donderdag 29 januari 2015

Antjie Krog wil 'intact' leven

Het verloop van de avond zal voor niemand een echte verrassing zijn geweest. Het publiek dat op deze koude, donkere  avond, eind januari, de hagel en natte sneeuw heeft getrotseerd om naar De Nieuwe Liefde te komen, weet al dat Antjie Krog hen zal betoveren met haar voordracht en hen zal ontroeren en aan het denken zal zetten met haar wijsheid en inzicht, die van een plek ergens diep van binnen komen, uit haar gut.

De gedichten die Krog uit haar nieuwe bundel Medeweten voorleest – de Nederlandsevertaling wordt deze week gepresenteerd – zijn niet toevallig gekozen, en dat geldt ook voor de volgorde waarin ze ze ten gehore brengt.

Krog opent met ‘Mirakel’, met de terugkerende regels ‘ek behoort aan hierdie land, / dit het my gemaak // ek het geen ander land / as dié land nie’ – regels die tegelijk haar verknochtheid aan haar land aan de zuidpunt van het Afrikaanse continent uitdrukken én de onontkoombaarheid ervan: er is geen koloniaal moederland, ergens in de verte; het land en zij zullen het onvermijdelijk met elkaar moeten doen. Maar in ‘Mirakel’ bezingt ze ook het wonder van de vreedzame overgang ván het apartheidsbewind naar een democratische samenleving, zoals die begin jaren ’90 tot stand kwam. Wat er verder tijdens deze avond nog gezegd zal worden – en het zal somber worden, vertwijfeld soms – Krog heeft haar liefde en haar trouw aan het land vierkant neergezet, en eer gebracht aan dat ene mirakel, een ‘land gefabriseer uit hoop’, een ‘weergaloos’ en nooit te vergeten moment uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis.

Het volgende gedicht, dat begint met de regels ‘buite skemer dit    koeëlgate spat êrens donker / teen ’n gebou’, laat meteen de duistere, dreigende en gewelddadige kant van datzelfde land zien, als de achterkant van dezelfde medaille, terwijl ‘moniaal’ – lyrisch, extatisch, incanterend als een gebed – juist weer de schoonheid laat zien – een schoonheid, in dit geval, vergestalt in de zuivere en onweerlegbare materie van maan, boom, berg, wolk en abrikoos. Het is die schoonheid of, als je wilt, goddelijkheid van de natuur en de verbondenheid van alle dingen, die in het laatste gedicht van het eerste blok verder worden onderzocht.

Het publiek luistert ademloos – naar Krogs voordracht, naar een aaneenrijging van nog niet doorgronde, maar prachtige beelden, naar neologismen en de muzikaliteit van haar spel met woorden en klanken (‘as elandknieë klip-klop boontoe klap’). Aan het einde van elk gedicht stijgt er een collectieve zucht op, van genot, van aandoening, en siddert er ontlading door de zaal.

Interviewer Stephan Sanders verwijst aan het begin van het vraaggesprek terug naar het eerste gedicht dat Antjie net voorgelezen heeft, ‘Mirakel’, dat opgedragen is aan de Israëlische schrijver David Grossman. Krog vertelt dat zij in Nederland was, toen Grossman zijn bekende brief publiceerde na de dood van zijn zoon. Krog kreeg de brief het eerst in Nederlandse vertaling onder ogen, en door de verwantschap tussen het Nederlands en haar eigen taal, het Afrikaans, kwamen de boodschap en de emotie misschien wel sterker binnen dan wanneer die in het Engels waren geweest. Krog herkende veel in de brief. ‘Maar’, waarschuwt ze onmiddellijk, zodat ze niet misverstaan kan worden, ‘ek het nie ’n kind verloor nie. Ek is die perpetrator vir 300 jaar.’ Maar wat ze bij Grossman herkende, waren zijn verknochtheid aan het land en de teleurstelling ‘oor wat so goed kon gewees het en wat so ’n ander draai gekry het’.

Het gedicht, ‘Mirakel’, verwijst volgens Krog ook heel concreet naar het proces van grondredistributie dat in Zuid-Afrika plaatsvindt. Het ‘land’ uit het gedicht kan ook opgevat worden als de grond van de boerderij die generaties lang in haar familie is geweest; ook in die zin ‘behoort’ ze ‘aan hierdie land’. Maar het is een ouderwets soort behoren, geeft Krog toe; er is een nieuwe tijd aangebroken, en het is rechtvaardig dat andere Zuid-Afrikanen nu ook een kans krijgen. Afgelopen Kerst was waarschijnlijk de laatste Kerst die ze als familie samen op de boerderij hebben doorgebracht, vóór die onteigend zal worden. Goed of verkeerd, het maakte haar eens te meer bewust van hoe diep dat stukje aarde door haar familie bemind werd.

Een groot deel van de bundel Mede-wete is tot stand gekomen in Berlijn, waar Krog een jaar als writer in residence ongestoord kon werken. Het gaf haar de rust om afstand te nemen, want in Zuid-Afrika gebeurt alles tegelijk, en alles gebeurt er nú. Soms vraagt Krog zich af of ze wel verder mag gaan met schrijven. ‘Daar is te veel ruimtes wat ek nie weet hoe om te leef nie’ – gruwelen die andere Zuid-Afrikanen doormaken, haar studenten bijvoorbeeld, waar zij als blanke vrouw uit een bevoorrechte omgeving, en ook wij hier in Nederland, ons geen voorstelling van kunnen maken. Tegenover zoveel werkelijkheid staat een dichter met lege handen (‘jy is eintlik bankrot as ’n digter’) en het was juist de geografische afstand tussen Zuid-Afrika en Berlijn die haar in staat stelde om helder over Zuid-Afrika na te denken en de complexiteit van dat land in gedichten te vervatten. Daarbij schrijft ze niet meer zo snel en gemakkelijk als vroeger, toen het ene gedicht na het andere naar buiten ‘puilde’: ‘Dis ’n anderste boek dié’.

In Berlijn kon Krog ook openlijk ‘wit’ zijn, zonder zich voortdurend verantwoordelijk te hoeven voelen voor de armoede van de bedelaars op straat. Zij is trouwens niet alléén verantwoordelijk, kan ze niet nalaten te zeggen, op deze avond in Amsterdam, Nederland, West-Europa: ‘Armoede is die hele wêreld se armoede ook’. Europa lijkt op Zuid-Afrika in haar reactie op de destabilisatie die het gevolg is van migratie. De Zuid-Afrikaanse blanken hebben op een heel fundamentele manier hun zekerheden verloren, al zitten ze er materieel nog altijd warmpjes bij. ‘Hulle moet leer om te lewe as ’n magtelose minderheid.’ En datzelfde geldt wat Krog betreft voor Europa. Omdat de wereld ‘scheefgetrokken’ is door armoede en niet zal overleven, als we doorgaan om in hetzelfde tempo onze bronnen uit te putten.

De avond wordt opgeluisterd met muziek en met hommages aan Krog door twee collega-dichters, Mark Boog en Maria Barnas. ‘Kunt u goed complimenten in ontvangst nemen?’ vraagt Stephan Sanders inlevend. ‘Eerbewijzen?’ Krog opent haar mond om iets te zeggen, maar snakt dan naar adem, ze duikt in elkaar, ze begint te lachen, maar het kan ook ontroering zijn. Wat moet je ook antwoorden op zo’n vraag? Zodra ze kan, verdwijnt ze van het podium.

Toch komt ze na een muzikaal intermezzo op de vraag terug. Als dichter heb je de feedback van je publiek nodig, legt ze uit, maar tegelijk moet je je er niet teveel van aantrekken. Als je alle lof die je toegezwaaid wordt, zou geloven, bereik je een punt waar je bezorgd raakt over je carrière als dichter, waarop je geen risico’s meer durft te nemen in je kunst. Het is niet voor niets dat er acht jaar zitten tussen de publicatie van haar vorige bundel, Verweerskrif (2006), en deze nieuwe bundel, Mede-wete (2014). Ze was in een groef geraakt en werd moe van haar eigen stem, in haar gedichten en ook als voordrachtkunstenaar. Vandaar alle vormexperimenten en neologismen in deze bundel, vandaar ook een verandering in haar manier van voordragen. ‘As jy intakt wil lewe’, zegt ze, m.a.w. een integer leven wilt leiden, ‘moet jy ’n nuwe taal kry’.

En dan is het weer tijd om voor te lezen. Na een paar andere gedichten eindigt ze met een ode aan haar moeder, de schrijfster Dot Serfontein: ‘dodin van my wese / en trillende keelvel van my alfabet’. En daarmee brengt Krog, bij wie het ouder-worden inmiddels een thema in haar oeuvre is geworden, ook hier aan de andere kant van de wereld een eerbetoon aan de vrouw bij wie haar taal is begonnen, en is er een cirkel voltooid.

Het lijkt alsof Krog met de keuze en de volgorde van de gedichten die ze voorleest, haar publiek nog iets extra’s wil meegeven. Hier wordt – net als in haar bundels – een statement gemaakt. En wat Krog te zeggen heeft, is nooit gemakkelijk, niet voor haar lezers en toehoorders, maar ook niet voor haarzelf – altijd strevend naar ‘’n intaktigheid wat ons behoort te leef’. Daarom blokkeerde ze aanvankelijk ook toen Stephan Sanders haar die wat gratuite vraag stelde over het aannemen van complimenten; omdat ze zich niet wil laten verleiden tot een antwoord dat al even goedkoop is. Krog weet wat haar publiek wil horen en ze heeft zich er deze avond, en waarschijnlijk voor de duur van haar korte Nederlandse toernee, bij neergelegd. Maar als je nadenkt over wat ze zegt, dan is dat in wezen zo intens, dat ze het onmogelijk kan herhalen zonder zichzelf, ook al is het maar een klein beetje, te pantseren, en zonder een zekere mate van absurditeit voor lief te nemen.

Verslag van een avond in De Nieuwe Liefde in Amsterdam, 29 januari 2015, m.m.v. Antjie Krog, Stephan Sanders, Simin Tander en Jeroen van Vliet (muziek), Maria Barnas en Mark Boog.

Videoregistratie: http://denieuweliefde.com/dnltv/gedichtendag-2015--de-stem-van-antjie-krog.138.html

Geen opmerkingen:

Een reactie posten