zondag 23 november 2014

20th Century Blues

Uiteindelijk is de dag voorbij gegaan zonder dat ik erbij heb stilgestaan. Gisteravond trad Marianne Faithfull op in theater Carré in Amsterdam, in het kader van haar 50th Anniversary World Tour. Het zal een halfjaar geleden zijn geweest dat ik de eerste aankondiging van het concert zag, en daarna heb ik maandenlang lopen dubben of ik wel of niet moest gaan. Toen ik eindelijk de knoop had doorgehakt, bleek het probleem zichzelf inmiddels te hebben opgelost: alle goedkope kaartjes waren al uitverkocht, en wat er nog over was, ging mijn budget te boven.

Ik leerde Marianne Faithfull kennen in het najaar van 1996. Ik woonde toen al drie jaar in Stellenbosch, Zuid-Afrika, samen met de man voor wie ik mijn leven en mijn toekomst in Nederland had opgegeven en voor wie ik alles wat ik had, in 23 dozen op de boot had gezet. In september moest ik even terug, omdat mijn zoveelste studentenvisum verlopen was. Maar na een paar maanden zou ik terugkomen en dan zouden we gaan trouwen. De datum bij het magistraatskantoor lag vast en in mijn kast hing een prachtige trouwjurk van Laura Ashley met veel zijde, kant en de lieflijkste bloemetjes. ‘Neem jij hem maar mee’, had mijn vriendin uit Pretoria gezegd toen ze hoorde van onze trouwplannen. ‘Ik heb hem nooit gedragen, en nu pas ik er natuurlijk niet meer in.’

Tijdens mijn gedwongen oponthoud in Nederland woonde ik weer bij mijn ouders, die het natuurlijk heerlijk vonden om hun dochter een paar maanden terug te hebben. ’s Avonds ging ik met mijn vader op pad. Hij had een cd-winkel in Amsterdam en na sluitingstijd reed hij het hele land door om cd’s te verkopen bij concerten. Als student ging ik af en toe met hem mee, en op die manier heb ik onder meer Paolo Conte, Oleta Adams, Clannad, Randy Newman en Ladysmith Black Mambazo in Nederland kunnen zien optreden.

In deze maanden toerde mijn vader met Marianne Faithfull. De eerste avond, in Eindhoven, kwamen er al na twintig minuten een paar mensen luid protesterend de zaal uit. ‘Wat zijn dat voor rare liedjes die ze zingt?’ riep een man. ‘Hiervoor heb ik niet betaald! Dit is niet de Marianne die wij kennen.’ En zijn vrouw viel in: ‘Kijk eens hoe ze zich beweegt. Ze is zeker weer stoned!’

Mijn vader keek bezorgd naar de uitgepakte cd’s op zijn stand. Om hier te kunnen staan, moest hij in ieder geval kraamhuur en brandstof betalen, en na zo’n concert kwam hij meestal pas diep in de nacht thuis. Hij kon zich geen tegenvallers permitteren, en hij kon ook niet halverwege de tour besluiten om zich te onttrekken, want dan zou het organisatiebureau de volgende keer een andere winkelier vragen.

‘Ik ga wel even kijken’, zei ik, glipte de zaal binnen en vond een plaatsje op één van de achterste rijen. Ik wist niet veel van Marianne Faithfull af. Ik kende alleen haar reputatie, en als braaf, welopgevoed meisje had ik daar niets mee.

Maar zodra ik in de zaal zat, herkende ik ‘Pirate Jenny’ van Bertolt Brecht en Kurt Weill. Sinds de middelbare school was ik een groot bewonderaar van Brecht, en ik bleef gefascineerd zitten luisteren. Anderhalf liedje later was ik Brecht vergeten en was het Mariannes stem die tot in het diepst van mijn ziel boorde. Hier stond iemand die genadeloos de donkere kanten van ons bestaan durfde bloot te leggen, met een superbe ironie en subtiele deernis als laatste ankers.

Hoewel het er al lang niet meer toe deed, begreep ik wel wat de vrouw had bedoeld met haar sneer over Mariannes motoriek. Ze bewoog houterig en had op een bepaald punt in de show zelfs moeite om uit een geknielde positie op te staan; ze moest naar de stoel op het toneel grijpen om zich op te trekken. In de pauze praatte ik met Henry, haar tourmanager, die naast onze kraam een tafel met bedrukte t-shirts had ingericht. ‘An Evening in Weimar’, stond erop, ‘20th Century Blues Tour’.

‘Nee, ze gebruikt al lang niet meer’, zei hij. ‘Ze ziet alleen niet zo goed, maar ze weigert om een bril te dragen op het toneel. Daardoor is ze hiervoor, in België en Duitsland, al twee keer van het toneel gevallen. Ze vergaat van de pijn, maar je weet hoe het is: the show must go on. Ik moet eigenlijk even bij haar gaan kijken. Wil jij op mijn spullen passen?’

Vanaf dat moment deed ik Henry’s t-shirts er ook bij, en hij en ik werden goede vrienden. Avond aan avond zat ik in de zaal, en ik dronk alles in – elke stembuiging, elke frase, elk loopje van de pianist, Mr Paul Trueblood. Met mijn vaders cd’s en Henry’s t-shirts ging het fantastisch, want niemand kon die handel met meer enthousiasme aan de man brengen dan ik. Het was ook handig dat ik in het Nederlands aan de mensen aan onze kraam kon uitleggen waarom Marianne aan het einde van de voorstelling niet naar de foyer kwam om haar cd’s te signeren en haar fans te ontmoeten. Ze was, letterlijk, bont en blauw, en het was een enorme prestatie dat ze elke avond weer kon optreden.

Op een avond vroeg Henry of ik geen kritiek op de voorstelling had. ‘Marianne wil graag weten wat jij en je ouders denken’, drong hij aan. Ik vond het lastig om iets te bedenken.

‘Nou’, zei ik uiteindelijk. ‘Ik heb de indruk dat een deel van het Nederlandse publiek de grap over Harry Nilsson niet helemaal snapt. Ik heb het woord “abyss” thuis in het woordenboek moeten opzoeken, en ik vrees dat er meer mensen in de zaal zitten die de betekenis van dat woord ontgaat.’ De volgende keer viel Harry Nilsson niet langer in een ‘abyss’; tijdens één van de befaamde ‘Los Angeles earthquakes’ viel Harry compleet met tandartsstoel ‘through a crack in the earth whilst having root canal work’, en zijn lichaam werd nooit meer gevonden.

‘Goed zo’, begon Henry weer. ‘Nog meer?’

Ik zuchtte.

‘Gisteren was mijn moeder mee’, zei ik onwillig. ‘Marianne had een schitterend zwartfluwelen broekpak aan, en het viel mijn moeder op dat er, toen ze na dat Franse liedje weer van de grond opstond, twee grote ronde stofplekken op haar knieën zaten.’ Sindsdien klopte Marianne altijd snel even haar broekspijpen af aan het einde van ‘Complainte de la Seine’…

Op de laatste dag van de tournee, een zaterdag, gebeurden er twee dingen. Ten eerste kwam er een telefoontje van het organisatiebureau dat het concert, die avond in Maastricht, niet door zou gaan. De pijn en de uitputting hadden Marianne uiteindelijk ingehaald, en ze was die ochtend op het vliegtuig gestapt naar Ierland, naar huis. Ze zou in april terugkomen om de voorstelling in te halen.

Het tweede wat gebeurde, was dat er een fax aankwam in mijn vaders winkel. E-mail stond in die tijd nog in de kinderschoenen, en terwijl ik in Nederland was, liet mijn ‘verloofde’ in Zuid-Afrika af en toe per fax weten hoe het met hem, de hond en het huis ging, zo zonder mij. Normaal gesproken kreeg ik die brief pas ’s avonds, als mijn vader thuiskwam. Maar deze keer had mijn ‘verloofde’ blijkbaar een boodschap voor mijn vader op de dekbrief geschreven, en hem gevraagd om me zo snel mogelijk van de inhoud op de hoogte te brengen. Met bevende stem las hij de brief via de telefoon voor, en zijn verdriet als ouder om zijn kind was waarschijnlijk dieper dan het mijne.

Mijn ‘verloofde’ had de afspraak bij het magistraatskantoor afgezegd, omdat hij nog geen kans zag om te trouwen. Misschien over een halfjaar of nog later, of misschien moesten we liever blijven samenwonen, zoals we dat de afgelopen drie jaar hadden gedaan. Ik was welkom om terug te komen, maar als ik besloot om in Nederland te blijven, zou hij het ook begrijpen.

Toen hij die fax stuurde, wist hij wat de consequenties zouden zijn. Als Nederlandse met een economisch volkomen redundante opleiding – letterkunde! – zou ik in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika, waar het beleid van positieve discriminatie op de arbeidsmarkt toen net was begonnen, nooit op eigen merites een werkvergunning kunnen krijgen. Ik moest trouwen om te kunnen werken, mezelf te blijven ontwikkelen en te laten zien wat ik in me had. Ik was 26 jaar oud, en zonder dat papiertje kon ik nooit volwassen worden.

Als je het hebt over grote besluiten… Drie jaar daarvoor had ik, op een heel primaire, instinctieve manier, mijn hart gevolgd door die 23 dozen op een boot te zetten, een roze wolk achterna. En deze keer hoefde ik er niet eens over na te denken. In een fractie van een seconde wist ik dat ik niet terug zou gaan. In plaats van op maandag op het vliegtuig te stappen, terug naar man en hond, zat ik op maandag bij het uitzendbureau. Op dinsdag had ik een sollicitatiegesprek, en op woensdag begon ik met mijn eerste baan, ergens op een kantoor.

Mijn flatje in Amsterdam had ik drie jaar geleden opgegeven. De eerste maanden zat ik, als ik vrij was, bij mijn ouders op de grond in de huiskamer, met mijn cd’s van Marianne Faithfull om me heen. Ik kon alleen maar luisteren en elk moment van die concerten in gedachten herleven. Mijn leven lag in scherven, maar ik beloofde mezelf één ding: als Marianne en Henry in april terugkwamen voor dat laatste concert, zou ik er weer bij zijn.

Ik ben er vast van overtuigd dat dat vooruitzicht me er destijds door heeft gehaald. Want een halfjaar later zag mijn leven er alweer heel anders uit, met een nieuwe baan, een nieuwe woonplaats en nieuwe verliefdheden. Ik wás erbij, in Maastricht, en na de voorstelling nam Henry me mee backstage om Marianne te ontmoeten. Was dat het hoogtepunt? Nee. Ik was zo starstruck dat mijn Engels me in de steek liet en ik alleen maar onzin kon uitkramen. Sommige dromen mogen gerust dromen blijven.

Later heb ik Marianne nog één keer zien optreden, in Paradiso. Na haar uitstapje naar het cabaret van de Weimarrepubliek was ze teruggekeerd naar haar eigen repertoire. Tot tevredenheid van haar fans van het eerste uur, waarschijnlijk. Maar tussen die oudere hippies met hun joints en hun Stones-t-shirts had ik niets te zoeken, en niemand daar had dezelfde herinneringen als ik. Zelfs Henry, haar tourmanager met zijn heerlijke vette Schotse accent, was vervangen door Harry, een Ier.

Ik heb – letterlijk – maanden ‘getobd’ of ik op 23 november naar Carré moest gaan voor Mariannes 50-jarig jubileumconcert. (O, de problemen van de Eerste Wereld…) Ik vind het fantastisch om te zien dat zowel ‘Give My Love to London’, de nieuwe cd, als de tournee raving reviews krijgen. Misschien ben ik wel bang dat de muziek, het weerzien, opnieuw een pijn in me wakker roept die hoort bij een periode die ik in alle andere opzichten al lang heb afgesloten.

Dankzij de belofte van dat laatste concert ben ik er nog om het na te vertellen, en het heeft me geleerd dat tijd inderdaad een heelmeester kan zijn. ‘Geef het tijd’, denk ik tegenwoordig heel vaak als er weer eens een potentiële crisis op me afstormt, of: ‘Dit parkeren we even tot later’. Wanneer ‘later’ aanbreekt, blijkt het probleem dikwijls al vervlogen.

Een boot heeft alle 23 dozen weer teruggebracht. Er kwam nog één keer een fax: ‘Wat doe ik met die Laura Ashley-trouwjurk?’ ‘Stuur maar terug naar Pretoria’, antwoordde ik. ‘Hij is toch niet gedragen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten