donderdag 29 januari 2015

Antjie Krog wil 'intact' leven

Het verloop van de avond zal voor niemand een echte verrassing zijn geweest. Het publiek dat op deze koude, donkere  avond, eind januari, de hagel en natte sneeuw heeft getrotseerd om naar De Nieuwe Liefde te komen, weet al dat Antjie Krog hen zal betoveren met haar voordracht en hen zal ontroeren en aan het denken zal zetten met haar wijsheid en inzicht, die van een plek ergens diep van binnen komen, uit haar gut.

De gedichten die Krog uit haar nieuwe bundel Medeweten voorleest – de Nederlandsevertaling wordt deze week gepresenteerd – zijn niet toevallig gekozen, en dat geldt ook voor de volgorde waarin ze ze ten gehore brengt.

Krog opent met ‘Mirakel’, met de terugkerende regels ‘ek behoort aan hierdie land, / dit het my gemaak // ek het geen ander land / as dié land nie’ – regels die tegelijk haar verknochtheid aan haar land aan de zuidpunt van het Afrikaanse continent uitdrukken én de onontkoombaarheid ervan: er is geen koloniaal moederland, ergens in de verte; het land en zij zullen het onvermijdelijk met elkaar moeten doen. Maar in ‘Mirakel’ bezingt ze ook het wonder van de vreedzame overgang ván het apartheidsbewind naar een democratische samenleving, zoals die begin jaren ’90 tot stand kwam. Wat er verder tijdens deze avond nog gezegd zal worden – en het zal somber worden, vertwijfeld soms – Krog heeft haar liefde en haar trouw aan het land vierkant neergezet, en eer gebracht aan dat ene mirakel, een ‘land gefabriseer uit hoop’, een ‘weergaloos’ en nooit te vergeten moment uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis.

Het volgende gedicht, dat begint met de regels ‘buite skemer dit    koeëlgate spat êrens donker / teen ’n gebou’, laat meteen de duistere, dreigende en gewelddadige kant van datzelfde land zien, als de achterkant van dezelfde medaille, terwijl ‘moniaal’ – lyrisch, extatisch, incanterend als een gebed – juist weer de schoonheid laat zien – een schoonheid, in dit geval, vergestalt in de zuivere en onweerlegbare materie van maan, boom, berg, wolk en abrikoos. Het is die schoonheid of, als je wilt, goddelijkheid van de natuur en de verbondenheid van alle dingen, die in het laatste gedicht van het eerste blok verder worden onderzocht.

Het publiek luistert ademloos – naar Krogs voordracht, naar een aaneenrijging van nog niet doorgronde, maar prachtige beelden, naar neologismen en de muzikaliteit van haar spel met woorden en klanken (‘as elandknieë klip-klop boontoe klap’). Aan het einde van elk gedicht stijgt er een collectieve zucht op, van genot, van aandoening, en siddert er ontlading door de zaal.

Interviewer Stephan Sanders verwijst aan het begin van het vraaggesprek terug naar het eerste gedicht dat Antjie net voorgelezen heeft, ‘Mirakel’, dat opgedragen is aan de Israëlische schrijver David Grossman. Krog vertelt dat zij in Nederland was, toen Grossman zijn bekende brief publiceerde na de dood van zijn zoon. Krog kreeg de brief het eerst in Nederlandse vertaling onder ogen, en door de verwantschap tussen het Nederlands en haar eigen taal, het Afrikaans, kwamen de boodschap en de emotie misschien wel sterker binnen dan wanneer die in het Engels waren geweest. Krog herkende veel in de brief. ‘Maar’, waarschuwt ze onmiddellijk, zodat ze niet misverstaan kan worden, ‘ek het nie ’n kind verloor nie. Ek is die perpetrator vir 300 jaar.’ Maar wat ze bij Grossman herkende, waren zijn verknochtheid aan het land en de teleurstelling ‘oor wat so goed kon gewees het en wat so ’n ander draai gekry het’.

Het gedicht, ‘Mirakel’, verwijst volgens Krog ook heel concreet naar het proces van grondredistributie dat in Zuid-Afrika plaatsvindt. Het ‘land’ uit het gedicht kan ook opgevat worden als de grond van de boerderij die generaties lang in haar familie is geweest; ook in die zin ‘behoort’ ze ‘aan hierdie land’. Maar het is een ouderwets soort behoren, geeft Krog toe; er is een nieuwe tijd aangebroken, en het is rechtvaardig dat andere Zuid-Afrikanen nu ook een kans krijgen. Afgelopen Kerst was waarschijnlijk de laatste Kerst die ze als familie samen op de boerderij hebben doorgebracht, vóór die onteigend zal worden. Goed of verkeerd, het maakte haar eens te meer bewust van hoe diep dat stukje aarde door haar familie bemind werd.

Een groot deel van de bundel Mede-wete is tot stand gekomen in Berlijn, waar Krog een jaar als writer in residence ongestoord kon werken. Het gaf haar de rust om afstand te nemen, want in Zuid-Afrika gebeurt alles tegelijk, en alles gebeurt er nú. Soms vraagt Krog zich af of ze wel verder mag gaan met schrijven. ‘Daar is te veel ruimtes wat ek nie weet hoe om te leef nie’ – gruwelen die andere Zuid-Afrikanen doormaken, haar studenten bijvoorbeeld, waar zij als blanke vrouw uit een bevoorrechte omgeving, en ook wij hier in Nederland, ons geen voorstelling van kunnen maken. Tegenover zoveel werkelijkheid staat een dichter met lege handen (‘jy is eintlik bankrot as ’n digter’) en het was juist de geografische afstand tussen Zuid-Afrika en Berlijn die haar in staat stelde om helder over Zuid-Afrika na te denken en de complexiteit van dat land in gedichten te vervatten. Daarbij schrijft ze niet meer zo snel en gemakkelijk als vroeger, toen het ene gedicht na het andere naar buiten ‘puilde’: ‘Dis ’n anderste boek dié’.

In Berlijn kon Krog ook openlijk ‘wit’ zijn, zonder zich voortdurend verantwoordelijk te hoeven voelen voor de armoede van de bedelaars op straat. Zij is trouwens niet alléén verantwoordelijk, kan ze niet nalaten te zeggen, op deze avond in Amsterdam, Nederland, West-Europa: ‘Armoede is die hele wêreld se armoede ook’. Europa lijkt op Zuid-Afrika in haar reactie op de destabilisatie die het gevolg is van migratie. De Zuid-Afrikaanse blanken hebben op een heel fundamentele manier hun zekerheden verloren, al zitten ze er materieel nog altijd warmpjes bij. ‘Hulle moet leer om te lewe as ’n magtelose minderheid.’ En datzelfde geldt wat Krog betreft voor Europa. Omdat de wereld ‘scheefgetrokken’ is door armoede en niet zal overleven, als we doorgaan om in hetzelfde tempo onze bronnen uit te putten.

De avond wordt opgeluisterd met muziek en met hommages aan Krog door twee collega-dichters, Mark Boog en Maria Barnas. ‘Kunt u goed complimenten in ontvangst nemen?’ vraagt Stephan Sanders inlevend. ‘Eerbewijzen?’ Krog opent haar mond om iets te zeggen, maar snakt dan naar adem, ze duikt in elkaar, ze begint te lachen, maar het kan ook ontroering zijn. Wat moet je ook antwoorden op zo’n vraag? Zodra ze kan, verdwijnt ze van het podium.

Toch komt ze na een muzikaal intermezzo op de vraag terug. Als dichter heb je de feedback van je publiek nodig, legt ze uit, maar tegelijk moet je je er niet teveel van aantrekken. Als je alle lof die je toegezwaaid wordt, zou geloven, bereik je een punt waar je bezorgd raakt over je carrière als dichter, waarop je geen risico’s meer durft te nemen in je kunst. Het is niet voor niets dat er acht jaar zitten tussen de publicatie van haar vorige bundel, Verweerskrif (2006), en deze nieuwe bundel, Mede-wete (2014). Ze was in een groef geraakt en werd moe van haar eigen stem, in haar gedichten en ook als voordrachtkunstenaar. Vandaar alle vormexperimenten en neologismen in deze bundel, vandaar ook een verandering in haar manier van voordragen. ‘As jy intakt wil lewe’, zegt ze, m.a.w. een integer leven wilt leiden, ‘moet jy ’n nuwe taal kry’.

En dan is het weer tijd om voor te lezen. Na een paar andere gedichten eindigt ze met een ode aan haar moeder, de schrijfster Dot Serfontein: ‘dodin van my wese / en trillende keelvel van my alfabet’. En daarmee brengt Krog, bij wie het ouder-worden inmiddels een thema in haar oeuvre is geworden, ook hier aan de andere kant van de wereld een eerbetoon aan de vrouw bij wie haar taal is begonnen, en is er een cirkel voltooid.

Het lijkt alsof Krog met de keuze en de volgorde van de gedichten die ze voorleest, haar publiek nog iets extra’s wil meegeven. Hier wordt – net als in haar bundels – een statement gemaakt. En wat Krog te zeggen heeft, is nooit gemakkelijk, niet voor haar lezers en toehoorders, maar ook niet voor haarzelf – altijd strevend naar ‘’n intaktigheid wat ons behoort te leef’. Daarom blokkeerde ze aanvankelijk ook toen Stephan Sanders haar die wat gratuite vraag stelde over het aannemen van complimenten; omdat ze zich niet wil laten verleiden tot een antwoord dat al even goedkoop is. Krog weet wat haar publiek wil horen en ze heeft zich er deze avond, en waarschijnlijk voor de duur van haar korte Nederlandse toernee, bij neergelegd. Maar als je nadenkt over wat ze zegt, dan is dat in wezen zo intens, dat ze het onmogelijk kan herhalen zonder zichzelf, ook al is het maar een klein beetje, te pantseren, en zonder een zekere mate van absurditeit voor lief te nemen.

Verslag van een avond in De Nieuwe Liefde in Amsterdam, 29 januari 2015, m.m.v. Antjie Krog, Stephan Sanders, Simin Tander en Jeroen van Vliet (muziek), Maria Barnas en Mark Boog.

Videoregistratie: http://denieuweliefde.com/dnltv/gedichtendag-2015--de-stem-van-antjie-krog.138.html

maandag 26 januari 2015

Ons is Max

Ook aan Zuid-Afrika is de aanslag op het kantoor van het satirische weekblad Charlie Hebdo niet ongemerkt voorbijgegaan. Gevraagd of de gebeurtenissen in Parijs gevolgen zouden hebben voor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Zuid-Afrika, verklaarden verschillende nieuwsredacteuren dat het idee van een terroristische dreiging hen alleen maar méér vastberaden maakte om het vrije woord te beschermen. De populaire cartoonist Zapiro zei echter dat hij wel degelijk bang was, en dat hij verwachtte dat individuele kunstenaars zich voortaan wel twee keer zouden bedenken voor ze weer een tekening zouden publiceren die misschien aanstoot zou kunnen geven.

De grootste bedreiging voor het vrije woord komt in Zuid-Afrika echter niet van extremistische terroristen. Dat bleek eens te meer uit de verwikkelingen rond journalist Max du Preez die zich min of meer tegelijk met het drama in Parijs afspeelden. In de jaren 1988-1994 was Du Preez hoofdredacteur van het progressieve Vrye Weekblad, dat de misstanden van de apartheid aan de kaak stelde en een stem gaf aan de bevrijdingsbeweging. Uit zijn boek A Rumour of Spring (Kaapstad: Zebra Press, 2013) – een dikwijls onthutsende analyse van de toestand van Zuid-Afrika vandaag – blijkt dat hij twintig jaar later, nu de blanke minderheidsregering heeft plaatsgemaakt voor een ANC-regering, nog even kritisch staat tegenover 'de machthebbers' als toen.

Op 30 december 2014 publiceerde Du Preez in de Cape Times, de Pretoria News en twee andere kranten van de Independent Media Group zijn wekelijkse column, deze keer onder de titel ‘Zuma – SA’s one man wrecking ball’ (‘Zuma – ZA’s eenmans sloopkogel’). Hierin schilderde hij Jacob Zuma af als een man die sinds zijn aantreden als president in 2009 slechts één doel voor ogen had: om de ruim 700 aanklachten wegens fraude, corruptie en afpersing die er tegen hem zijn ingediend, te ontduiken – en uit de gevangenis te blijven. Dat doet hij door vriendjes te benoemen bij alle instanties die het hem lastig zouden kunnen maken, zoals de politie en de rechterlijke macht. (Du Preez schreef zijn column naar aanleiding van de omstreden ontslagen, onlangs, bij de belastingdienst en een speciale opsporingseenheid van de politie, de ‘Hawks’.) Door zijn inmenging bij deze staatsinstellingen zal Zuid-Afrika ook na zijn aftreden nog jaren te lijden hebben van de schade die ‘sloopkogel’ Zuma het land heeft toegebracht, aldus Du Preez.

Nog dezelfde dag reageerde een woordvoerder van de president op Du Preez’ column. ‘The Presidency’ verweet Du Preez dat hij de president geen kans had gegeven om zijn beschuldigingen te weerleggen. Dan had de president kunnen uitleggen dat er voor al die personeelswisselingen bij overheidsinstellingen strikte procedures bestaan waarop hijzelf geen enkele invloed heeft. Zwakke journalistiek en stemmingmakerij, aldus ‘the Presidency’, die riekte naar vooroordeel en racisme.

Het argument dat Du Preez wederhoor had moeten toepassen hield natuurlijk geen stand, omdat het hier ging om een opiniestuk. Uiteindelijk spitste het conflict zich toe op één zin uit de tekst, waarin Du Preez beweerde dat een rechter het had gehad over de ‘corrupt relationship’ van Zuma met zijn vroegere financieel adviseur Schabir Shaik. Onzin, volgens ‘the Presidency’; een oud misverstand dat de betrokken rechter al lang had rechtgezet.
Op 7 januari – de dag van de aanslag op Charlie Hebdo – publiceerde de directie van Independent Media een openbare verontschuldiging voor de ‘feitelijke onnauwkeurigheid’ in Du Preez’ stuk. Maar was het dat echt? Du Preez had de directie in een brief uitgelegd dat het citaat afkomstig was van een andere rechter en dat hij wel degelijk gelijk had. Dat had Independent Media er echter niet van weerhouden om hun eigen journalist af te vallen en een knieval te maken voor Zuma en het ANC.

Enkele dagen later, na het grote verjaardagsfeest van het ANC in Kaapstad, doken er foto’s op van de hoofdredactrice en de redacteur Opinie & Analyse van de Independent Media-kranten, die zich daar in het stadion prima leken te vermaken, gehuld in t-shirts en andere parafernalia van de partij. Moet kunnen, vond het tweetal; het ging niemand wat aan wat ze in hun vrije tijd deden, en zo’n t-shirt had volgens hen geen invloed op hun journalistieke onafhankelijkheid of de verwachtingen die ze bij anderen wekten.

Voor Du Preez was de maat echter vol; hij diende zijn ontslag in. ‘Als ik het niet doe’, schreef hij, ‘verloochen ik mijn eigen verleden.’ In zijn ontslagbrief gaf hij nog meer voorbeelden van wat hij beschouwde als politieke inmenging bij de Independent Media-groep. Na staatsomroep SABC en de onlangs in opspraak geraakte onafhankelijke nieuwszender eNCA lijkt Independent Media de derde Zuid-Afrikaanse media-organisatie die flinke averij heeft opgelopen onder de sloopkogel van Jacob Zuma.

Bron: Maandblad Zuid-Afrika, jrg. 92, nr. 2 (februari 2015 - nog te verschijnen)




vrijdag 19 december 2014

Zuid-Afrika heeft écht een goed verhaal

Het is niet moeilijk om elke maand weer een onderwerp te bedenken voor dit opiniestuk. Zuid-Afrika heeft nu eenmaal een president die alles wat hij aanraakt, in goud veranderd. Voor hemzelf en zijn vazallen dan. Wie zich buiten deze kring bevindt, ziet vooral vriendjespolitiek, corruptie, machtsmisbruik en doofpotaffaires. Uit de media ontstaat het beeld van een man die met een grote boog om het parlement heen loopt om kritische vragen van volksvertegenwoordigers te vermijden, die de aanbevelingen van de Public Protector aan zijn laars lapt en die, door vrienden op strategische plaatsen te benoemen, voortdurend bezig is om zijn greep op onder meer de media en justitie te versterken. Zijn woordvoerder moet zich in allerlei bochten wringen om zogenaamde misverstanden en verkeerde voorstellingen te ontzenuwen en de spindoctors van zijn partij proberen krampachtig om een ander, gunstiger beeld op te roepen. ‘South Africa has a good story to tell’, zeggen ze. Maar er is te veel gebeurd. De boodschap komt niet over. De economische groei blijft achter, terwijl cruciale sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg steeds dieper wegzakken. Het gesjoemel aan de top leidt de aandacht af van zaken waar het in de politiek en in de media werkelijk over zou moeten gaan. Het weglekken van geld gaat direct ten koste van de Zuid-Afrikaanse bevolking. En de verontwaardiging, de teleurstelling, de schaamte en het cynisme die iedereen bekruipen die het nieuws met enige regelmaat volgt, leiden veelvuldig tot anarchisme, depressie en apathie.

Toch heeft Zuid-Afrika wel degelijk een ‘goed verhaal’ te vertellen. We mogen constateren dat het land, ten spijte van alle intriges en achterklap, nog steeds bestaat en dat de levensomstandigheden van de meeste Zuid-Afrikanen er de afgelopen twintig jaar op vooruit zijn gegaan. Blijkbaar draait de economie gewoon door, ondanks alle gekkigheid daar boven. Er zijn civiele organisaties die hun verantwoordelijkheid nemen en die waar dat nodig is, taken van de overheid overnemen. Er zijn bedrijven en particulieren die diep in de buidel tasten zodat de kunsten kunnen bloeien. En blijkbaar zijn er in brede lagen van de samenleving nog steeds mensen die naar elkaar omkijken en elkaar de hand reiken. Wie zelf in Zuid-Afrika is geweest, kent vast wel zo’n middenklassegezin dat ervoor zorgt dat de huishulp en de tuinman een behoorlijk huis hebben om in te wonen, dat ze na hun pensioen verzorgd achterblijven en dat hun kinderen na school kunnen gaan studeren. Of een stevige mama in de townships, die het geld dat ze heeft verdiend met haar bed & breakfast terugpompt in de gemeenschap, bijvoorbeeld door een gaarkeuken op te zetten, zodat de kinderen uit de buurt niet met een lege maag naar school hoeven. Hoe vaak word je er als toerist niet op gewezen dat je bedelaars geen geld moet geven, omdat het onmiddellijk weer aan tik en drank wordt uitgegeven? ‘Ik koop altijd een brood en wat drinken voor ze’, volgt er dan dikwijls meteen achteraan. En dan is er natuurlijk het verhaal van de zwarte miljonair die heeft beloofd om de helft van zijn kapitaal aan goede doelen weg te geven, en die zijn rijke vrienden heeft opgeroepen om hetzelfde te doen.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de geweldige maatschappelijke betrokkenheid, gepaard aan een formidabele daadkracht, die wat mij betreft het échte ‘goede verhaal’ van Zuid-Afrika uitmaken. Dat wordt te weinig verteld, omdat de mensen die een ander helpen, zich daar niet graag op laten voorstaan. Of omdat ze niet beseffen dat het iets bijzonders is, wat ze doen. Maar als je zelf in een land woont waar het gemiddelde welvaartspeil veel hoger ligt en waar bijna alles piekfijn geregeld is, dan weet je dat die zorg voor elkaar helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Het is dít Zuid-Afrika dat ik, als bitterheid en pessimisme de overhand dreigen te nemen, steeds voor ogen houd.

maandag 15 december 2014

Breytenbach en Afrikaans geëer in Gent

Op Woensdag 3 Desember het die digter Breyten Breytenbach ’n eredoktoraat ontvang van die Universiteit van Gent. Die plegtigheid is bygewoon deur ongeveer 250 skrywers en akademici en het groot aandag in die Belgiese media gekry.

Volgens prof. Anne De Paepe, rektor van die Universiteit van Gent, het Breytenbach dié onderskeiding gekry vanweë sy betekenis as digter en beeldende kunstenaar én vanweë sy moedige verset teen apartheid, ’n verset wat gekom het met groot persoonlike opoffering. Vir die universiteit is die toekenning ’n manier om sy maatskaplike en mondiale betrokkenheid, asook die spesiale plek wat die kontinent Afrika binne die universiteit se internasionaliseringsbeleid het, te onderstreep, aldus De Paepe. Die Gentse universiteit het vanaf die vroeë jare ’90 bande opgebou met ’n groot aantal Suid-Afrikaanse universiteite. Vóór Breyten Breytenbach het ook aartsbiskop Desmond Tutu (2005) en Graça Machel (2008) ’n Gentse eredoktoraat ontvang. In Oktober 2014 het die universiteit tewens die Nelson Mandela gedenklesingreeks ingestel; die eerste lesing in hierdie reeks is gelewer deur prof. Brian O’Connell, voormalige rektor en vise-kanselier van die Universiteit van Wes-Kaapland.

Die feestelike toekenning van die eredoktoraat aan Breytenbach markeer tewens die oprigting van ’n nuwe instituut binne die fakulteit Lettere en Wysbegeerte in Gent, die ‘Gents centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika’. Hierdie instituut wil bestaande navorsings- en onderwysaktiwiteite met betrekking tot Suid-Afrika en Afrikaans aan die Gentse universiteit saambind en uitbou. Een van hierdie aktiwiteite is byvoorbeeld die jaarlikse Internationaal Seminarie Afrikaans, wat sedert 2011 in Gent gehou word.

In sy dankwoord het Breytenbach, wat ’n deel van sy toespraak in Nederlands gehou het, onder meer gesê hy aanvaar die eredoktoraat ‘met ootmoed en dank en namens my mede-Suid-Afrikaanse skrywers’. Oor die maatskaplike veranderinge in Suid-Afrika na 1994 het hy gesê ‘ons weet nog nie of dit endgame gaan wees of ’n nuwe begin nie’. ‘Ons familieverhaal kom van ver’, het hy oor die taalkundige bande tussen Suid-Afrika en die Lae Lande gesê, maar hy het onmiddellik ook erkenning gegee aan sy voorouers uit Madagaskar en die Verre Ooste. ‘Ons is kreools’, aldus Breytenbach, ‘ons taal is gebore in die Suidooste wind.’ Hy het sy bekommernis uitgespreek oor die toekoms van Afrikaans, en die belang aangestip van ’n internasionale wetenskaplike instelling soos die Gentse sentrum as ‘n ‘sanctuary’, ’n skuilplek vir Afrikaans. Tot besluit het Breytenbach twee gedigte voorgelees: ’n ode aan sy Suid-Afrikaanse leermeester Marthinus Versfeld en ’n eerbetoon aan die Vlaamse digter Eddy van Vliet, ’n goeie vriend van Breytenbach wat in 2002 dood is. Met die keuse van hierdie twee gedigte het Breytenbach sy posisie as brûebouer tussen Suid-Afrika en die Lae Lande en sy waardering vir albei treffend geïllustreer.

Nadat sy jarelange vriend en uitgewer Laurens van Krevelen enkele nuwe gedigte van Breytenbach in Nederlandse vertaling voorgedra het, het Adriaan van Dis die slottoespraak gelewer. Of liewer: hy het ’n deel van sy lofsang op Breyten letterlik gesing. ‘Breytenbach het my lewe verander’, aldus Van Dis, ‘en daarvan wil ik getuigen, halleluja!’ Dit was Breytenbach se gedig ‘My vrou’, waarin hy sy liefde vir Yolande besing het, wat Van Dis se belangstelling in die Afrikaanse literatuur wakker gemaak het. Van Dis het ook genoem dat ’n indrukwekkende ry van Nederlandstalige digters, soos Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Bernlef, Herman de Coninck, K. Michel en Esther Jansma, al gedigte aan Breytenbach gewy het of op ’n ander manier deur Breytenbach beïnvloed is.

Die oprigting van die Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika het verder gestalte gekry met ’n tweedaagse simposium oor Afrikaans en Suid-Afrika, ‘Die taal se stiltes’ (4 en 5 Desember). Die eerste dag was hoofsaaklik gewy aan taalpolitiek en geskiedenis, met bydraes van onder meer dr. Michael le Cordeur (‘Mandela se liefde vir Afrikaans’), prof. Wannie Carstens (‘Die toekoms van Afrikaans’), dr. Ineke van Kessel (‘Maatskappykritiek in die hedendaagse Afrikaanse letterkunde’), prof. Albert Grundlingh (‘Die impak van die Eerste Wêreldoorlog op Suid-Afrika’) en prof. Theresa Biberauer (‘Afrikaans as kreooltaal’). Die dag se lesings was van wisselende gehalte en hier en daar was daar ongerustheid oor die aangevoerde argumente. Hoewel die posisie van Afrikaans en kwessies rondom kreolisering, taalvariëteite en standaardisering spesifiek tot die belangstellingsgebied van die Gentse sentrum behoort, is dit die vraag of aktivistiese retoriek ook op ’n internasionale wetenskaplike platform tuishoort. Die tweede dag van die simposium het ’n meer tradisionele letterkundige karakter gehad, met gehaltelesings van onder meer prof. Louise Viljoen (die ‘duister gedig’ in Breytenbach se jongste poësie), prof. Ena Jansen (huiswerkers in die Afrikaanse literatuur) en Luc Renders (Karel Schoeman se Die uur van die engel).

Die oomblik waarop almal natuurlik gewag het, was Breytenbach se bydrae, ‘Van die os op die jas’. Tydens hierdie ‘causerie’ het Breytenbach twee stemme aan die woord gelaat: die ‘os’ (‘die vurige dromer’) en die ‘jas’ (‘die beleë wêreldreisiger’). Breytenbach het vooraf aangekondig dat hy, namate hy ouer word, al hoe meer wegbeweeg van direkte stellingnames en terugkeer na refleksie en persoonlike belydenis. Om te skryf, het Breytenbach onder meer gesê, beteken per definisie ‘vaslê’; dit is slegs ‘die vergestalting van beweging’. Hoewel dit vir die toehoorders moeilik was om die teks onmiddellik te deurgrond, het dit geklink asof Breytenbach al hoe meer die voorkeur gee aan ‘stil te word sodat die ruimte mag groei’. Gelukkig is hy ook nog altyd ‘versot op woorde’ en sal hy aanhou skryf, altyd op soek na ‘onderliggende waardes wat dalk nie aan tyd gemeet kan word nie’.

Nadat Charl-Pierre Naudé ’n paar van sy gedigte gelees het, het twee Gentse M-studente verslag gedoen van hulle navorsing, waarmee die nuwe sentrum bewys het daar is ’n lewendige belangstelling vir Afrikaans in Gent.

Breyten Breytenbach / Foto: Elize Zorgman

Dit verslag is geschreven in overleg met Netwerk24. Toen het stuk na tien dagen nog niet geplaatst was, heb ik besloten om het terug te trekken, aangezien ik mijn naam niet wil verbinden aan 'oud nieuws'.

zondag 23 november 2014

20th Century Blues

Uiteindelijk is de dag voorbij gegaan zonder dat ik erbij heb stilgestaan. Gisteravond trad Marianne Faithfull op in theater Carré in Amsterdam, in het kader van haar 50th Anniversary World Tour. Het zal een halfjaar geleden zijn geweest dat ik de eerste aankondiging van het concert zag, en daarna heb ik maandenlang lopen dubben of ik wel of niet moest gaan. Toen ik eindelijk de knoop had doorgehakt, bleek het probleem zichzelf inmiddels te hebben opgelost: alle goedkope kaartjes waren al uitverkocht, en wat er nog over was, ging mijn budget te boven.

Ik leerde Marianne Faithfull kennen in het najaar van 1996. Ik woonde toen al drie jaar in Stellenbosch, Zuid-Afrika, samen met de man voor wie ik mijn leven en mijn toekomst in Nederland had opgegeven en voor wie ik alles wat ik had, in 23 dozen op de boot had gezet. In september moest ik even terug, omdat mijn zoveelste studentenvisum verlopen was. Maar na een paar maanden zou ik terugkomen en dan zouden we gaan trouwen. De datum bij het magistraatskantoor lag vast en in mijn kast hing een prachtige trouwjurk van Laura Ashley met veel zijde, kant en de lieflijkste bloemetjes. ‘Neem jij hem maar mee’, had mijn vriendin uit Pretoria gezegd toen ze hoorde van onze trouwplannen. ‘Ik heb hem nooit gedragen, en nu pas ik er natuurlijk niet meer in.’

Tijdens mijn gedwongen oponthoud in Nederland woonde ik weer bij mijn ouders, die het natuurlijk heerlijk vonden om hun dochter een paar maanden terug te hebben. ’s Avonds ging ik met mijn vader op pad. Hij had een cd-winkel in Amsterdam en na sluitingstijd reed hij het hele land door om cd’s te verkopen bij concerten. Als student ging ik af en toe met hem mee, en op die manier heb ik onder meer Paolo Conte, Oleta Adams, Clannad, Randy Newman en Ladysmith Black Mambazo in Nederland kunnen zien optreden.

In deze maanden toerde mijn vader met Marianne Faithfull. De eerste avond, in Eindhoven, kwamen er al na twintig minuten een paar mensen luid protesterend de zaal uit. ‘Wat zijn dat voor rare liedjes die ze zingt?’ riep een man. ‘Hiervoor heb ik niet betaald! Dit is niet de Marianne die wij kennen.’ En zijn vrouw viel in: ‘Kijk eens hoe ze zich beweegt. Ze is zeker weer stoned!’

Mijn vader keek bezorgd naar de uitgepakte cd’s op zijn stand. Om hier te kunnen staan, moest hij in ieder geval kraamhuur en brandstof betalen, en na zo’n concert kwam hij meestal pas diep in de nacht thuis. Hij kon zich geen tegenvallers permitteren, en hij kon ook niet halverwege de tour besluiten om zich te onttrekken, want dan zou het organisatiebureau de volgende keer een andere winkelier vragen.

‘Ik ga wel even kijken’, zei ik, glipte de zaal binnen en vond een plaatsje op één van de achterste rijen. Ik wist niet veel van Marianne Faithfull af. Ik kende alleen haar reputatie, en als braaf, welopgevoed meisje had ik daar niets mee.

Maar zodra ik in de zaal zat, herkende ik ‘Pirate Jenny’ van Bertolt Brecht en Kurt Weill. Sinds de middelbare school was ik een groot bewonderaar van Brecht, en ik bleef gefascineerd zitten luisteren. Anderhalf liedje later was ik Brecht vergeten en was het Mariannes stem die tot in het diepst van mijn ziel boorde. Hier stond iemand die genadeloos de donkere kanten van ons bestaan durfde bloot te leggen, met een superbe ironie en subtiele deernis als laatste ankers.

Hoewel het er al lang niet meer toe deed, begreep ik wel wat de vrouw had bedoeld met haar sneer over Mariannes motoriek. Ze bewoog houterig en had op een bepaald punt in de show zelfs moeite om uit een geknielde positie op te staan; ze moest naar de stoel op het toneel grijpen om zich op te trekken. In de pauze praatte ik met Henry, haar tourmanager, die naast onze kraam een tafel met bedrukte t-shirts had ingericht. ‘An Evening in Weimar’, stond erop, ‘20th Century Blues Tour’.

‘Nee, ze gebruikt al lang niet meer’, zei hij. ‘Ze ziet alleen niet zo goed, maar ze weigert om een bril te dragen op het toneel. Daardoor is ze hiervoor, in België en Duitsland, al twee keer van het toneel gevallen. Ze vergaat van de pijn, maar je weet hoe het is: the show must go on. Ik moet eigenlijk even bij haar gaan kijken. Wil jij op mijn spullen passen?’

Vanaf dat moment deed ik Henry’s t-shirts er ook bij, en hij en ik werden goede vrienden. Avond aan avond zat ik in de zaal, en ik dronk alles in – elke stembuiging, elke frase, elk loopje van de pianist, Mr Paul Trueblood. Met mijn vaders cd’s en Henry’s t-shirts ging het fantastisch, want niemand kon die handel met meer enthousiasme aan de man brengen dan ik. Het was ook handig dat ik in het Nederlands aan de mensen aan onze kraam kon uitleggen waarom Marianne aan het einde van de voorstelling niet naar de foyer kwam om haar cd’s te signeren en haar fans te ontmoeten. Ze was, letterlijk, bont en blauw, en het was een enorme prestatie dat ze elke avond weer kon optreden.

Op een avond vroeg Henry of ik geen kritiek op de voorstelling had. ‘Marianne wil graag weten wat jij en je ouders denken’, drong hij aan. Ik vond het lastig om iets te bedenken.

‘Nou’, zei ik uiteindelijk. ‘Ik heb de indruk dat een deel van het Nederlandse publiek de grap over Harry Nilsson niet helemaal snapt. Ik heb het woord “abyss” thuis in het woordenboek moeten opzoeken, en ik vrees dat er meer mensen in de zaal zitten die de betekenis van dat woord ontgaat.’ De volgende keer viel Harry Nilsson niet langer in een ‘abyss’; tijdens één van de befaamde ‘Los Angeles earthquakes’ viel Harry compleet met tandartsstoel ‘through a crack in the earth whilst having root canal work’, en zijn lichaam werd nooit meer gevonden.

‘Goed zo’, begon Henry weer. ‘Nog meer?’

Ik zuchtte.

‘Gisteren was mijn moeder mee’, zei ik onwillig. ‘Marianne had een schitterend zwartfluwelen broekpak aan, en het viel mijn moeder op dat er, toen ze na dat Franse liedje weer van de grond opstond, twee grote ronde stofplekken op haar knieën zaten.’ Sindsdien klopte Marianne altijd snel even haar broekspijpen af aan het einde van ‘Complainte de la Seine’…

Op de laatste dag van de tournee, een zaterdag, gebeurden er twee dingen. Ten eerste kwam er een telefoontje van het organisatiebureau dat het concert, die avond in Maastricht, niet door zou gaan. De pijn en de uitputting hadden Marianne uiteindelijk ingehaald, en ze was die ochtend op het vliegtuig gestapt naar Ierland, naar huis. Ze zou in april terugkomen om de voorstelling in te halen.

Het tweede wat gebeurde, was dat er een fax aankwam in mijn vaders winkel. E-mail stond in die tijd nog in de kinderschoenen, en terwijl ik in Nederland was, liet mijn ‘verloofde’ in Zuid-Afrika af en toe per fax weten hoe het met hem, de hond en het huis ging, zo zonder mij. Normaal gesproken kreeg ik die brief pas ’s avonds, als mijn vader thuiskwam. Maar deze keer had mijn ‘verloofde’ blijkbaar een boodschap voor mijn vader op de dekbrief geschreven, en hem gevraagd om me zo snel mogelijk van de inhoud op de hoogte te brengen. Met bevende stem las hij de brief via de telefoon voor, en zijn verdriet als ouder om zijn kind was waarschijnlijk dieper dan het mijne.

Mijn ‘verloofde’ had de afspraak bij het magistraatskantoor afgezegd, omdat hij nog geen kans zag om te trouwen. Misschien over een halfjaar of nog later, of misschien moesten we liever blijven samenwonen, zoals we dat de afgelopen drie jaar hadden gedaan. Ik was welkom om terug te komen, maar als ik besloot om in Nederland te blijven, zou hij het ook begrijpen.

Toen hij die fax stuurde, wist hij wat de consequenties zouden zijn. Als Nederlandse met een economisch volkomen redundante opleiding – letterkunde! – zou ik in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika, waar het beleid van positieve discriminatie op de arbeidsmarkt toen net was begonnen, nooit op eigen merites een werkvergunning kunnen krijgen. Ik moest trouwen om te kunnen werken, mezelf te blijven ontwikkelen en te laten zien wat ik in me had. Ik was 26 jaar oud, en zonder dat papiertje kon ik nooit volwassen worden.

Als je het hebt over grote besluiten… Drie jaar daarvoor had ik, op een heel primaire, instinctieve manier, mijn hart gevolgd door die 23 dozen op een boot te zetten, een roze wolk achterna. En deze keer hoefde ik er niet eens over na te denken. In een fractie van een seconde wist ik dat ik niet terug zou gaan. In plaats van op maandag op het vliegtuig te stappen, terug naar man en hond, zat ik op maandag bij het uitzendbureau. Op dinsdag had ik een sollicitatiegesprek, en op woensdag begon ik met mijn eerste baan, ergens op een kantoor.

Mijn flatje in Amsterdam had ik drie jaar geleden opgegeven. De eerste maanden zat ik, als ik vrij was, bij mijn ouders op de grond in de huiskamer, met mijn cd’s van Marianne Faithfull om me heen. Ik kon alleen maar luisteren en elk moment van die concerten in gedachten herleven. Mijn leven lag in scherven, maar ik beloofde mezelf één ding: als Marianne en Henry in april terugkwamen voor dat laatste concert, zou ik er weer bij zijn.

Ik ben er vast van overtuigd dat dat vooruitzicht me er destijds door heeft gehaald. Want een halfjaar later zag mijn leven er alweer heel anders uit, met een nieuwe baan, een nieuwe woonplaats en nieuwe verliefdheden. Ik wás erbij, in Maastricht, en na de voorstelling nam Henry me mee backstage om Marianne te ontmoeten. Was dat het hoogtepunt? Nee. Ik was zo starstruck dat mijn Engels me in de steek liet en ik alleen maar onzin kon uitkramen. Sommige dromen mogen gerust dromen blijven.

Later heb ik Marianne nog één keer zien optreden, in Paradiso. Na haar uitstapje naar het cabaret van de Weimarrepubliek was ze teruggekeerd naar haar eigen repertoire. Tot tevredenheid van haar fans van het eerste uur, waarschijnlijk. Maar tussen die oudere hippies met hun joints en hun Stones-t-shirts had ik niets te zoeken, en niemand daar had dezelfde herinneringen als ik. Zelfs Henry, haar tourmanager met zijn heerlijke vette Schotse accent, was vervangen door Harry, een Ier.

Ik heb – letterlijk – maanden ‘getobd’ of ik op 23 november naar Carré moest gaan voor Mariannes 50-jarig jubileumconcert. (O, de problemen van de Eerste Wereld…) Ik vind het fantastisch om te zien dat zowel ‘Give My Love to London’, de nieuwe cd, als de tournee raving reviews krijgen. Misschien ben ik wel bang dat de muziek, het weerzien, opnieuw een pijn in me wakker roept die hoort bij een periode die ik in alle andere opzichten al lang heb afgesloten.

Dankzij de belofte van dat laatste concert ben ik er nog om het na te vertellen, en het heeft me geleerd dat tijd inderdaad een heelmeester kan zijn. ‘Geef het tijd’, denk ik tegenwoordig heel vaak als er weer eens een potentiële crisis op me afstormt, of: ‘Dit parkeren we even tot later’. Wanneer ‘later’ aanbreekt, blijkt het probleem dikwijls al vervlogen.

Een boot heeft alle 23 dozen weer teruggebracht. Er kwam nog één keer een fax: ‘Wat doe ik met die Laura Ashley-trouwjurk?’ ‘Stuur maar terug naar Pretoria’, antwoordde ik. ‘Hij is toch niet gedragen.’

woensdag 19 november 2014

Verandering

De laatste weken van het jaar zijn voor veel mensen een tijd van bezinning en nadenken over de toekomst. Heeft het afgelopen jaar je gebracht wat je ervan verwachtte? Ben je tevreden over het leven dat je nu leidt? Wat zou je anders willen, en wat is er nodig om dat andere te bereiken?

Meestal zijn het voorbij vlietende gedachten. Omdat je gelukkig bent met de positie in het leven waar je je nu bevindt. Of omdat je denkt dat goede voornemens zinloos zijn, omdat er toch nooit iets van terechtkomt…

Nog niet zo lang geleden dacht ik ook dat mijn leven tot aan mijn pensioen wel altijd op dezelfde manier zou blijven voortgaan. Ik werkte in het onderwijs en hoewel ik ontzettend kon genieten van het contact met de leerlingen, was ik duidelijk niet voor het leraarschap in de wieg gelegd. Ik had een gigantisch ordeprobleem, waardoor alle goede eigenschappen die ik wél had, zoals vakkennis, bevlogenheid en liefde voor die kinderen, veel te weinig tot hun recht kwamen. Mijn gebrek aan overwicht was niet goed voor de leerlingen en voor de school, en – hoewel ik daar het minst bij stilstond – het was ook niet goed voor mezelf.

Ik probeerde het probleem te ondervangen door tot diep in de nacht mijn lessen voor te bereiden. Maar mijn doorwrochte stencils en grappige video’s werden door de leerlingen nauwelijks opgemerkt, en het enige resultaat was dat ik de volgende dag doodmoe voor de klas stond. Later bleef ik dezelfde hoeveelheid tijd aan mijn voorbereiding besteden, maar er kwam niets meer uit. De gedachte aan wat me te wachten stond, was genoeg om me emotioneel en creatief geheel te verlammen. Uiteindelijk zou ook mijn gezondheid een flinke knauw krijgen, en ik mag van geluk spreken dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest.

Zonder dat ik me daarvan bewust was, waren de bakens in mijn leven echter al bezig om te verschuiven. Voor de stap die ik later zou nemen, waren twee gebeurtenissen volgens mij van doorslaggevend belang.

De eerste daarvan was dat ik Facebook ontdekte. Terwijl ik overdag opgesloten zat in mijn schoolbestaan, begon ik in de avonduren mijn contacten uit te breiden. De mensen die ik als vrienden koos, waren niet mijn collega’s van school – die ik in het echte leven trouwens zoveel mogelijk uit de weg ging, omdat ik me schaamde voor mijn eigen falen als onderwijzer. Nee, de mensen die ik via Facebook opzocht, waren in de eerste plaats mijn oude vrienden uit Zuid-Afrika, het land waar ik in de jaren ’90 gewoond heb en die ik sindsdien uit het oog was verloren. En in de tweede plaats werd ik aangetrokken tot de wereld van schrijvers en journalisten. Instinctief leerde ik waar mijn passie lag: bij Zuid-Afrika en bij het schrijven.

De tweede gebeurtenis die mij ertoe zou brengen om de koers van mijn leven drastisch te verleggen, was een concert. Eerlijk gezegd hadden mijn vriendin en ik er niets van verwacht; we gingen alleen maar omdat het een concert van een Zuid-Afrikaanse zangeres zou zijn, en we voelden het min of meer als onze plicht om dat te ondersteunen. Maar zodra Amanda Strydom begon te zingen, wist ik dat mijn leven hierna nooit meer hetzelfde zou zijn. Haar stem die recht naar mijn hart ging. De klank van de Afrikaanse taal. En haar tekst, als een oproep om dat te doen waarvoor ik – zoals ik van jongs af heb geweten – eigenlijk bedoeld ben: schrijven. ‘Haar woorde word saad, en die saad word ’n ster…’ Ik herinner me dat ik, teruglopend naar het station, midden op die besneeuwde gracht ben blijven staan en mijn vriendin heb gevraagd: ‘Wat is er zojuist gebeurd? Dit kan toch niet zonder gevolgen blijven?’

Sinds die memorabele avond zijn er nog een paar jaar verstreken, tot het op een dag – onaangekondigd, werkelijk van het ene moment op het andere – glashelder voor me was. Ik paste niet in het onderwijs, en het was duidelijk welke richting ik wél uit moest. Toen kostte het me maar een paar uur om de knoop door te hakken en mijn ontslagbrief te schrijven, die voor iedereen als een verrassing kwam. Nee, ik had nog geen uitzicht op ander werk, en ik wist dat de kans om een baan te vinden die aansloot bij de twee terreinen waar mijn hart naar uitging – Zuid-Afrika en schrijven – heel klein zou zijn. Maar ik wist ook dat ik niet voor eeuwig kon blijven doormodderen in het onderwijs, en dat het met integriteit te maken had om nu mijn passie te volgen.

Helemaal onvoorbereid was ik niet. Ik had in mijn leven al een paar keer eerder drastische keuzes gemaakt. Zulke keuzes horen bij een bepaald stadium in je leven. Je kunt je afvragen of ze zo verstandig zijn – en als jij het niet doet, stellen anderen die vraag wel voor jou. Maar op een gegeven moment moet je gewoon aanvaarden dat je die stap gezet hebt. En het feit dat je dat één keer gedaan hebt, leert je ook dat niets je verhoedt om het nóg een keer te proberen – tot je een manier van leven hebt gevonden die bij jou past.

De ervaring had me ook geleerd dat het, linksom of rechtsom, altijd wel weer goed zou komen. Het lijkt misschien eng om je baan op te geven. Maar zelf vertrekken maakte mijn uitgangspositie in ieder geval sterker dan wanneer ik nog een paar jaar had gewacht, tot mijn gezondheid het finaal had begeven of iemand voor mij zou besluiten dat het echt niet verder ging. Ik leefde op bescheiden voet en ik had tijdens mijn onderwijsjaren genoeg gespaard om het een paar maanden te kunnen uitzingen. En gelukkig is de sociale zekerheid in Nederland zodanig, dat je nooit van honger zult omkomen. Als je er open over nadenkt, valt het met de risico’s eigenlijk wel mee.

Om mijn droom te kunnen verwezenlijken, waren twee eigenschappen onmisbaar: een beetje schrijftalent, en mijn werkethiek. Als freelance tekstschrijver moet je aanvaardbare stukken kunnen schrijven en je moet de discipline hebben om elke dag achter de computer te kruipen. Maar daarnaast bleek nóg één bate van grote betekenis: het netwerk dat ik over de jaren had opgebouwd en dat ik dankzij Facebook heb kunnen herwinnen en uitbreiden. Terwijl ik mezelf altijd als een solist heb beschouwd, merk ik nu hoe belangrijk mijn vrienden voor me zijn. De meeste werkopdrachten komen via-via. Mijn vrienden inspireren me, ze zijn mijn toetssteen en brengen me op nieuwe ideeën, en ze houden me via de sociale media gezelschap als ik thuis alleen aan het werk ben.

Nadat ik uit het onderwijs ben gestapt, heb ik twee nieuwe vormen van werk gevonden: als hoofdredacteur van Maandblad Zuid-Afrika en als vertaler van Afrikaanse romans. Daarnaast heeft de vrijheid van het bestaan als freelancer mij de ruimte gegeven om een groot evenement te organiseren, de Week van de Afrikaanse roman. Een ideale combinatie, als je bedenkt dat ik twee dingen hoopte te bereiken: meer schrijven en meer Zuid-Afrika!

Eind goed, al goed…? Voorlopig wel. Dat wil niet zeggen dat ik in mijn huidige werksituatie nooit tegenslagen ondervind, of dat alle aspecten van mijn werk even bevredigend zijn. Dat zul je altijd zien. Verder is het goed om je te realiseren dat er nog verbeteringen mogelijk zijn. Als freelancer – of zzp’er – krijg je te maken met beslommernissen die je in loondienst, zoals in het onderwijs, níet had. Opeens ben ik zelf verantwoordelijk voor mijn financiële administratie – iets waar ik totaal geen belangstelling voor kan opbrengen. Ik vrees dan ook dat er in deze eerste periode heel wat geld is weggelekt doordat het me nog niet is gelukt om dat administratieve gedoe als wezenlijk onderdeel van mijn nieuwe bestaan te zien. Ook moet ik nu actief op zoek naar opdrachten, terwijl jezelf verkopen me niet erg ligt. Je hart volgen is beslist geen quick-fix waardoor alles in één keer goedkomt. Je zult jezelf moeten blijven ontwikkelen.

En ook dat wat ik deze keer heb bereikt, door de veiligheid van een vaste baan op te geven en te kiezen voor een bestaan waarin meer ruimte is voor ‘de taal van mijn hart’, hoeft geen eindpunt te zijn. Voorlopig valt er nog veel te ontdekken en te verbeteren, en ik ben dankbaar voor de kansen die ik krijg. Maar ook hier geldt dat keuzes uit het verleden gezien moeten worden in het licht van de tijd waarin ze zijn gemaakt. Je hoeft er niet altijd een oordeel over te hebben. Zolang je je maar vrij voelt om elke dag opnieuw grote en kleine keuzes te maken die laten zien waar je nu staat.