Interview met Katinka Heyns:
‘Ik leefde
als kind in een droomwereld,
en dat doe ik nog steeds’
(Maandblad Zuid-Afrika, mei 2017)
Op dinsdag 23 mei vertoont het
Zuid-Afrikahuis de film Die wonderwerker (2012),
geïnspireerd op het leven van de Zuid-Afrikaanse schrijver Eugène N. Marais. De
film is gebaseerd op een scenario van Chris Barnard en geregisseerd door Barnards
vrouw, Katinka Heyns. Barnard overleed op 28 december 2015. Nu is Heyns, die
dit jaar haar 70e verjaardag hoopt te vieren, terug, als producent
van de nieuwe Afrikaanse speelfilm Die
rebellie van Lafras Verwey. Opnieuw naar een tekst van Chris Barnard, en
dit keer met zoon Simon Barnard als regisseur.
Katinka Heyns / Foto: Elize Zorgman |
Katinka Heyns begon haar loopbaan als toneelspeelster. In 1968 debuteerde
ze als filmactrice in de film Katrina van
de legendarische regisseur Jans Rautenbach. Ze werd deel van de vaste groep
acteurs die Rautenbach om zich heen verzamelde. Na Katrina zou ze ook te zien zijn in Rautenbachs Jannie Totsiens (1970), Pappalap
(1971) en Eendag op ’n reëndag
(1975). Heyns genoot van de samenwerking: ‘Voor het eerst een regisseur die
geen schoonheidskoninginnen gebruikte’. Ondertussen trad ze ook, samen met
Tobie Cronjé, op in Willem, de tweede
televisieserie die ooit voor de Zuid-Afrikaanse televisie werd gemaakt. ‘Maar
ik denk dat ik op de set een verschrikkelijke bemoeial was. Ik had allerlei
ideeën en Tobie was ook heel creatief, dus we verzonnen er voortdurend dingen bij.
Waarop het hoofd van de drama-afdeling van de SAUK vroeg of ik geen zin had om
zelf de regie van een film te doen.’ Dat werd ’n Rand ’n droom, in 1978 uitgeroepen tot beste Afrikaanse tv-film van
het jaar.
Ook op de filmset begon Heyns zich te vervelen. ‘Altijd maar wachten tot
je opgeroepen werd...’ Daarom begon ze te kijken wat de cameraman en andere
leden van de crew deden. Haar belangstelling voor het werk achter de schermen bleef
niet onopgemerkt. Toen Rautenbach haar vroeg om samen met hem de regie van Pappalap te doen, aarzelde ze geen
moment. Ze nam ontslag bij TRUK, het toneelgezelschap waar ze toen voor werkte,
zodat ze kon helpen met het draaiboek te schrijven en ze het hele
productieproces vanaf het begin kon meemaken. Na deze ervaring besefte ze al
snel dat ze niet meer wilde acteren. ‘Ik hield niet van al die aandacht. Ik
vond het veel leuker om achter de camera te staan.’
‘Een verhaal dat mensen moest
ontroeren’
Toen Zuid-Afrika in 1976 eindelijk televisie had gekregen, ontstond er
grote behoefte aan nasynchronisatie. Omdat niemand anders het deed, begon Heyns
thuis, in de was- en strijkkamer, haar eigen bedrijfje, Sonneblom Films. Ze
leerde geweldig veel door dag in, dag uit minutieus naar al die Nederlandse,
Zweedse, Duitse en Franse series te kijken die de SAUK had aangekocht. ‘In
Zuid-Afrika stond de televisie nog in de kinderschoenen, grof en commercieel. Wat
er uit Europa kwam, was veel meer verfijnd.’ Het hielp haar om als filmmaker
haar eigen vertelstijl te vinden.
In 1978 trouwde Heyns met haar tweede man, Chris Barnard, een schrijver
die, samen met onder andere André Brink, Breyten Breytenbach, Braam de Vries,
Adam Small, Ingrid Jonker en Jan Rabie, werd gerekend tot de generatie van de
Sestigers. Samen maakten ze een reeks documentaires over bekende schrijvers en
intellectuelen zoals C.L. Leipoldt, D.J. Opperman, N.P. van Wyk Louw en
Marthinus Versfeld. De programma’s werden goed ontvangen, evenals een reeks
over haar zwangerschap, de eerste achttien maanden en de eerste drie jaar van
haar zoon Simon. Opmerkelijk aan deze laatste serie was dat alle gebeurtenissen
door Simons ogen werden gezien. Door de ogen van een personage kijken was een techniek
die ze later, in haar speelfilms, nog vaak zou gebruiken.
In 1988 kreeg Heyns uiteindelijk de kans om haar eerste speelfilm te
maken, Fiela se kind, naar de roman
van Dalene Matthee, met Shaleen Surty-Richards in de hoofdrol. Om het budget voor
de film bij elkaar te krijgen, viel niet mee. Conservatieve Afrikaners hadden
er lucht van gekregen dat een bruine actrice de hoofdrol zou spelen, en hun
protest maakte de financiers huiverig. ‘De tegenstanders gebruikten de taal,
het Afrikaans, als argument’, herinnert Heyns zich. ‘Maar het Afrikaans was niet
alleen de taal van de onderdrukker, het was ook de taal van de onderdrukte. Mensen
als Eugène Terre’Blanche, dat waren gewoon anarchisten…’ Heyns begreep de
bezwaren niet. ‘Ik ben zelf op mijn oma’s boerderij tussen de Xhosa’s
opgegroeid. Mijn beste vriendin was Xhosa. Met Fiela wilde ik gewoon een verhaal vertellen dat mensen moest
ontroeren. Ek het geen politieke
breinselle nie.’ Tot ongeregeldheden kwam het gelukkig niet. ‘We schoten de
film in de bossen bij Knysna, onzichtbaar voor de buitenwereld.’ De film had
nog wel een onverwacht gevolg. De vrouwenorganisatie Kontak zette zich in voor
contact tussen blanken en kleurlingen. Nadat de film was uitgekomen, werden er
door het hele land heen nieuwe groepen opgericht. ‘Wij hebben de film aan al
die groepen vertoond, en zij zorgden ervoor dat bruine mensen de film ook te
zien kregen.’
‘Mijn ziel praat Afrikaans’
Na Fiela se kind volgden Die storie van Klara Viljee (1992), Paljas (1998, de eerste Zuid-Afrikaanse
film die genomineerd werd voor een Oscar als Beste Buitenlandse Film) en Die wonderwerker (2012). Heyns werkt in
haar films graag met toneelacteurs. Die zijn volgens haar het best in staat om emotionele
diepte te bereiken en alle registers van die emotie open te trekken. ‘Het gaat
me om de ziel van een personage. Je ziet het als je zo’n acteur in de ogen
kijkt. Je spéélt een personage niet, je bént het.’
Heyns’ films hebben altijd wel een magisch-realistisch tintje. ‘Ik leefde
als kind altijd in een droomwereld, en dat doe ik nog steeds.’ Vooral Paljas was natuurlijk ‘zuivere, heerlijke
magic, tovenarij’. Heyns hoorde het
verhaal over de circustrein die stilhield bij een afgelegen stationnetje in de
Karoo voor het eerst in 1969, tijdens de opnames voor Pappalap. Later kwam ook de schrijver Braam de Vries ermee. Een streekverhaal,
dat door Chris Barnard in een filmscript is vastgelegd. De centrale figuur is
de clown van het circus, de paljas, die kenmerken heeft van een heler, ‘iemand
die gebroken mensen en een gebroken wereld gezond maakt’. Iemand heeft Heyns
verteld dat het woord ‘paljas’ in de Karoo ook een letterlijke betekenis heeft:
een bontgekleurde toverjas, met zakken vol steentjes en veren. ‘Meneer Mandela
draagt een paljas, zeiden we in die tijd weleens tegen elkaar. Hij heeft de
magie, dat zakje kruiden, waarmee hij dingen gezond en heel kan maken.’
Het landschap vervult in Heyns’ films bijna de rol van een personage. Maandenlang
doorkruist ze het land om geschikte locaties te vinden. De dichte bossen bij
Knysna en de zee bij Waenhuiskrans uit Fiela
se kind, het dorpje Toorwater (‘Toverwater’) waar Paljas is opgenomen, en de boerderij uit Die wonderwerker met de indrukwekkende heuvel die door Marais
‘Matewis’ wordt genoemd. Allemaal dragen ze bij aan het timbre van de film.
Heyns’ films zijn geworteld in de Afrikaanstalige cultuur. ‘Ik voel in het
Afrikaans’, zegt ze. ‘Ik droom in het Afrikaans. Mijn ziel praat Afrikaans.’ Ze
heeft ook wel in het Engels gewerkt, maar dan voelde ze altijd een zekere
afstand. Natuurlijk is de taal slechts één facet van een film, naast
bijvoorbeeld het spel van de acteurs, het landschap en de cameravoering. ‘Maar ik
begrijp Afrikaanse mensen. Daar voel ik me thuis. Dus kies ik automatisch
verhalen over mensen die die identiteit hebben. Zoals Jan Rabie zei: “Sonder Afrikaans is ek niks”. En Chris
zei: “Afrikaans is geen uniform dat je draagt, het is meer zoals een sambreel [parasol, IG], er moet veel
ruimte zijn.”’
Lafras Verwey rebelleert weer
Heyns kijkt vol liefde en dankbaarheid terug op haar huwelijk met Chris
Barnard. Draaiboekschrijver en regisseur, samen vormden ze een gouden
combinatie. Voor een regisseur is een goed draaiboek onmisbaar en terwijl Heyns
nog wel eens wil afdwalen, had Barnard een goed gevoel voor structuur en economie.
Tegen het einde van het productieproces haalde ze hem er opnieuw bij en dan
keek hij met een objectief oog. Vaak bevestigde hij dingen waar ze zelf al over
twijfelde. En alles was bespreekbaar. ‘Het ego van een schrijver kan in de weg
staan’, zegt Heyns. ‘Maar tussen ons was er altijd absoluut een synergie. En
hij gaf me vrijheid, in termen van de acteurs, het team, alles.’
En nu is er Die rebellie van Lafras Verwey, in 1971
door Barnard geschreven als hoorspel en in 2011 bewerkt voor het toneel. Simon
(1982) heeft nog samen met Chris het scenario geschreven. Barnard jr. heeft het
verhaal over een onbeduidende ambtenaar (een prachtige rol van Heyns’ oude
vriend Tobie Cronjé) die zich verbeeldt dat hij deel uitmaakt van een beweging
die de regering omver wil werpen, overgeheveld naar het eigentijdse
Zuid-Afrika. ‘Het is ongelooflijk hoe goed dat werkt’, zegt Heyns. ‘Want
we bevinden ons nu in eenzelfde situatie. Aan de andere kant van apartheid
komen we opnieuw in verzet tegen tegen decadente mensen die de scepter zwaaien.’
Het is dan ook toepasselijk dat de film in première ging in het weekend van 9
april, toen tienduizenden Zuid-Afrikanen de straat op gingen om te protesteren
tegen het bewind van president Zuma.
Hoewel ze al veertig jaar in het vak zit, is Heyns nog lang niet gereed
om met pensioen te gaan. ‘Om een film te maken kost zoveel energie. Als je
ouder wordt, heb je daar niet meer altijd de fysieke kracht voor. Daarom ben ik
me ervan bewust dat ik het juiste
verhaal moet kiezen, als ik nog een keer een film maak.’ Ze denkt na over
verschillende documentaires en kinderprogramma’s. En er is één filmproject dat
‘aan de deur klopt’, wachtend om binnen gelaten te worden. Meertalig,
multicultureel, en ja, gebaseerd op een tekst van Chris. Maar het is nog te
vroeg om daar meer over te zeggen. ‘Ik denk niet dat mijn passie om films te
maken ooit zal uitdoven. Ik voel me het gelukkigst als ik op de set ben. Film
is voor mij wat morfine voor Eugène Marais was. Ik denk niet dat deze verslaving
mij makkelijk zal loslaten.’