zondag 22 februari 2015

Van spikkelkat tot drijfsijs

In het februari-/maartnummer van het gewoonlijk uiterst informatieve en gedegen Nederlandse maandblad Onze Taal staat een signalement van het boek Afrikaans met een knipoog, samengesteld en in eigen beheer uitgegeven door het echtpaar Peter en Gaby Beekmans. De familie Beekmans ging in 2002 voor het eerst naar Zuid-Afrika en werd meteen gegrepen door de leuke woorden en uitdrukkingen in die taal, vooral door woorden die wel lijken op het Nederlands, maar die toch heel anders zijn. Peter en Gaby Beekmans legden vanaf het begin een verzameling van zulke woorden aan, die ze later in boekvorm uitgaven. Inmiddels is het boek aan zijn derde herziene druk toe, met wel 3000 verrassende Afrikaanse woorden en uitdrukkingen.

Hoewel ik het boek al verschillende keren in handen heb gehad, heb ik mezelf er nooit toe kunnen aanzetten om het te kopen. Wat me weerhoudt, is dat ik, wanneer ik erin begin te bladeren, elke keer weer stuit op zogenaamd “leuke” Afrikaanse woorden en uitdrukkingen die op mij vergezocht overkomen, en die bij mijn weten geen deel uitmaken van het gangbare Afrikaans. Peter en Gaby Beekmans hebben met hun boekje geen wetenschappelijke pretenties. Daarom heb ik tot nu toe mijn schouders opgehaald over hun project. Ieder zijn pleziertje; dit boek is gewoon niet voor mij bedoeld.

Maar nu zie je dat een serieus tijdschrift als Onze Taal woorden uit Afrikaans met een knipoog overneemt. Ik ken de context niet waarin de woorden in Afrikaans met een knipoog worden gepresenteerd en misschien is het wel zo dat de Beekmansen ze presenteren als voorbeelden van streektaal uit een zeer specifieke regio, of als het lollige idiolect van een bepaalde familie. Dat hoop ik althans. Maar in dat korte signalement in Onze Taal wordt het bestaan van die woorden als feit gepresenteerd. “Het Afrikaans roept bij Nederlanders en Vlamingen vaak een soort geamuseerde vertedering op, door de voor ons koddig aandoende woorden en uitdrukkingen in die taal”, schrijft redacteur Raymond Noë. Als voorbeelden noemt hij onder meer de Afrikaanse equivalenten van een aantal woorden waarvoor in het Nederlands een Engelse term wordt gebruikt: “brakkiesakkie” voor “doggy bag”, “platejoggie” voor “disk jockey” en “rekenaar” voor computer. Dat klopt; die woorden zijn correct Afrikaans. Maar ik heb meer moeite met een andere door Noë aangehaalde groep voorbeelden: “kinderkougoed” voor “snoepjes”, “peuselsalon” voor “snackbar”, “spikkelkat” voor “luipaard” en “pantserhond” voor “krokodil”. Ik ben nu al vijfentwintig jaar bij Zuid-Afrika en het Afrikaans betrokken, en in al die jaren ben ik deze woorden nog nooit tegengekomen.

Om mijn eigen onbehaaglijke gevoel beter te begrijpen, heb ik deze laatste categorie woorden voorgelegd aan de Facebookgroep “Taalgoggas en balbyters”, een “webblad vir enigiemand wat in Afrikaans werk of sommer lief is vir die taal”. Ik moet eerlijk toegeven dat de reacties niet eenduidig zijn. Enkele respondenten geven toe dat ze een woord als “kinderkougoed”, “spikkelkat” of “pantserhond” al eens gehoord hebben. Soms gaat het dan om een heel specifiek gebruik van het woord (“Haai, ek het so ’n spikkelkat gesien” als je niet weet welke soort wilde kat je precies gezien hebt; “pantserhond” werd in de jaren tachtig als melige grap door soldaten op de Grens gebezigd; een woord kan ook streektaal zijn). Maar de algemene tendens is dat de respondenten deze woorden helemaal niet kennen. “Dis snert”, oordeelt iemand bijvoorbeeld. “Absolute twak en misleiding”, zegt een tweede. “Klink of hulle dit self opgemaak het” – een derde. En: “iemand het hulle groot tjol langs ’n Karoo-vuur sit en vertel”.

Wat opvalt, is de heftigheid van de reacties. Sommige respondenten betreuren het dat juist deze gekunstelde woorden nu in Nederland als Afrikaans worden gepresenteerd, terwijl er zoveel betere voorbeelden te geven zijn van de creativiteit waarmee in het Afrikaans nieuwe woorden worden gevormd. Anderen storen zich aan de stelligheid waarmee sommige Nederlanders uitspraken over het Afrikaans menen te kunnen doen, of zich een oordeel over andermans taal aanmatigen. “Die Hollanders dink hulle is snaaks maar hulle is hierin net irritant!” Of: “Dit is wat heet 'Amsterdamse Afrikaans' oftewel geinige 'Afrikaanse' woorden bedacht door de ene Nederlander om de andere Nederlander te vermaken…”

Een snelle zoektocht via de Zuid-Afrikaanse Google levert geen voorbeelden op waar “kinderkougoed” wordt gebruikt in de betekenis “snoepjes”, een begrip waarvoor in het Afrikaans normaalweg “lekkers” of “lekkergoed” wordt gebruikt. Het woord “Kinderkougoed” blijkt echter wel voor te komen als benaming in de volksmond voor een succulent die onder meer voorkomt in Namakwaland en Namibië, de Augea capensis (Engelse benaming: “baboon food” of “pickle bush”). Voor deze plant worden in de volksmond ook de aanduidingen “Bobbejaanskos”, “Volstruisganna”, “Kinderpieletjies”, “Boesmandruif” en “Elandslaai” gebruikt. De zaden van de Augea capensis vormen een belangrijke voedselbron voor bepaalde diersoorten in droge gebieden, en naar verluidt zouden mensen ze ook kunnen eten en zouden ze een zilte smaak hebben; daarmee zijn we echter nog ver van de betekenis “snoepjes” verwijderd.

Het woord “spikkelkat” komt wel voor in vlot geschreven reisverhalen als aanduiding voor het luipaard en heeft daar een figuurlijk en creatief karakter. Na meerdere vergeefse speurtochten in verschillende wildparken zal een reisjournalist bijvoorbeeld constateren: “Die spikkelkat het ons elke keer vermy.

“Pantserhond” vinden we vooral terug in lijstjes met zogenaamd grappige Afrikaanse woorden, zowel afkomstig uit Nederland als uit Zuid-Afrika zelf, en “peuselsalon” komt volgens Google uitsluitend op internet voor in de online versie van het hier bedoelde stukje uit Onze Taal, alsook in een Twitterbericht dat op dit stukje is gebaseerd: “In @onzetaal peuselsalon, Afrikaans voor snackbar. Die houd ik erin!! LOL!” Zo begint het woord een eigen leven te leiden…

Eén van de respondenten op Taalgoggas en Balbyters suggereerde voorts nog dat een aantal van dit soort woorden bewust verzonnen zou zijn als deel van de publiciteitscampagne voor de eerste editie van het Klein Karoo Nasionale Kunstefees, dat in 1994 in het leven werd geroepen als viering van het Afrikaans en de Afrikaanstalige cultuur. Dezelfde woorden zouden met het Wereldkampioenschap Voetbal dat in 2010 in Zuid-Afrika werd gehouden, nieuw leven zijn ingeblazen. Het zou interessant zijn om deze mogelijkheid nader te onderzoeken. Maar ook als dit het geval zou zijn, zien we dus dat er doelbewust woorden worden verzonnen, die nooit deel worden van het algemeen taalgebruik van de Afrikaanssprekende gemeenschap in al zijn diversiteit.

Om te kunnen stellen dat een woord tot een bepaalde taal behoort, moet zo’n woord breed herkend worden en regelmatig in allerlei gesproken en geschreven taaluitingen terugkomen. Er zijn heel wat bewijsplaatsen nodig om te mogen beweren dat een woord echt Afrikaans is. De Nederlandse leeuw wordt in zijn hemd gezet wanneer goedbedoelende amateurs bepaalde verzonnen woorden als typisch Afrikaans presenteren, en als een eerbiedwaardige bron als Onze Taal dat vervolgens overneemt zonder rekenschap te geven van de context waarin zo’n woord voorkomt. Dat getuigt slechts van journalistieke luiheid, en niet van liefde voor een taal of respect voor een bepaalde taalgroep. Want wat gebeurt hier? Laten we het eens van de andere kant bekijken. Ik had zo’n jolige oom die zich er vroeger op verjaardagsfeestjes altijd op beroemde dat hij geen enkel verstand had van ornithologie. Voor hem als rechtgeaarde stadsjongen, verklaarde hij in plat Amsterdams, bestonden er maar twee soorten vogels: “sijsies en drijfsijsies”. Het woord “drijfsijsie” moet hier natuurlijk gesubstitueerd worden met “eend” (nl.: een sijs die op het water drijft). Stel je nu eens voor dat de Afrikaanse media, met “geamuseerde vertedering” over zoveel “koddigheid” (om Raymond Noë nog een keer aan te halen) zouden schrijven: “Het Nederlandse woord voor ‘eend’ is ‘drijfsijs’”, en dat de “drijfsijs”, en niet de “eend” voortaan in de Afrikaanse perceptie zou blijven voortleven. Wat denk je als Nederlander dan over die Afrikaanse media? Welke gevoelens roept dat op?

En dat terwijl er in het Afrikaans nog zoveel schitterende taalvondsten te ontdekken zijn. Zoals één van de meest recente “nuutskeppings” die door één van de respondenten op Taalgoggas en Balbyters werd aangedragen: “hommeltuig” voor wat we in Nederland nog met een Engels woord een “drone” noemen. Dat woord heeft in ieder geval al ingang gevonden in de Netwerk24-kranten: “Toeriste treiter olifante met hommeltuig”. Daardoor lijkt het meer kans te maken om ook algemeen ingang te vinden in de Afrikaanse taal.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten