 'de machthebbers' als toen.

Op 30 december 2014 publiceerde Du Preez in de Cape Times, de Pretoria News en twee andere kranten van de Independent Media Group zijn wekelijkse column, deze keer onder de titel ‘Zuma – SA’s one man wrecking ball’ (‘Zuma – ZA’s eenmans sloopkogel’). Hierin schilderde hij Jacob Zuma af als een man die sinds zijn aantreden als president in 2009 slechts één doel voor ogen had: om de ruim 700 aanklachten wegens fraude, corruptie en afpersing die er tegen hem zijn ingediend, te ontduiken – en uit de gevangenis te blijven. Dat doet hij door vriendjes te benoemen bij alle instanties die het hem lastig zouden kunnen maken, zoals de politie en de rechterlijke macht. (Du Preez schreef zijn column naar aanleiding van de omstreden ontslagen, onlangs, bij de belastingdienst en een speciale opsporingseenheid van de politie, de ‘Hawks’.) Door zijn inmenging bij deze staatsinstellingen zal Zuid-Afrika ook na zijn aftreden nog jaren te lijden hebben van de schade die ‘sloopkogel’ Zuma het land heeft toegebracht, aldus Du Preez.

Nog dezelfde dag reageerde een woordvoerder van de president op Du Preez’ column. ‘The Presidency’ verweet Du Preez dat hij de president geen kans had gegeven om zijn beschuldigingen te weerleggen. Dan had de president kunnen uitleggen dat er voor al die personeelswisselingen bij overheidsinstellingen strikte procedures bestaan waarop hijzelf geen enkele invloed heeft. Zwakke journalistiek en stemmingmakerij, aldus ‘the Presidency’, die riekte naar vooroordeel en racisme.

Het argument dat Du Preez wederhoor had moeten toepassen hield natuurlijk geen stand, omdat het hier ging om een opiniestuk. Uiteindelijk spitste het conflict zich toe op één zin uit de tekst, waarin Du Preez beweerde dat een rechter het had gehad over de ‘corrupt relationship’ van Zuma met zijn vroegere financieel adviseur Schabir Shaik. Onzin, volgens ‘the Presidency’; een oud misverstand dat de betrokken rechter al lang had rechtgezet.
Op 7 januari – de dag van de aanslag op Charlie Hebdo – publiceerde de directie van Independent Media een openbare verontschuldiging voor de ‘feitelijke onnauwkeurigheid’ in Du Preez’ stuk. Maar was het dat echt? Du Preez had de directie in een brief uitgelegd dat het citaat afkomstig was van een andere rechter en dat hij wel degelijk gelijk had. Dat had Independent Media er echter niet van weerhouden om hun eigen journalist af te vallen en een knieval te maken voor Zuma en het ANC.

Enkele dagen later, na het grote verjaardagsfeest van het ANC in Kaapstad, doken er foto’s op van de hoofdredactrice en de redacteur Opinie & Analyse van de Independent Media-kranten, die zich daar in het stadion prima leken te vermaken, gehuld in t-shirts en andere parafernalia van de partij. Moet kunnen, vond het tweetal; het ging niemand wat aan wat ze in hun vrije tijd deden, en zo’n t-shirt had volgens hen geen invloed op hun journalistieke onafhankelijkheid of de verwachtingen die ze bij anderen wekten.

Voor Du Preez was de maat echter vol; hij diende zijn ontslag in. ‘Als ik het niet doe’, schreef hij, ‘verloochen ik mijn eigen verleden.’ In zijn ontslagbrief gaf hij nog meer voorbeelden van wat hij beschouwde als politieke inmenging bij de Independent Media-groep. Na staatsomroep SABC en de onlangs in opspraak geraakte onafhankelijke nieuwszender eNCA lijkt Independent Media de derde Zuid-Afrikaanse media-organisatie die flinke averij heeft opgelopen onder de sloopkogel van Jacob Zuma.

Bron: Maandblad Zuid-Afrika, jrg. 92, nr. 2 (februari 2015 - nog te verschijnen)




vrijdag 19 december 2014

Zuid-Afrika heeft écht een goed verhaal

Het is niet moeilijk om elke maand weer een onderwerp te bedenken voor dit opiniestuk. Zuid-Afrika heeft nu eenmaal een president die alles wat hij aanraakt, in goud veranderd. Voor hemzelf en zijn vazallen dan. Wie zich buiten deze kring bevindt, ziet vooral vriendjespolitiek, corruptie, machtsmisbruik en doofpotaffaires. Uit de media ontstaat het beeld van een man die met een grote boog om het parlement heen loopt om kritische vragen van volksvertegenwoordigers te vermijden, die de aanbevelingen van de Public Protector aan zijn laars lapt en die, door vrienden op strategische plaatsen te benoemen, voortdurend bezig is om zijn greep op onder meer de media en justitie te versterken. Zijn woordvoerder moet zich in allerlei bochten wringen om zogenaamde misverstanden en verkeerde voorstellingen te ontzenuwen en de spindoctors van zijn partij proberen krampachtig om een ander, gunstiger beeld op te roepen. ‘South Africa has a good story to tell’, zeggen ze. Maar er is te veel gebeurd. De boodschap komt niet over. De economische groei blijft achter, terwijl cruciale sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg steeds dieper wegzakken. Het gesjoemel aan de top leidt de aandacht af van zaken waar het in de politiek en in de media werkelijk over zou moeten gaan. Het weglekken van geld gaat direct ten koste van de Zuid-Afrikaanse bevolking. En de verontwaardiging, de teleurstelling, de schaamte en het cynisme die iedereen bekruipen die het nieuws met enige regelmaat volgt, leiden veelvuldig tot anarchisme, depressie en apathie.

Toch heeft Zuid-Afrika wel degelijk een ‘goed verhaal’ te vertellen. We mogen constateren dat het land, ten spijte van alle intriges en achterklap, nog steeds bestaat en dat de levensomstandigheden van de meeste Zuid-Afrikanen er de afgelopen twintig jaar op vooruit zijn gegaan. Blijkbaar draait de economie gewoon door, ondanks alle gekkigheid daar boven. Er zijn civiele organisaties die hun verantwoordelijkheid nemen en die waar dat nodig is, taken van de overheid overnemen. Er zijn bedrijven en particulieren die diep in de buidel tasten zodat de kunsten kunnen bloeien. En blijkbaar zijn er in brede lagen van de samenleving nog steeds mensen die naar elkaar omkijken en elkaar de hand reiken. Wie zelf in Zuid-Afrika is geweest, kent vast wel zo’n middenklassegezin dat ervoor zorgt dat de huishulp en de tuinman een behoorlijk huis hebben om in te wonen, dat ze na hun pensioen verzorgd achterblijven en dat hun kinderen na school kunnen gaan studeren. Of een stevige mama in de townships, die het geld dat ze heeft verdiend met haar bed & breakfast terugpompt in de gemeenschap, bijvoorbeeld door een gaarkeuken op te zetten, zodat de kinderen uit de buurt niet met een lege maag naar school hoeven. Hoe vaak word je er als toerist niet op gewezen dat je bedelaars geen geld moet geven, omdat het onmiddellijk weer aan tik en drank wordt uitgegeven? ‘Ik koop altijd een brood en wat drinken voor ze’, volgt er dan dikwijls meteen achteraan. En dan is er natuurlijk het verhaal van de zwarte miljonair die heeft beloofd om de helft van zijn kapitaal aan goede doelen weg te geven, en die zijn rijke vrienden heeft opgeroepen om hetzelfde te doen.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de geweldige maatschappelijke betrokkenheid, gepaard aan een formidabele daadkracht, die wat mij betreft het échte ‘goede verhaal’ van Zuid-Afrika uitmaken. Dat wordt te weinig verteld, omdat de mensen die een ander helpen, zich daar niet graag op laten voorstaan. Of omdat ze niet beseffen dat het iets bijzonders is, wat ze doen. Maar als je zelf in een land woont waar het gemiddelde welvaartspeil veel hoger ligt en waar bijna alles piekfijn geregeld is, dan weet je dat die zorg voor elkaar helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Het is dít Zuid-Afrika dat ik, als bitterheid en pessimisme de overhand dreigen te nemen, steeds voor ogen houd.

maandag 15 december 2014

Breytenbach en Afrikaans geëer in Gent

Op Woensdag 3 Desember het die digter Breyten Breytenbach ’n eredoktoraat ontvang van die Universiteit van Gent. Die plegtigheid is bygewoon deur ongeveer 250 skrywers en akademici en het groot aandag in die Belgiese media gekry.

Volgens prof. Anne De Paepe, rektor van die Universiteit van Gent, het Breytenbach dié onderskeiding gekry vanweë sy betekenis as digter en beeldende kunstenaar én vanweë sy moedige verset teen apartheid, ’n verset wat gekom het met groot persoonlike opoffering. Vir die universiteit is die toekenning ’n manier om sy maatskaplike en mondiale betrokkenheid, asook die spesiale plek wat die kontinent Afrika binne die universiteit se internasionaliseringsbeleid het, te onderstreep, aldus De Paepe. Die Gentse universiteit het vanaf die vroeë jare ’90 bande opgebou met ’n groot aantal Suid-Afrikaanse universiteite. Vóór Breyten Breytenbach het ook aartsbiskop Desmond Tutu (2005) en Graça Machel (2008) ’n Gentse eredoktoraat ontvang. In Oktober 2014 het die universiteit tewens die Nelson Mandela gedenklesingreeks ingestel; die eerste lesing in hierdie reeks is gelewer deur prof. Brian O’Connell, voormalige rektor en vise-kanselier van die Universiteit van Wes-Kaapland.

Die feestelike toekenning van die eredoktoraat aan Breytenbach markeer tewens die oprigting van ’n nuwe instituut binne die fakulteit Lettere en Wysbegeerte in Gent, die ‘Gents centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika’. Hierdie instituut wil bestaande navorsings- en onderwysaktiwiteite met betrekking tot Suid-Afrika en Afrikaans aan die Gentse universiteit saambind en uitbou. Een van hierdie aktiwiteite is byvoorbeeld die jaarlikse Internationaal Seminarie Afrikaans, wat sedert 2011 in Gent gehou word.

In sy dankwoord het Breytenbach, wat ’n deel van sy toespraak in Nederlands gehou het, onder meer gesê hy aanvaar die eredoktoraat ‘met ootmoed en dank en namens my mede-Suid-Afrikaanse skrywers’. Oor die maatskaplike veranderinge in Suid-Afrika na 1994 het hy gesê ‘ons weet nog nie of dit endgame gaan wees of ’n nuwe begin nie’. ‘Ons familieverhaal kom van ver’, het hy oor die taalkundige bande tussen Suid-Afrika en die Lae Lande gesê, maar hy het onmiddellik ook erkenning gegee aan sy voorouers uit Madagaskar en die Verre Ooste. ‘Ons is kreools’, aldus Breytenbach, ‘ons taal is gebore in die Suidooste wind.’ Hy het sy bekommernis uitgespreek oor die toekoms van Afrikaans, en die belang aangestip van ’n internasionale wetenskaplike instelling soos die Gentse sentrum as ‘n ‘sanctuary’, ’n skuilplek vir Afrikaans. Tot besluit het Breytenbach twee gedigte voorgelees: ’n ode aan sy Suid-Afrikaanse leermeester Marthinus Versfeld en ’n eerbetoon aan die Vlaamse digter Eddy van Vliet, ’n goeie vriend van Breytenbach wat in 2002 dood is. Met die keuse van hierdie twee gedigte het Breytenbach sy posisie as brûebouer tussen Suid-Afrika en die Lae Lande en sy waardering vir albei treffend geïllustreer.

Nadat sy jarelange vriend en uitgewer Laurens van Krevelen enkele nuwe gedigte van Breytenbach in Nederlandse vertaling voorgedra het, het Adriaan van Dis die slottoespraak gelewer. Of liewer: hy het ’n deel van sy lofsang op Breyten letterlik gesing. ‘Breytenbach het my lewe verander’, aldus Van Dis, ‘en daarvan wil ik getuigen, halleluja!’ Dit was Breytenbach se gedig ‘My vrou’, waarin hy sy liefde vir Yolande besing het, wat Van Dis se belangstelling in die Afrikaanse literatuur wakker gemaak het. Van Dis het ook genoem dat ’n indrukwekkende ry van Nederlandstalige digters, soos Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Bernlef, Herman de Coninck, K. Michel en Esther Jansma, al gedigte aan Breytenbach gewy het of op ’n ander manier deur Breytenbach beïnvloed is.

Die oprigting van die Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika het verder gestalte gekry met ’n tweedaagse simposium oor Afrikaans en Suid-Afrika, ‘Die taal se stiltes’ (4 en 5 Desember). Die eerste dag was hoofsaaklik gewy aan taalpolitiek en geskiedenis, met bydraes van onder meer dr. Michael le Cordeur (‘Mandela se liefde vir Afrikaans’), prof. Wannie Carstens (‘Die toekoms van Afrikaans’), dr. Ineke van Kessel (‘Maatskappykritiek in die hedendaagse Afrikaanse letterkunde’), prof. Albert Grundlingh (‘Die impak van die Eerste Wêreldoorlog op Suid-Afrika’) en prof. Theresa Biberauer (‘Afrikaans as kreooltaal’). Die dag se lesings was van wisselende gehalte en hier en daar was daar ongerustheid oor die aangevoerde argumente. Hoewel die posisie van Afrikaans en kwessies rondom kreolisering, taalvariëteite en standaardisering spesifiek tot die belangstellingsgebied van die Gentse sentrum behoort, is dit die vraag of aktivistiese retoriek ook op ’n internasionale wetenskaplike platform tuishoort. Die tweede dag van die simposium het ’n meer tradisionele letterkundige karakter gehad, met gehaltelesings van onder meer prof. Louise Viljoen (die ‘duister gedig’ in Breytenbach se jongste poësie), prof. Ena Jansen (huiswerkers in die Afrikaanse literatuur) en Luc Renders (Karel Schoeman se Die uur van die engel).

Die oomblik waarop almal natuurlik gewag het, was Breytenbach se bydrae, ‘Van die os op die jas’. Tydens hierdie ‘causerie’ het Breytenbach twee stemme aan die woord gelaat: die ‘os’ (‘die vurige dromer’) en die ‘jas’ (‘die beleë wêreldreisiger’). Breytenbach het vooraf aangekondig dat hy, namate hy ouer word, al hoe meer wegbeweeg van direkte stellingnames en terugkeer na refleksie en persoonlike belydenis. Om te skryf, het Breytenbach onder meer gesê, beteken per definisie ‘vaslê’; dit is slegs ‘die vergestalting van beweging’. Hoewel dit vir die toehoorders moeilik was om die teks onmiddellik te deurgrond, het dit geklink asof Breytenbach al hoe meer die voorkeur gee aan ‘stil te word sodat die ruimte mag groei’. Gelukkig is hy ook nog altyd ‘versot op woorde’ en sal hy aanhou skryf, altyd op soek na ‘onderliggende waardes wat dalk nie aan tyd gemeet kan word nie’.

Nadat Charl-Pierre Naudé ’n paar van sy gedigte gelees het, het twee Gentse M-studente verslag gedoen van hulle navorsing, waarmee die nuwe sentrum bewys het daar is ’n lewendige belangstelling vir Afrikaans in Gent.

Breyten Breytenbach / Foto: Elize Zorgman

Dit verslag is geschreven in overleg met Netwerk24. Toen het stuk na tien dagen nog niet geplaatst was, heb ik besloten om het terug te trekken, aangezien ik mijn naam niet wil verbinden aan 'oud nieuws'.

zondag 23 november 2014

20th Century Blues

Uiteindelijk is de dag voorbij gegaan zonder dat ik erbij heb stilgestaan. Gisteravond trad Marianne Faithfull op in theater Carré in Amsterdam, in het kader van haar 50th Anniversary World Tour. Het zal een halfjaar geleden zijn geweest dat ik de eerste aankondiging van het concert zag, en daarna heb ik maandenlang lopen dubben of ik wel of niet moest gaan. Toen ik eindelijk de knoop had doorgehakt, bleek het probleem zichzelf inmiddels te hebben opgelost: alle goedkope kaartjes waren al uitverkocht, en wat er nog over was, ging mijn budget te boven.

Ik leerde Marianne Faithfull kennen in het najaar van 1996. Ik woonde toen al drie jaar in Stellenbosch, Zuid-Afrika, samen met de man voor wie ik mijn leven en mijn toekomst in Nederland had opgegeven en voor wie ik alles wat ik had, in 23 dozen op de boot had gezet. In september moest ik even terug, omdat mijn zoveelste studentenvisum verlopen was. Maar na een paar maanden zou ik terugkomen en dan zouden we gaan trouwen. De datum bij het magistraatskantoor lag vast en in mijn kast hing een prachtige trouwjurk van Laura Ashley met veel zijde, kant en de lieflijkste bloemetjes. ‘Neem jij hem maar mee’, had mijn vriendin uit Pretoria gezegd toen ze hoorde van onze trouwplannen. ‘Ik heb hem nooit gedragen, en nu pas ik er natuurlijk niet meer in.’

Tijdens mijn gedwongen oponthoud in Nederland woonde ik weer bij mijn ouders, die het natuurlijk heerlijk vonden om hun dochter een paar maanden terug te hebben. ’s Avonds ging ik met mijn vader op pad. Hij had een cd-winkel in Amsterdam en na sluitingstijd reed hij het hele land door om cd’s te verkopen bij concerten. Als student ging ik af en toe met hem mee, en op die manier heb ik onder meer Paolo Conte, Oleta Adams, Clannad, Randy Newman en Ladysmith Black Mambazo in Nederland kunnen zien optreden.

In deze maanden toerde mijn vader met Marianne Faithfull. De eerste avond, in Eindhoven, kwamen er al na twintig minuten een paar mensen luid protesterend de zaal uit. ‘Wat zijn dat voor rare liedjes die ze zingt?’ riep een man. ‘Hiervoor heb ik niet betaald! Dit is niet de Marianne die wij kennen.’ En zijn vrouw viel in: ‘Kijk eens hoe ze zich beweegt. Ze is zeker weer stoned!’

Mijn vader keek bezorgd naar de uitgepakte cd’s op zijn stand. Om hier te kunnen staan, moest hij in ieder geval kraamhuur en brandstof betalen, en na zo’n concert kwam hij meestal pas diep in de nacht thuis. Hij kon zich geen tegenvallers permitteren, en hij kon ook niet halverwege de tour besluiten om zich te onttrekken, want dan zou het organisatiebureau de volgende keer een andere winkelier vragen.

‘Ik ga wel even kijken’, zei ik, glipte de zaal binnen en vond een plaatsje op één van de achterste rijen. Ik wist niet veel van Marianne Faithfull af. Ik kende alleen haar reputatie, en als braaf, welopgevoed meisje had ik daar niets mee.

Maar zodra ik in de zaal zat, herkende ik ‘Pirate Jenny’ van Bertolt Brecht en Kurt Weill. Sinds de middelbare school was ik een groot bewonderaar van Brecht, en ik bleef gefascineerd zitten luisteren. Anderhalf liedje later was ik Brecht vergeten en was het Mariannes stem die tot in het diepst van mijn ziel boorde. Hier stond iemand die genadeloos de donkere kanten van ons bestaan durfde bloot te leggen, met een superbe ironie en subtiele deernis als laatste ankers.

Hoewel het er al lang niet meer toe deed, begreep ik wel wat de vrouw had bedoeld met haar sneer over Mariannes motoriek. Ze bewoog houterig en had op een bepaald punt in de show zelfs moeite om uit een geknielde positie op te staan; ze moest naar de stoel op het toneel grijpen om zich op te trekken. In de pauze praatte ik met Henry, haar tourmanager, die naast onze kraam een tafel met bedrukte t-shirts had ingericht. ‘An Evening in Weimar’, stond erop, ‘20th Century Blues Tour’.

‘Nee, ze gebruikt al lang niet meer’, zei hij. ‘Ze ziet alleen niet zo goed, maar ze weigert om een bril te dragen op het toneel. Daardoor is ze hiervoor, in België en Duitsland, al twee keer van het toneel gevallen. Ze vergaat van de pijn, maar je weet hoe het is: the show must go on. Ik moet eigenlijk even bij haar gaan kijken. Wil jij op mijn spullen passen?’

Vanaf dat moment deed ik Henry’s t-shirts er ook bij, en hij en ik werden goede vrienden. Avond aan avond zat ik in de zaal, en ik dronk alles in – elke stembuiging, elke frase, elk loopje van de pianist, Mr Paul Trueblood. Met mijn vaders cd’s en Henry’s t-shirts ging het fantastisch, want niemand kon die handel met meer enthousiasme aan de man brengen dan ik. Het was ook handig dat ik in het Nederlands aan de mensen aan onze kraam kon uitleggen waarom Marianne aan het einde van de voorstelling niet naar de foyer kwam om haar cd’s te signeren en haar fans te ontmoeten. Ze was, letterlijk, bont en blauw, en het was een enorme prestatie dat ze elke avond weer kon optreden.

Op een avond vroeg Henry of ik geen kritiek op de voorstelling had. ‘Marianne wil graag weten wat jij en je ouders denken’, drong hij aan. Ik vond het lastig om iets te bedenken.

‘Nou’, zei ik uiteindelijk. ‘Ik heb de indruk dat een deel van het Nederlandse publiek de grap over Harry Nilsson niet helemaal snapt. Ik heb het woord “abyss” thuis in het woordenboek moeten opzoeken, en ik vrees dat er meer mensen in de zaal zitten die de betekenis van dat woord ontgaat.’ De volgende keer viel Harry Nilsson niet langer in een ‘abyss’; tijdens één van de befaamde ‘Los Angeles earthquakes’ viel Harry compleet met tandartsstoel ‘through a crack in the earth whilst having root canal work’, en zijn lichaam werd nooit meer gevonden.

‘Goed zo’, begon Henry weer. ‘Nog meer?’

Ik zuchtte.

‘Gisteren was mijn moeder mee’, zei ik onwillig. ‘Marianne had een schitterend zwartfluwelen broekpak aan, en het viel mijn moeder op dat er, toen ze na dat Franse liedje weer van de grond opstond, twee grote ronde stofplekken op haar knieën zaten.’ Sindsdien klopte Marianne altijd snel even haar broekspijpen af aan het einde van ‘Complainte de la Seine’…

Op de laatste dag van de tournee, een zaterdag, gebeurden er twee dingen. Ten eerste kwam er een telefoontje van het organisatiebureau dat het concert, die avond in Maastricht, niet door zou gaan. De pijn en de uitputting hadden Marianne uiteindelijk ingehaald, en ze was die ochtend op het vliegtuig gestapt naar Ierland, naar huis. Ze zou in april terugkomen om de voorstelling in te halen.

Het tweede wat gebeurde, was dat er een fax aankwam in mijn vaders winkel. E-mail stond in die tijd nog in de kinderschoenen, en terwijl ik in Nederland was, liet mijn ‘verloofde’ in Zuid-Afrika af en toe per fax weten hoe het met hem, de hond en het huis ging, zo zonder mij. Normaal gesproken kreeg ik die brief pas ’s avonds, als mijn vader thuiskwam. Maar deze keer had mijn ‘verloofde’ blijkbaar een boodschap voor mijn vader op de dekbrief geschreven, en hem gevraagd om me zo snel mogelijk van de inhoud op de hoogte te brengen. Met bevende stem las hij de brief via de telefoon voor, en zijn verdriet als ouder om zijn kind was waarschijnlijk dieper dan het mijne.

Mijn ‘verloofde’ had de afspraak bij het magistraatskantoor afgezegd, omdat hij nog geen kans zag om te trouwen. Misschien over een halfjaar of nog later, of misschien moesten we liever blijven samenwonen, zoals we dat de afgelopen drie jaar hadden gedaan. Ik was welkom om terug te komen, maar als ik besloot om in Nederland te blijven, zou hij het ook begrijpen.

Toen hij die fax stuurde, wist hij wat de consequenties zouden zijn. Als Nederlandse met een economisch volkomen redundante opleiding – letterkunde! – zou ik in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika, waar het beleid van positieve discriminatie op de arbeidsmarkt toen net was begonnen, nooit op eigen merites een werkvergunning kunnen krijgen. Ik moest trouwen om te kunnen werken, mezelf te blijven ontwikkelen en te laten zien wat ik in me had. Ik was 26 jaar oud, en zonder dat papiertje kon ik nooit volwassen worden.

Als je het hebt over grote besluiten… Drie jaar daarvoor had ik, op een heel primaire, instinctieve manier, mijn hart gevolgd door die 23 dozen op een boot te zetten, een roze wolk achterna. En deze keer hoefde ik er niet eens over na te denken. In een fractie van een seconde wist ik dat ik niet terug zou gaan. In plaats van op maandag op het vliegtuig te stappen, terug naar man en hond, zat ik op maandag bij het uitzendbureau. Op dinsdag had ik een sollicitatiegesprek, en op woensdag begon ik met mijn eerste baan, ergens op een kantoor.

Mijn flatje in Amsterdam had ik drie jaar geleden opgegeven. De eerste maanden zat ik, als ik vrij was, bij mijn ouders op de grond in de huiskamer, met mijn cd’s van Marianne Faithfull om me heen. Ik kon alleen maar luisteren en elk moment van die concerten in gedachten herleven. Mijn leven lag in scherven, maar ik beloofde mezelf één ding: als Marianne en Henry in april terugkwamen voor dat laatste concert, zou ik er weer bij zijn.

Ik ben er vast van overtuigd dat dat vooruitzicht me er destijds door heeft gehaald. Want een halfjaar later zag mijn leven er alweer heel anders uit, met een nieuwe baan, een nieuwe woonplaats en nieuwe verliefdheden. Ik wás erbij, in Maastricht, en na de voorstelling nam Henry me mee backstage om Marianne te ontmoeten. Was dat het hoogtepunt? Nee. Ik was zo starstruck dat mijn Engels me in de steek liet en ik alleen maar onzin kon uitkramen. Sommige dromen mogen gerust dromen blijven.

Later heb ik Marianne nog één keer zien optreden, in Paradiso. Na haar uitstapje naar het cabaret van de Weimarrepubliek was ze teruggekeerd naar haar eigen repertoire. Tot tevredenheid van haar fans van het eerste uur, waarschijnlijk. Maar tussen die oudere hippies met hun joints en hun Stones-t-shirts had ik niets te zoeken, en niemand daar had dezelfde herinneringen als ik. Zelfs Henry, haar tourmanager met zijn heerlijke vette Schotse accent, was vervangen door Harry, een Ier.

Ik heb – letterlijk – maanden ‘getobd’ of ik op 23 november naar Carré moest gaan voor Mariannes 50-jarig jubileumconcert. (O, de problemen van de Eerste Wereld…) Ik vind het fantastisch om te zien dat zowel ‘Give My Love to London’, de nieuwe cd, als de tournee raving reviews krijgen. Misschien ben ik wel bang dat de muziek, het weerzien, opnieuw een pijn in me wakker roept die hoort bij een periode die ik in alle andere opzichten al lang heb afgesloten.

Dankzij de belofte van dat laatste concert ben ik er nog om het na te vertellen, en het heeft me geleerd dat tijd inderdaad een heelmeester kan zijn. ‘Geef het tijd’, denk ik tegenwoordig heel vaak als er weer eens een potentiële crisis op me afstormt, of: ‘Dit parkeren we even tot later’. Wanneer ‘later’ aanbreekt, blijkt het probleem dikwijls al vervlogen.

Een boot heeft alle 23 dozen weer teruggebracht. Er kwam nog één keer een fax: ‘Wat doe ik met die Laura Ashley-trouwjurk?’ ‘Stuur maar terug naar Pretoria’, antwoordde ik. ‘Hij is toch niet gedragen.’