Posts tonen met het label Zuid-Afrikahuis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Zuid-Afrikahuis. Alle posts tonen

dinsdag 30 maart 2021

Thomas Pringle was een held. Of toch niet?

Tegenwoordig kennen we hem alleen nog maar als ‘vader’ van de Engelstalige Zuid-Afrikaanse poëzie. Maar in zijn eigen tijd was Thomas Pringle een held die zich verzette tegen het koloniale bewind en die opkwam voor slaven en onderdrukte volken. Hoewel je zoiets nooit met zekerheid kunt zeggen. In Still Life verkent Zoë Wicomb de verschillende manieren waarop er begin eenentwintigste eeuw over Pringle wordt gedacht.


De Zuid-Afrikaanse schrijfster Zoë Wicomb (1948) groeide op in Namakwaland. Na haar studie aan de Universiteit van Wes-Kaapland, onder de apartheid een universiteit voor ‘Kleurlingen’, vertrok ze in 1970 naar Groot-Brittannië. Begin jaren negentig keerde ze tijdelijk terug naar Zuid-Afrika, maar sinds 1994 woont ze opnieuw in Glasgow, waar ze tot haar emeritaat in 2009 hoogleraar Creatief Schrijven was aan de Universiteit van Strathclyde. Daarnaast was ze tussen 2005 en 2011 buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Stellenbosch.


Als schrijfster debuteerde Wicomb in 1987 met de verhalenbundel You Can’t Get Lost in Cape Town. Daarna volgden de romans David’s Story (2000), Playing in the Light (2006) en October (2015), een tweede verhalenbundel, The One That Got Away (2008), en een bundel opstellen, Race, Nation, Translation: South African essays, 1990-2013 (2018). David’s Story werd in 2001 bekroond met de M-Net Prize. Wicombs werk wordt regelmatig genomineerd voor literaire prijzen, zowel in Zuid-Afrika als internationaal.


‘Vader van de Zuid-Afrikaanse poëzie’


Wicombs romans en verhalen hebben vaak een autobiografische inslag. Dat geldt ook voor haar nieuwste roman: Still Life (2020). De primaire verteller is een vrouw die duidelijke overeenkomsten met Wicomb vertoont: een Zuid-Afrikaanse die in Schotland woont en haar tijd verdeelt tussen lesgeven en schrijven. De vrouw moet een biografie schrijven over een historische figuur die de reis in omgekeerde richting gemaakt heeft, ván Schotland náár Zuid-Afrika. Het gaat om niemand minder dan Thomas Pringle, in de woorden van een bewonderaar ‘the Father of South African poetry, Defender of a Free Press, Archenemy of the Cape Governor, Lord Charles Somerset, and as an Abolitionist, an enemy of all slavers’.


Het levensverhaal van Thomas Pringle (1789-1834) is inderdaad fascinerend. Op voorspraak van zijn vriend Sir Walter Scott kwam Pringle in 1820 naar Zuid-Afrika als leider van een groep Schotse migranten. Doordat hij slecht ter been was, was hij niet geschikt voor het harde boerenbestaan in de Oostkaap. Hij vond werk in de South African Library in Kaapstad, richtte een school op en werd redacteur van twee kranten. Zijn kritiek op het koloniale bestuur bracht hem in conflict met gouverneur Lord Charles Somerset. Deze probeerde de kranten te verbieden, maar de strijd hierover, die in Engeland werd uitgevochten, zou uiteindelijk leiden tot persvrijheid in Zuid-Afrika. Pringle moest echter berooid terugkeren naar Londen, waar hij secretaris werd van de Anti-Slavery Society. Het was mede aan Pringle te danken dat in augustus 1834 de wet voor afschaffing van de slavernij werd aangenomen. Het daadwerkelijke einde van de slavernij in 1838 zou hij niet meer meemaken, en ook Zuid-Afrika zou hij nooit meer terugzien. Pringle overleed in december 1834 op 45-jarige leeftijd aan tuberculose. Hij werd begraven in Londen, maar in 1970 werd zijn lichaam naar Zuid-Afrika overgebracht en herbegraven op de boerderij van zijn familie in de Oostkaap. In Groot-Brittannië is Pringle nagenoeg vergeten, maar in Zuid-Afrika leeft hij nog voort, als grondlegger van de Engelstalige Zuid-Afrikaanse poëzie.


Pringles pleitbezorgers


De schrijfster in Still Life heeft een hard hoofd in de onderneming. Moet zíj als bruine vrouw een boek schrijven over de zoveelste dode witte man? Alsof geschiedschrijving (‘history’) begin eenentwintigste eeuw nog steeds niets anders is dan ‘his story’…


Gelukkig krijgt ze hulp van een groep merkwaardige wezens, ‘powdery phantoms that stir and falter in the dark’. Als lezer van Zuid-Afrikaanse magisch-realistische literatuur ben je al snel geneigd te denken dat hier de voorouders weer om de hoek komen kijken. Maar het literaire spel dat Zoë Wicomb in deze roman speelt, is meer geraffineerd. Deze vrienden van Thomas Pringle, die het hoog tijd vinden dat hun held en weldoener de eer krijgt die hem toekomt, zijn niet ontleend aan de geschiedenis, maar aan teksten.


Zo krijgt de schrijfster advies van Hinza, de hoofdpersoon van ‘The Bechuana Boy’, een van de weinige gedichten van Thomas Pringle dat nog gelezen wordt doordat het in allerlei bloemlezingen is opgenomen. Hinza beschouwt zichzelf als medeschepper van het gedicht en als aangenomen zoon van ‘Mr P’. Een tweede informant is Mary Prince. Mary Prince was een zwarte slavin afkomstig van de West-Indische eilanden. Ze liep weg toen haar baas en zijn gezin met Mary op bezoek waren in Londen. Pringle nam haar in huis en betaalde uit eigen zak voor de publicatie van Mary’s levensverhaal, The History of Mary Prince (1831). Het boek leidde tot twee geruchtmakende rechtszaken en speelde een belangrijke rol in de Britse discussie over afschaffing van de slavernij. Dat Mary haar opwachting maakt in Still Life, is dus niet omdat zij Pringle in het echte leven gekend heeft, ze is een van die ‘ghostly figures in whose making he had a hand’. Dat geldt ook voor de derde informant, Vytjie Vaal, een personage uit Pringles gedicht ‘The Emigrant’s Cabin’.


Eerlijk gezegd hebben ook de geestverschijningen er weinig fiducie in dat de schrijfster het project tot een goed einde zal brengen. ‘Can this woman be trusted with the task’, vragen ze zich af, ‘this story that is neither fish nor fowl, neither fact nor fiction?’


Daarom halen ze er nóg een schrijver bij, van dezelfde onstoffelijke makelij als zij. Dit keer niet een van Pringles eigen creaties, maar Sir Nicholas Greene, een personage uit de roman Orlando (1928) van Virginia Woolf. Dit is een bijzonder interessante intertekst voor Still Life, omdat de jonge edelman Orlando bij Woolf, na zijn verblijf aan het hof van koningin Elizabeth I (1533-1603) nog driehonderd jaar voortleeft en telkens weer in een volgende eeuw opduikt, zonder zichtbaar te verouderen. Dat lijkt wel een beetje op de manier waarop Hinza, Mary en Sir Nick ongehinderd door het eenentwintigste-eeuwse Londen bewegen. Daarbij is Orlando ook, net als Still Life, een roman waarin het schrijverschap en verschillende representaties van de werkelijkheid centraal staan. 


De moed om van gedachten te veranderen


Helaas heeft Sir Nick (‘known throughout the literary world as a failed poet turned critic’) weinig interesse voor Pringles verhaal. Hij is een typische vertegenwoordiger van de conservatieve Britse upper class, die Pringles leven en streven beoordeelt vanuit zijn eigen beperkte perspectief.


Dat brengt ons bij het thema van de roman. Was Pringle een held die opkwam voor slaven en onderdrukte volken, zoals Hinza en Mary geloven? Hoe zuiver waren zijn intenties? Niet alleen heeft iedereen een ander beeld van hem; de verschillende visies verschuiven ook door de jaren heen.


Wat het nog ingewikkelder maakt, is dat er bij Pringle zelf sprake was van voortschrijdend inzicht én dat hij als schrijver de gewoonte had zijn eigen teksten eindeloos te herzien. Als jonge en ambitieuze dichter in Schotland was hij nog typisch een kind van zijn tijd en zijn klasse. In Zuid-Afrika begonnen zijn ideeën over de onderdrukking van slaven en de oorspronkelijke bewoners van de Oostkaap te veranderen; hij kreeg steeds meer moeite met zijn eigen positie binnen het koloniale project. En uiteindelijk zou hij door zijn conflict met Somerset verder radicaliseren.  


De verwarring over de vraag wie Thomas Pringle was en waar hij voor stond, zien we het duidelijkst bij Hinza. Volgens het gedicht ‘The Bechuana Boy’ had Pringle de jongen in het veld aangetroffen en zich over hem ontfermd. Hinza beschouwde Pringle sindsdien als vader en vriend en hij is trots op het gedicht dat hen met elkaar verbindt. Maar tijdens het werk aan de biografie begint hij te twijfelen. Waarom heeft Pringle hem bijvoorbeeld naakt en zonder schoenen uitgebeeld, als een smekeling, met een springbok aan zijn zij? ‘Could it be that I was indeed no more than a pet to him?’


Intellectueel avontuur


Still Life voldoet aan alle verwachtingen van een postmoderne en postkoloniale roman. Wicomb speelt een uiterst vernuftig spel. De manier waarop ze Pringle en zijn personages tot leven heeft gebracht – gelegitimeerd door de allusies op Woolfs Orlando – is verrassend en het onderlinge gekissebis en geflikflooi tussen Hinza, Mary en Sir Nick buitengewoon amusant. Het boek mist een sterke dramatische ontwikkeling; er gebeurt weinig. Maar zijn pleitbezorgers hadden gelijk: Thomas Pringle verdiende het inderdaad om aan de vergetelheid en de hedendaagse cancel culture onttrokken te worden. En met Still Life neemt Zoë Wicomb de lezer van de eerste tot de laatste bladzijde mee op een prikkelend intellectueel avontuur. 



Zoë Wicomb, Still Life. Century City: Umuzi / Penguin SA, 2020. 269 pagina’s. ISBN: 9781415210536 (boek); 9781415210666 (e-boek) 


Deze recensie is in februari 2021 gepubliceerd in Spectrum, het online platform van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.

zaterdag 31 oktober 2020

Gebroken beloftes

In Sin of Omission vertelt Marguerite Poland de vergeten geschiedenis van jonge zwarte Zuid-Afrikanen die in de negentiende eeuw naar Engeland gestuurd werden om priester te worden in de Anglicaanse Kerk. Veel jongens overleefden het niet, geveld door het koude en natte Engelse klimaat. Polands hoofdpersoon keert wél terug, maar wordt het slachtoffer van botsende culturen, en de strijd tussen godsdienst en imperiale politiek.

 


Na het overlijden van Nobelprijswinnares Nadine Gordimer in 2014 geldt Marguerite Poland (1950) als de grand dame van de Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur. Naast kinderboeken schreef ze zes romans voor volwassenen: Train to Doringbult (1987), Shades (2012; Nederlandse vertaling: Schimmenspel, 2015), Iron Love (2012), Recessional for Grace (2012), The Keeper (2014) en A Sin of Omission (2019). In Zuid-Afrika geniet Poland grote bekendheid doordat haar boeken regelmatig in het onderwijs gebruikt worden. Hoewel haar individuele romans meestal nét buiten de prijzen vallen, kreeg ze twee oeuvreprijzen (ministerie van Kunst en Cultuur, 2005, en South African Literary Awards, 2010). En in 2016 werd ze onderscheiden met de zilveren Orde van Ikhamanga voor haar ‘bijzondere bijdrage op het gebied van inheemse talen, literatuur en antropologie’.

Die waardering voor haar werk met betrekking tot inheemse talen en antropologie is niet toevallig. Je zou het niet denken als je haar ziet – fijngebouwd en beschaafd, op en top een English lady – maar Poland is een groot kenner van taal en cultuur van de Xhosa’s en de Zoeloes. Ze groeide op in de Oostkaap en studeerde aan de universiteiten van Grahamstown, Stellenbosch en (destijds) Natal. In 1997 promoveerde ze op een proefschrift over de manier waarop de Xhosa hun Nguni-runderen namen geven. Poland werkte onder meer als etnoloog in het Iziko South African Museum in Kaapstad.

 

Nieuwe naam, nieuw leven

Polands kennis van taal en cultuur van de Xhosa’s blijkt ook uit haar nieuwste roman, A Sin of Omission. De hoofdpersoon, Stephen Mzamane, is geïnspireerd op eerwaarde Stephen Mtutuko Mnyakama (ca. 1848-1885), een zwarte zendeling op een afgelegen zendingspost in Nondyola in de Oostkaap. Polands betovergrootvader was als zendeling ook gestationeerd in Nondyola. Poland heeft Mzamanes levensverhaal gereconstrueerd op basis van materiaal uit de archieven van de Anglicaanse Kerk in Zuid-Afrika en Engeland.

Het duurt even voor je als lezer het verloop van de verhaalgebeurtenissen helder voor ogen hebt. Het boek begint in 1880, wanneer Stephen Mzamane op reis gaat om zijn moeder het nieuws te brengen dat haar zoon, zijn broer Mzamo, dood is. Onderweg hoopt Stephen een bezoek te brengen aan zijn ‘English brother’ Albert Newham, een medestudent van het Missionary College in Canterbury. Het boek eindigt kort nadat Stephen in Nondyola terugkeert. Tussen die twee momenten voltrekt zich een terugblik op Stephens leven.

Malusi Mzamane is negen jaar oud als hij verdwaalt tijdens het voedsel zoeken en hij door een Engelse zendeling in het veld gevonden wordt. Het is een onrustige tijd in de Oostkaap. Niet lang daarvoor hebben de Xhosa een groot deel van hun veestapel gedood op bevel van de profetes Nongqawuse. Er heerst hongersnood en verschillende bevolkingsgroepen in het gebied zijn op drift geraakt. De toestand is zo slecht dat Malusi’s vader zijn oudste zoon, de veertienjarige Mzamo, ook naar het zendingsinternaat brengt. Om opgeleid te kunnen worden tot priester binnen de Anglicaanse Kerk moeten de jongens de cultuur van hun ouders afzweren. Ze krijgen christelijke namen, leren Engels (ten koste van hun moedertaal, het Xhosa), spelen cricket en drinken thee, als fine English gentlemen. De jonge Malusi vindt het niet vreemd om voortaan Stephen te heten. Maar Mzamo is al wat ouder; hij weigert om zijn oorspronkelijke naam af te staan en zijn herkomst te verloochenen. Mzamo komt in opstand en wordt weggestuurd. Stephen, daarentegen, krijgt de kans om in Grahamstown verder te leren. Daarna wordt hij naar het Missionary College in Canterbury, Engeland, gestuurd.

Ondanks het koude en vochtige klimaat is het leven voor Stephen als zwarte in Engeland misschien wel makkelijker dan in Zuid-Afrika. In Engeland is er geen wet die zegt dat hij niet met zijn blanke vrienden in een tea room mag zitten. Hij raakt bevriend met de goedhartige Albert Newham. De jongens spreken af dat ze samen uitgezonden willen worden naar Zuid-Afrika. Als ze met z’n tweeën op het platteland geplaatst worden, kan Albert Stephen in de avonduren helpen met zijn Latijn, en Stephen Albert met zijn Xhosa. Maar zo ver zal het niet komen.

 

‘Godsdienst is politiek’

In de negentiende eeuw hadden de imperialisten in Groot-Brittannië het idee opgevat dat het beter was om de koloniën niet met geweld te veroveren, maar door middel van een beschavingsoffensief. Getalenteerde jongens uit de lokale gemeenschap, liefst zonen van traditionele leiders, kregen de kans om onderwijzer of priester te worden. Zo konden zij de autochtone bevolking via onderwijs en godsdienst omturnen in gezagsgetrouwe pseudo-Engelsen.

Vanuit de blanke kolonisten in Zuid-Afrika zelf bestond er vanaf het begin weerstand tegen dit plan; zij waren bang dat de zwarte bevolking, mondig geworden, de nieuwverworven kennis tégen de blanken zou gebruiken. Ook de imperialisten ‘back home’ moesten na een reeks incidenten toegeven dat het plan mislukt was. Ten eerste bleken tientallen jongens die uit de koloniën in Afrika en Azië naar Engeland gestuurd waren, niet bestand tegen het kille en regenachtige klimaat; ze stierven aan longontsteking of tuberculose. Ten tweede ontpopten de zwarte intelligentsia, opgeleid aan de Engelse zendingsscholen, zich inderdaad als de aanvoerders van de zwart-nationalistische opstand.

Als de politieke druk toeneemt, wordt de geldkraan voor Stephens opleiding dichtgedraaid. Hij moet naar Zuid-Afrika terug vóór hij tot priester gewijd kan worden.

Eenmaal terug loopt niets zoals Stephen het zich had voorgesteld. Ondanks zijn studie in het buitenland krijgt hij geen baan aan het Missionary College in Grahamstad. Hij wordt verbannen naar een vervallen zendingspost in het afgelegen Nondyola. En als Albert Newham een jaar later naar Zuid-Afrika komt, blijkt er niets terecht te komen van de belofte dat de twee vrienden samen geplaatst zouden worden.

Stephen wordt door de Kerk al bij voorbaat monddood gemaakt. Maar in plaats van in opstand te komen, schikt Stephen zich in zijn lot. Hij bouwt de zendingspost weer op, graaft in zijn geheugen naar de laatste restjes Xhosa die hem nog uit zijn jeugd zijn bijgebleven, en leidt de lokale bevolking naar zijn kerk. Want, wat de kerkoverheden zich niet realiseren en wat in hun besluiten ook geen rol speelt: Stephen Mzamane voelt écht een roeping.

 

Een onhoudbare positie

Marguerite Poland ontrafelt in deze sfeervolle roman op meesterlijke wijze de verschillende krachten die Stephens lot bepalen. Aan de ene kant de Kerk en de koloniale politiek, waarbij de machthebbers in de kolonie zelf en die ‘back home’ vaak tegengestelde belangen hebben. Aan de andere kant zijn er de eisen die aan hem gesteld worden vanuit de traditionele cultuur (de lokale bevolking uit Nondyola, zijn familie), én vanuit de opkomende zwarte emancipatiebeweging waarin Mzamo en oude vrienden van het Missionary College in Grahamstad een leidende rol spelen.

De Engelse zendeling dacht waarschijnlijk dat hij de kleine Malusi een gunst deed toen hij het jongetje weghaalde bij zijn familie en hem de kans gaf op een westerse opleiding. Maar als volwassen man is Stephen Mzamane in een onhoudbare positie beland. Hij raakt volledig geïsoleerd. Als hij uiteindelijk kiest voor wat zijn eigen cultuur van hem verwacht – niet omwille van hemzelf, maar voor anderen – weet hij dat hij zijn christelijke gelofte gebroken heeft, en verbindt hij daaraan de uiterste consequentie.

Pas ná zijn dood gaan de mensen om hem heen inzien hoezeer ze Stephen in de steek hebben gelaten. Dit is de ‘sin of omission’ uit de titel (die uiteraard ook een woordspeling met de woorden ‘mission’ en ‘omission’ bevat). De ‘zonde van nalatigheid’ betreft ook al die jongens die uit de koloniën naar Engeland gestuurd werden en nooit meer terugkeerden. In deze tijd van ‘Black Lives Matter’ kan deze roman tevens toegevoegd worden aan de lijst van boeken over de werking van racisme en ‘white privilege’.

 

Marguerite Poland, Sin of Omission. Johannesburg: Penguin Random House South Africa, 2019. ISBN: 9781485904199. 408 p., R290.00. 

dinsdag 29 september 2020

“Niemand is cooler as ’n coloured vrou met ’n vuilkyk nie” – Nieuwe dichtbundel van Ronelda Kamfer

Deze recensie is eerder verschenen in het augustus-nummer van Spectrum

het online tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.


De Zuid-Afrikaanse dichteres Ronelda S. Kamfer is in Nederland inmiddels geen onbekende meer. Sinds haar debuut zijn al haar poëziebundels in fraaie tweetalige uitgaven – links de oorspronkelijke tekst, rechts de Nederlandse vertaling door Alfred Schaffer – bij uitgeverij Podium verschenen: Nu de slapende honden (2010), Santenkraam (2012) en Mammie (2017). Een bezoek aan Nederland gaat gepaard met interviews in de landelijke kranten. In 2012 was Kamfer met haar echtgenoot, schrijver en illustrator Nathan Trantraal, te gast in het Zuid-Afrikahuis.




Zwakke mannen, sterke vrouwen

Eind 2019 verscheen in Zuid-Afrika Kamfers vierde dichtbundel, Chinatown, een kloeke verzameling van 44 nieuwe gedichten. Kamfers Nederlandse uitgeverij, Podium, verwacht een vertaling te kunnen uitgeven in de loop van 2021.

De bundel ontleent zijn titel aan het gelijknamige openingsgedicht. Het gedicht behelst een terugblik waaruit blijkt dat de dichter (‘ek’) als tiener opgenomen is geweest in een psychiatrische inrichting. Elke zondag komen haar ouders en zusje op bezoek en maakt het gezin een uitstapje naar winkelcentrum Chinatown, vol goedkope spullen en kitsch-ornamenten (zie Trantraals illustratie op de cover van het boek). De vader van het gezin beschouwt Chinatown als het ideale decor voor ‘family bonding’, moeder grijpt ‘vir reasons wat obscure is’ juist deze dag aan om naar dekbedovertrekken te zoeken, de zuster drinkt wodka uit wat er uitziet als een waterfles en de ‘ek’ verdooft zichzelf met kalmeringsmiddelen. Alle gezinsleden gaan wezenlijke communicatie uit de weg. Kortom: het familie-uitstapje is net zo nep als de omgeving.

De gedichten uit de bundel vormen geen strakke cyclus, maar het gezin uit het openingsgedicht keert regelmatig terug. Uit een aantal gedichten valt af te leiden dat de ‘ek’ in de inrichting beland is nadat zij door haar vader is misbruikt. Binnen het gezin is dat geen geheim: pa geeft schoorvoetend toe en moeder veegt haar echtgenoot de mantel uit. De vader is dus geen macho-figuur; hij komt zelfs een beetje sullig over. Hij is ‘Chinatown daddy’: ‘my pa volg die leftovers / van die wit man se toxic masculinity’, ‘die always-a-bridesmaid vir die bride van wit patriarchy’, ‘hy relate met [Chinatown se] fake wealth die shiny kak / wat jou oë brand en die reuk van uselessness’. Na de dood van de moeder verandert de relatie van de ‘ek’ met haar vader: hij – hulpeloos zonder zijn vrouw – wordt als een groot kind (‘’n lost boy sonder Peter Pan’), en de ‘ek’ de ouder. Voorin de bundel heeft Kamfer een citaat opgenomen van de Afro-Amerikaanse schrijver James Baldwin: ‘… the country is celebrating one hundred years of freedom one hundred years too soon’. Dat de vader zo’n zwakkeling is, suggereert Kamfer, is een erfenis van de apartheid: ‘pa’ is geconditioneerd door een geschiedenis van systematisch onderdrukking en vernedering. 

Tegenover zwakke bruine mannen als deze vader stelt Kamfer (naast een ontroerende ode aan Nathan Trantraal, sterk in zijn rust, wijsheid en liefde voor zijn gezin) het beeld van sterke bruine vrouwen zoals de moeder en de grootmoeder van de ‘ek’. De bundel bevat ook een aantal gedichten over de relatie van de ‘ek’ met haar eigen dochter. Ze leert haar kind om, net als zijzelf, ‘fearless’ te zijn, én ze bereidt haar voor op de harde werkelijkheid van het leven op de door bendegeweld verscheurde Kaapse Vlakte en een wereld gedomineerd door ‘white supremacy’. Het voorbeeld dat de ‘ek’ voor haar kind stelt is compromisloos, net als de ‘ouma’ in dít treffende vierregelige gedicht: ‘my ouma het / my geleer / om sorry te vra / nie sorry te sê nie’. 


Een plaats aan de tafel van de Afrikaanse literatuur


Net als in haar eerdere bundels is Kamfers poëzie in Chinatown genadeloos eerlijk, confronterend en provocerend. Haar stijl is opnieuw onopgesmukt, ingetogen, onderkoeld. Maar de teksten uit Chinatown zijn even indrukwekkend als Kamfers vroegere werk. Elk gedicht voelt als een klap in het gezicht. 

Ook de manier waarop Kamfer haar Afrikaans doorspekt met Engelse woorden is een statement. Kamfer woonde als kind bij haar grootouders op een appelboerderij in Grabouw. Het Afrikaans dat zij daar leerde, is meer standaard, niet het stadsplat van de Kaapse Vlakte, het Kaaps. Maar door haar gebruik van Engelse woorden en zinsneden (de citaten in dit artikel geven daar duidelijke voorbeelden van) identificeert Kamfer zich toch doelbewust met de mensen van de Vlakte.

 Sinds haar debuut is Kamfer uitgegroeid tot een rolmodel voor jonge bruine dichters. Ze bewees dat het mogelijk is om nationale en internationale erkenning te krijgen door in een taal die afwijkt van de standaardtaal aandacht te vragen voor de ontluisterende wreedheden die haar mensen moeten doorstaan.

Kamfer heeft een complexe verhouding met het overwegend witte Afrikaanse literaire establishment. Reeds in het openingsgedicht van Noudat slapende honde (2008) schreef ze: ‘Nou sit ek om ’n tafel / met my voorouers se vyande / Ek knik en groet bedagsaam / maar / êrens diep binne my / weet ek waar ek staan’. In Chinatown distantieert ze zich opnieuw van de literaire voormoeders waar critici haar zo graag mee vergelijken, zoals Sylvia Plath en Ingrid Jonker: ‘ek voel fokkol vir ’n wit vrou wat mooi gedigte / geskryf het in 1960s America // en ek voel nog minder vir een wat gedurende apartheid mooi gedigte geskryf het / my literêre heroes wen nie Generaal Hertzog-pryse nie’. (Zie ook het gedicht ‘straatmeid’ hieronder.) 

Sinds Kamfer het domein van de Afrikaanse literatuur openbrak, is er een nieuwe generatie jonge bruine dichteressen opgestaan, zoals Jolyn Philips, Shirmoney Rhode, Lynthia Julius en Veronique Bee Jephtas. Ook zij gaan compromisloos en ‘fearless’ hun eigen weg. Kamfer weigert zich te laten inpalmen door het witte literaire establishment, omdat ze zich bewust is van haar voorbeeldfunctie voor de jonge bruine vrouwen die na haar komen. Ze moet herkenbaar blijven. En uiteindelijk moet ook haar eigen dochter, Seymour, de wereld kunnen veroveren. 


straatmeid


moenie glo wat hulle van jou sê nie

moenie lees wat hulle lees nie

ketting hulle vas daar waar hulle hoort

Eybers in haar Vondelpark

Jonker aan die boom waarteen sy swastikas kerf

Cussons in haar swart kombuis

begrawe vir Dalene Matthee in haar Knysna-bos

moenie vriende maak met hulle kinders nie

onthou dat jou ma en pa nie jou

naam gegee het nie

onthou dat ’n wit vrou ’n wit man is

onthou waar jy vanaf kom

onthou daai elke dag

sodat niemand jou ooit hoef te remind nie


  • Luister hier naar een potgooi (podcast) van het radio-programma Vers en Klank waarin Ronelda Kamfer gedichten uit Chinatown voorleest (uitzending 14 april 2020).


Ronelda Kamfer, Chinatown. Kaapstad: Kwêla, 2019. ISBN: 9780795709500. 65 p., R200.


dinsdag 16 februari 2016

Recensie Elleke Boehmer, Op de veranda

Schreeuwen in het donker

In de verontrustende roman Op de veranda van schrijfster en literator Elleke Boehmer liggen liefde en onbegrip dicht bij elkaar. Op donderdag 18 februari is Boehmer samen met David Attwell te gast in het geheel vernieuwde Zuid-Afrikahuis.

Elleke Boehmer (1961) is geboren in Durban, Zuid-Afrika, als kind van Nederlandse immigranten. Inmiddels is ze hoogleraar Engelstalige wereldliteratuur aan de Universiteit van Oxford en geldt ze als één van de grondleggers van de postkoloniale literatuurstudie. Haar Colonial & Postcolonial Literature (1995) is een standaardwerk, en in 2008 publiceerde ze een biografie over Nelson Mandela die in vele talen werd vertaald. Naast haar wetenschappelijke werk schreef Boehmer ook romans en verhalen die voor diverse literaire prijzen werden genomineerd.


Onwaarschijnlijk pact
Boehmers vijfde roman, Op de veranda, is een zogenaamde ‘Bildungsroman’, waarin het leven van de hoofdpersoon wordt gevolgd van kind tot volwassene. De hoofdpersoon van deze autobiografisch getinte roman is Ella B., een personage dat sterke gelijkenis met Elleke Boehmer vertoont.
Het verhaal begint in de jaren tachtig. In Zuid-Afrika is de noodtoestand uitgeroepen. Vanwege haar betrokkenheid bij het verzet tegen de apartheid begint het in Zuid-Afrika voor Ella steeds gevaarlijker te worden en daarom wil ze zich een tijdje schuilhouden in het appartement in een keurige Haagse buurt dat ze van haar moeder heeft geërfd. Maar dan blijkt dat haar vader haar na haar geboorte nooit heeft aangemeld bij het Nederlandse consulaat in Durban en dat ze volgens het Nederlandse bevolkingsregister niet bestaat.
In een lange terugblik probeert Ella meer van haar relatie met haar vader te begrijpen. In het boek is consequent sprake van ‘de vader’ en ‘de moeder’, wat de afstand tussen Ella en haar ouders benadrukt. Halverwege de  jaren zestig verhuist het gezin van de havenstad Durban naar het slaperige stadje Braemar. De vader wil bij de zee vandaan, omdat die hem herinnert aan zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, op een Nederlands marineschip in de Indische Oceaan.
Hoewel hij zelf op die periode terugkijkt als een tijd vol camaraderie en heldenmoed, is de vader zwaar getraumatiseerd. ’s Nachts staat hij op de veranda te razen en te tieren. Ella’s moeder – jonger dan haar echtgenoot en tweede keus: ze is een zusje van de eerste vrouw van de vader, zijn grote liefde, de tante naar wie Ella is vernoemd en wiens portret het huis domineert – kruipt in haar schulp. Maar de jonge Ella is net zo koppig als de vader; in haar groeit het verzet.
Op de veranda sluit thematisch aan bij twee Nederlandse migrantenromans, Adriaan van Dis’ Indische duinen en Henk van Woerdens Moenie kyk nie. Beide gaan ook over gezinnen met een tirannieke vaderfiguur, bij Van Dis is eveneens sprake van een oorlogstrauma, en wat Moenie kyk nie en Op de veranda pijnlijk blootleggen, is dat het niet altijd de room van de Nederlandse samenleving was die na de oorlog zijn heil elders zocht.
Ook bij Boehmer wordt een onthutsend beeld van de vader-kindrelatie opgeroepen. Ella’s hunkering naar erkenning maakt plaats voor haat. Toch zijn er, tot op het laatst, momenten van intimiteit: vader en dochter in een onwaarschijnlijk pact samen tegen de wereld.

Geboren in Afrika
Ella’s groeiende afstand van de vader loopt parallel met haar politieke bewustwording. Ze ziet de vader als personificatie van het apartheidsregime. Haar verzet tegen de vader uit zich in een bakvisachtige verliefdheid op de zwarte jongen die de vader in de tuin helpt. Deze Phineas is echter te verstandig om zich te laten meeslepen: beter, zegt hij, is ‘een openlijk gevecht met een duidelijke tegenstander’.
Terwijl de moeder blijft terugverlangen naar Nederland en de vader de Britse cultuur idealiseert, is Ella de eerste van haar familie die geboren is op het continent Afrika. Vanuit die nieuwe, Afrikaanse identiteit kiest ze voor de strijd tegen de apartheid. Als na haar moeders dood duidelijk wordt dat haar vader haar nooit als Nederlandse burger heeft laten registreren, beseft ze dat elke weg terug voorgoed is afgesloten. Was dat een daad van onverschilligheid, van wreedheid – of toch liefde?

Elleke Boehmer, Op de veranda. Uit het Engels vertaald door Joost Poort. Amsterdam: Cossee, 2015. ISBN 978 90 5936 621 3. 320 p., € 21,95.






                            Een avond met Elleke Boehmer en David Attwell

Donderdag 18 februari zijn Elleke Boehmer en David Attwell te gast in het Zuid-Afrikahuis. David Attwell, hoogleraar Afrikaanse en Engelse literatuur aan de Universiteit van York (GB), is, net als Boehmer, een groot kenner van het werk van J.M. Coetzee. Onlangs verscheen bij uitgeverij Cossee zijn boek Het universum van J.M. CoetzeeOnder leiding van prof. dr. Carrol Clarkson van de Universiteit van Amsterdam zullen Boehmer en Attwell in gesprek gaan over hun eigen schrijfwerk en de rol die Coetzee hierin speelt. Voertaal: Engels.
Tijd: Donderdag 18 februari, 19.30 uur
Plaats: Zuid-Afrikahuis, Keizersgracht 141-c, Amsterdam
Entree: € 7,50
Aanmelden: tel. 020-6249318 of evenementen@zuidafrikahuis.nl