Uiteindelijk is de dag voorbij gegaan zonder dat ik erbij
heb stilgestaan. Gisteravond trad Marianne Faithfull op in theater Carré in
Amsterdam, in het kader van haar 50th Anniversary World Tour. Het zal een
halfjaar geleden zijn geweest dat ik de eerste aankondiging van het concert
zag, en daarna heb ik maandenlang lopen dubben of ik wel of niet moest gaan.
Toen ik eindelijk de knoop had doorgehakt, bleek het probleem zichzelf inmiddels
te hebben opgelost: alle goedkope kaartjes waren al uitverkocht, en wat er nog
over was, ging mijn budget te boven.
Ik leerde Marianne Faithfull kennen in het najaar van 1996.
Ik woonde toen al drie jaar in Stellenbosch, Zuid-Afrika, samen met de man voor
wie ik mijn leven en mijn toekomst in Nederland had opgegeven en voor wie ik alles
wat ik had, in 23 dozen op de boot had gezet. In september moest ik even terug,
omdat mijn zoveelste studentenvisum verlopen was. Maar na een paar maanden zou
ik terugkomen en dan zouden we gaan trouwen. De datum bij het
magistraatskantoor lag vast en in mijn kast hing een prachtige trouwjurk van
Laura Ashley met veel zijde, kant en de lieflijkste bloemetjes. ‘Neem jij hem
maar mee’, had mijn vriendin uit Pretoria gezegd toen ze hoorde van onze
trouwplannen. ‘Ik heb hem nooit gedragen, en nu pas ik er natuurlijk niet meer
in.’
Tijdens mijn gedwongen oponthoud in Nederland woonde ik weer
bij mijn ouders, die het natuurlijk heerlijk vonden om hun dochter een paar
maanden terug te hebben. ’s Avonds ging ik met mijn vader op pad. Hij had een
cd-winkel in Amsterdam en na sluitingstijd reed hij het hele land door om cd’s
te verkopen bij concerten. Als student ging ik af en toe met hem mee, en op die
manier heb ik onder meer Paolo Conte, Oleta Adams, Clannad, Randy Newman en
Ladysmith Black Mambazo in Nederland kunnen zien optreden.
In deze maanden toerde mijn vader met Marianne Faithfull. De
eerste avond, in Eindhoven, kwamen er al na twintig minuten een paar mensen luid
protesterend de zaal uit. ‘Wat zijn dat voor rare liedjes die ze zingt?’ riep
een man. ‘Hiervoor heb ik niet betaald! Dit is niet de Marianne die wij kennen.’
En zijn vrouw viel in: ‘Kijk eens hoe ze zich beweegt. Ze is zeker weer stoned!’
Mijn vader keek bezorgd naar de uitgepakte cd’s op zijn
stand. Om hier te kunnen staan, moest hij in ieder geval kraamhuur en brandstof
betalen, en na zo’n concert kwam hij meestal pas diep in de nacht thuis. Hij
kon zich geen tegenvallers permitteren, en hij kon ook niet halverwege de tour
besluiten om zich te onttrekken, want dan zou het organisatiebureau de volgende
keer een andere winkelier vragen.
‘Ik ga wel even kijken’, zei ik, glipte de zaal binnen en
vond een plaatsje op één van de achterste rijen. Ik wist niet veel van Marianne
Faithfull af. Ik kende alleen haar reputatie, en als braaf, welopgevoed meisje
had ik daar niets mee.
Maar zodra ik in de zaal zat, herkende ik ‘Pirate Jenny’ van
Bertolt Brecht en Kurt Weill. Sinds de middelbare school was ik een groot
bewonderaar van Brecht, en ik bleef gefascineerd zitten luisteren. Anderhalf
liedje later was ik Brecht vergeten en was het Mariannes stem die tot in het
diepst van mijn ziel boorde. Hier stond iemand die genadeloos de donkere kanten
van ons bestaan durfde bloot te leggen, met een superbe ironie en subtiele
deernis als laatste ankers.
Hoewel het er al lang niet meer toe deed, begreep ik wel wat
de vrouw had bedoeld met haar sneer over Mariannes motoriek. Ze bewoog houterig
en had op een bepaald punt in de show zelfs moeite om uit een geknielde positie
op te staan; ze moest naar de stoel op het toneel grijpen om zich op te
trekken. In de pauze praatte ik met Henry, haar tourmanager, die naast onze
kraam een tafel met bedrukte t-shirts had ingericht. ‘An Evening in Weimar’,
stond erop, ‘20th Century Blues Tour’.
‘Nee, ze gebruikt al lang niet meer’, zei hij. ‘Ze ziet
alleen niet zo goed, maar ze weigert om een bril te dragen op het toneel.
Daardoor is ze hiervoor, in België en Duitsland, al twee keer van het toneel
gevallen. Ze vergaat van de pijn, maar je weet hoe het is: the show must go on. Ik moet eigenlijk even bij haar gaan kijken. Wil
jij op mijn spullen passen?’
Vanaf dat moment deed ik Henry’s t-shirts er ook bij, en hij
en ik werden goede vrienden. Avond aan avond zat ik in de zaal, en ik dronk alles
in – elke stembuiging, elke frase, elk loopje van de pianist, Mr Paul
Trueblood. Met mijn vaders cd’s en Henry’s t-shirts ging het fantastisch, want
niemand kon die handel met meer enthousiasme aan de man brengen dan ik. Het was
ook handig dat ik in het Nederlands aan de mensen aan onze kraam kon uitleggen
waarom Marianne aan het einde van de voorstelling niet naar de foyer kwam om
haar cd’s te signeren en haar fans te ontmoeten. Ze was, letterlijk, bont en
blauw, en het was een enorme prestatie dat ze elke avond weer kon optreden.
Op een avond vroeg Henry of ik geen kritiek op de
voorstelling had. ‘Marianne wil graag weten wat jij en je ouders denken’, drong
hij aan. Ik vond het lastig om iets te bedenken.
‘Nou’, zei ik uiteindelijk. ‘Ik heb de indruk dat een deel
van het Nederlandse publiek de grap over Harry Nilsson niet helemaal snapt. Ik
heb het woord “abyss” thuis in het woordenboek moeten opzoeken, en ik vrees dat
er meer mensen in de zaal zitten die de betekenis van dat woord ontgaat.’ De
volgende keer viel Harry Nilsson niet langer in een ‘abyss’; tijdens één van de
befaamde ‘Los Angeles earthquakes’ viel Harry compleet met tandartsstoel ‘through
a crack in the earth whilst having
root canal work’, en zijn lichaam werd nooit meer gevonden.
‘Goed zo’, begon Henry weer. ‘Nog meer?’
Ik zuchtte.
‘Gisteren was mijn moeder mee’, zei ik onwillig. ‘Marianne
had een schitterend zwartfluwelen broekpak aan, en het viel mijn moeder op dat
er, toen ze na dat Franse liedje weer van de grond opstond, twee grote ronde stofplekken
op haar knieën zaten.’ Sindsdien klopte Marianne altijd snel even haar
broekspijpen af aan het einde van ‘Complainte de la Seine’…
Op de laatste dag van de tournee, een zaterdag, gebeurden er
twee dingen. Ten eerste kwam er een telefoontje van het organisatiebureau dat
het concert, die avond in Maastricht, niet door zou gaan. De pijn en de
uitputting hadden Marianne uiteindelijk ingehaald, en ze was die ochtend op het
vliegtuig gestapt naar Ierland, naar huis. Ze zou in april terugkomen om de
voorstelling in te halen.
Het tweede wat gebeurde, was dat er een fax aankwam in mijn
vaders winkel. E-mail stond in die tijd nog in de kinderschoenen, en terwijl ik
in Nederland was, liet mijn ‘verloofde’ in Zuid-Afrika af en toe per fax weten
hoe het met hem, de hond en het huis ging, zo zonder mij. Normaal gesproken kreeg
ik die brief pas ’s avonds, als mijn vader thuiskwam. Maar deze keer had mijn ‘verloofde’
blijkbaar een boodschap voor mijn vader op de dekbrief geschreven, en hem
gevraagd om me zo snel mogelijk van de inhoud op de hoogte te brengen. Met
bevende stem las hij de brief via de telefoon voor, en zijn verdriet als ouder om
zijn kind was waarschijnlijk dieper dan het mijne.
Mijn ‘verloofde’ had de afspraak bij het magistraatskantoor
afgezegd, omdat hij nog geen kans zag om te trouwen. Misschien over een
halfjaar of nog later, of misschien moesten we liever blijven samenwonen, zoals
we dat de afgelopen drie jaar hadden gedaan. Ik was welkom om terug te komen,
maar als ik besloot om in Nederland te blijven, zou hij het ook begrijpen.
Toen hij die fax stuurde, wist hij wat de consequenties
zouden zijn. Als Nederlandse met een economisch volkomen redundante opleiding –
letterkunde! – zou ik in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika, waar het beleid van positieve
discriminatie op de arbeidsmarkt toen net was begonnen, nooit op eigen merites
een werkvergunning kunnen krijgen. Ik moest trouwen om te kunnen werken, mezelf
te blijven ontwikkelen en te laten zien wat ik in me had. Ik was 26 jaar oud,
en zonder dat papiertje kon ik nooit volwassen worden.
Als je het hebt over grote besluiten… Drie jaar daarvoor had
ik, op een heel primaire, instinctieve manier, mijn hart gevolgd door die 23
dozen op een boot te zetten, een roze wolk achterna. En deze keer hoefde ik er
niet eens over na te denken. In een fractie van een seconde wist ik dat ik niet
terug zou gaan. In plaats van op maandag op het vliegtuig te stappen, terug
naar man en hond, zat ik op maandag bij het uitzendbureau. Op dinsdag had ik
een sollicitatiegesprek, en op woensdag begon ik met mijn eerste baan, ergens
op een kantoor.
Mijn flatje in Amsterdam had ik drie jaar geleden opgegeven.
De eerste maanden zat ik, als ik vrij was, bij mijn ouders op de grond in de
huiskamer, met mijn cd’s van Marianne Faithfull om me heen. Ik kon alleen maar
luisteren en elk moment van die concerten in gedachten herleven. Mijn leven lag
in scherven, maar ik beloofde mezelf één ding: als Marianne en Henry in april
terugkwamen voor dat laatste concert, zou ik er weer bij zijn.
Ik ben er vast van overtuigd dat dat vooruitzicht me er
destijds door heeft gehaald. Want een halfjaar later zag mijn leven er alweer
heel anders uit, met een nieuwe baan, een nieuwe woonplaats en nieuwe
verliefdheden. Ik wás erbij, in Maastricht, en na de voorstelling nam Henry me
mee backstage om Marianne te
ontmoeten. Was dat het hoogtepunt? Nee. Ik was zo starstruck dat mijn Engels me in de steek liet en ik alleen maar
onzin kon uitkramen. Sommige dromen mogen gerust dromen blijven.
Later heb ik Marianne nog één keer zien optreden, in
Paradiso. Na haar uitstapje naar het cabaret van de Weimarrepubliek was ze
teruggekeerd naar haar eigen repertoire. Tot tevredenheid van haar fans van het
eerste uur, waarschijnlijk. Maar tussen die oudere hippies met hun joints en
hun Stones-t-shirts had ik niets te zoeken, en niemand daar had dezelfde
herinneringen als ik. Zelfs Henry, haar tourmanager met zijn heerlijke vette
Schotse accent, was vervangen door Harry, een Ier.
Ik heb – letterlijk – maanden ‘getobd’ of ik op 23 november
naar Carré moest gaan voor Mariannes 50-jarig jubileumconcert. (O, de problemen
van de Eerste Wereld…) Ik vind het fantastisch om te zien dat zowel ‘Give My
Love to London’, de nieuwe cd, als de tournee raving reviews krijgen. Misschien ben ik wel bang dat de muziek,
het weerzien, opnieuw een pijn in me wakker roept die hoort bij een periode die
ik in alle andere opzichten al lang heb afgesloten.
Dankzij de belofte van dat laatste concert ben ik er nog om
het na te vertellen, en het heeft me geleerd dat tijd inderdaad een heelmeester
kan zijn. ‘Geef het tijd’, denk ik tegenwoordig heel vaak als er weer eens een
potentiële crisis op me afstormt, of: ‘Dit parkeren we even tot later’. Wanneer
‘later’ aanbreekt, blijkt het probleem dikwijls al vervlogen.
Een boot heeft alle 23 dozen weer teruggebracht. Er kwam nog
één keer een fax: ‘Wat doe ik met die Laura Ashley-trouwjurk?’ ‘Stuur maar
terug naar Pretoria’, antwoordde ik. ‘Hij is toch niet gedragen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten