Interview met Marlene le Roux (KunsteKaap):
‘Je moet
kunst relevant maken’
(Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2015)
‘Zuid-Afrika is een fantastisch land’, vindt
Marlene le Roux. Een opmerkelijke uitspraak voor een vrouw uit een arme bruine
gemeenschap, die als kind werd getroffen door polio. Le Roux liet zich niet
afschrikken. Momenteel is ze waarnemend directeur van KunsteKaap, het grote
theater in Kaapstad. Ze adviseert president Zuma over gehandicaptenbeleid. En
onlangs werd ze benoemd tot voorzitter van de Stigting vir Bemagtiging deur
Afrikaans.
Marlene le
Roux’ oorspronkelijke functie bij KunsteKaap (Artscape) was directeur Gehoorontwikkeling
en Onderwys. Het was haar taak om een
nieuw, meer geïntegreerd publiek naar het voormalige ‘Nico Malanteater’ te
lokken. En dat is gelukt. De mensen die op de voorstellingen af komen, vormen
een weldadige afspiegeling van de bevolking van de stad en de omliggende
provincie: blank, bruin en zwart, rijk en minder rijk. Het is het resultaat van
slim en doelgericht programmeren. Le Roux weet mensen die nog nooit in het
theater waren over de drempel te trekken met voorstellingen waarvan ze weet dat
die hen zullen aanspreken, zoals een programma over de islam voor de
moslimbevolking of verhalen over District Six en Mitchell’s Plain voor de
kleurlingen. Nadat ze eenmaal hun weg naar het theater hebben gevonden, blijven
ze terugkomen, ook voor de reguliere ballet- en operavoorstellingen. Daarnaast
biedt KunsteKaap speciale programma’s voor scholieren, en laat Le Roux bussen
vol schoolkinderen aanrijden om de generale repetities van grote voorstellingen
bij te wonen. Op zo’n middag zit het theater vol kinderen van arme én rijke
scholen, blond, bruin en zwart. Zodat ze de voorstelling samen kunnen beleven. En omdat iedereen
in Zuid-Afrika lijdt aan cultuurarmoede, volgens Le Roux.
Platteland
De
activiteiten van Marlene le Roux en de medewerkers van KunsteKaap beperken zich
niet tot de Kaapse city bowl. Al acht
jaar lang organiseert Le Roux elk jaar een grote voorstelling in één van de
dorpen dieper de provincie in, zoals Ceres of Heidelberg. Daarmee probeert ze
niet alleen de scheiding tussen stad en platteland te doorbreken, maar ook
tussen het dorp en de township, tussen de have’s
en de have not’s. In plaats van te
kiezen voor de uitstekend geoutilleerde stadsaal
in het centrum van het dorp kiest Le Roux voor het meest vervallen podium in
de township om de tenten van haar rondreizende circus op te slaan. ‘Je moet je
afvragen wie je uiteindelijk met elkaar wil verbinden, wil samenbrengen’,
verduidelijkt ze. ‘Het is voor een welgestelde blanke veel makkelijker om met
zijn auto naar de township te rijden dan andersom. Voor de minder bevoorrechten
moet het theater op loopafstand liggen.’ De komst van KunsteKaap geeft het
gemeentebestuur een aanleiding om het zaaltje in de township op te knappen. En
om de investering niet verloren te laten gaan, moet het ook in de jaren daarna
onderhouden en uitgebaat worden. ‘Dat’, zegt Le Roux tevreden, ‘is een deel van
de erfenis die we achterlaten.’
Le Roux kan
het werk dat zij in zo’n plattelandse gemeenschap doet, niet alleen af. Met
haar overtuigingskracht weet ze iedereen bij het project te betrekken – van de
gemeente en het bedrijfsleven tot de religieuze leiders en de schoolhoofden. Een
interessant onderdeel is het ‘gemeentekoor’, waarbij zangers uit alle
geledingen van de bevolking samen zes maanden lang oefenen voor de
korencompetitie die wordt besloten met een grote show in het KunsteKaap Teater
tijdens het Suidoosterfees. ‘We kunnen eindeloos over politiek praten’, verklaart
Le Roux, die zelf een achtergrond als muziekpedagoge heeft. ‘Maar je moet een concreet
programma bieden, anders blijft het ideologie. Als mensen samen zingen, doet
kleur er niet meer toe. Iedereen is bezig met hetzelfde project. Als we
beginnen, zitten de blanken hier, de kleurlingen daar en de zwarten weer ergens
anders. Maar zodra ik “sopranen, alten, bassen” zeg, bestaan die oude groepen
niet meer.’
Geen l’art pour l’art
Le Roux
beschouwt vrouwen als een belangrijke bindende factor in elke gemeenschap.
Daarom heeft ze inmiddels ook een project van stapel gestuurd waarin vrouwen
centraal staan. Met hulp van de plaatselijke bevolking en organisaties als de
Afrikaanse Christelike Vroue Vereniging én de ANC Women’s League, gaat ze op
zoek naar vrouwen die een belangrijke rol hebben gespeeld binnen hun
gemeenschap. Geen vrouwen in hoge posities, maar ikonische figuren die het
verschil hebben gemaakt, bijvoorbeeld door een sopkombuis of een crèche te beginnen. Vervolgens vraagt Le Roux een
bekende schilder, Manfred Zylla – zelf een held uit de Strugglejaren – om aan
de hand van een foto een portret van zo’n vrouw te schilderen voor een
rondreizende expositie, die bijvoorbeeld tijdens het Suidoosterfees of KKNK kan
worden vertoond.
Le Roux is
niet bang om kunst te gebruiken als middel om maatschappelijke kwesties aan te
spreken. ‘We moeten af van de traditionele, elitaire manier om naar kunst te
kijken’, zegt ze. ‘Maar we moeten het publiek ook opvoeden. Dat doe je door
kunst relevant te maken. Toen we in Ceres waren, werkten we met de boeren én de
plaaswerkers. We dachten dat de arbeiders
vooral van hiphop zouden houden. Maar nee, wat ze het mooiste vonden, was het
ballet! Nu komen ze eens per jaar met de trein uit Ceres – waarbij ze al om 5
uur ’s ochtends van huis gaan – om naar het ballet te kijken. Kunst helpt je om
jezelf beter te begrijpen en in gesprek te gaan met de mensen om je heen. Vóór
je een steen opraapt, vóór je een misdaad begaat. Maar als kunst alleen voor de elite zou zijn, was het ten dode opgeschreven.’
Grote geesten
Le Roux
loopt moeilijk als gevolg van kinderpolio. Gevraagd waar ze niettemin de
energie vandaan haalt om zoveel te ondernemen, antwoordt ze: ‘Ik prijs mezelf
elke dag gelukkig omdat ik gehandicapt ben en omdat ik arm en als vrouw geboren
ben. Als ik morgen alles kwijt raak, ga ik terug naar de township, waar mijn
ouders nog steeds wonen, en begin ik gewoon opnieuw. Want ik weet hoe dat voelt.
Mijn rijke vrienden hebben veel meer te verliezen.’
In haar
jeugd werd ze omringd door sterke vrouwen: haar moeder en vooral haar
grootmoeder, bij wie ze opgroeide en die ze om die reden haar ‘grootmaak-ma’
noemt; in totaal heeft haar oma elf kinderen opgevoed. ‘Mijn oma was een eenvoudige
druivenplukker, en mijn moeder een arbeider. Maar ze hadden spirit. Ze zagen er altijd verzorgd uit,
ik weet niet hoe ze dat voor elkaar kregen. En ze waren heel actief in de kerk.
Trotse mensen, sterk bewust van hun culturele erfenis – bruin, Afrikaans,
protestant.’ Le Roux vond het dan ook verschrikkelijk dat haar grootmoeder, die
thuis en in de bruine gemeenschap in hoog aanzien stond, door de blanke madam voor wie ze werkte, met dédain werd
behandeld. ‘Toch ging ze er elke dag weer heen, om geld te verdienen voor ons.
Ik heb haar nooit als een slachtoffer gezien. Zij leerde me tussen
verschillende werelden te navigeren.’
Behalve deze
sterke vrouwen waren er ook anderen van wie Le Roux veel heeft geleerd. Om te
beginnen haar leraar Afrikaans op de middelbare school in Wellington, dr.
Michael le Cordeur (later hoofd van de Afrikaanse Taalraad), die haar
stimuleerde om door te leren. En prof. Jakes Gerwel (oud-rector van de
Universiteit van Wes-Kaapland en directeur-generaal van het kantoor van
president Nelson Mandela), met wie ze samenwerkte in het bestuur van het
Suidoosterfees. Aartsbisschop Desmond Tutu (in de jaren tachtig kapelaan van de
Anglicaanse studentenvereniging aan de UWK) en prof. Russel Botman (de in 2014 gestorven
rector van de Universiteit van Stellenbosch) leerden haar de betekenis van het
woord ‘vergeving’. ‘Ik had het geluk dat ik al deze ikonische figuren, al deze
grote geesten, heb mogen ontmoeten’, zegt Le Roux. ‘En in dit land, met al zijn
verschillende zienswijzen, leer ik nog elke dag bij.’
Op de bres voor gehandicapten
Eerder dit
jaar heeft president Zuma Le Roux aangesteld als adviseur op het gebied van
gehandicaptenbeleid. Ze kan niet alleen uit haar eigen ervaring als
gehandicapte putten. Haar zoon Adam is geboren met hersenverlamming. ‘Als je
arm bent én gehandicapt, dan is het leven een hel. Als je gehandicapt bent, maar
je hebt wel wat geld te besteden, dan is het leven een klein beetje
makkelijker. De zorg voor gehandicapten komt in Zuid-Afrika nu pas op de
agenda.’ Volgens Le Roux moet de hulpverlening worden afgestemd op de
specifieke behoeften van elke gehandicapte. Ook gaat het om méér dan alleen financiële
bijstand. ‘Mijn hele salaris gaat op aan de zorg voor Adam. Maar als ik in het
ziekenhuis zit, met mijn twee verpleegsters en mijn laptop – want het duurt de hele
dag – en er komt een vrouw uit Khayelitsha met een kind als hij, dan huil ik. Je kunt zien dat het kind
ondervoed is, dat de moeder uitgeput is… Op zo’n moment besef ik hoe goed ik
het heb. Ik wil dat de staat die vrouw helpt, niet alleen met een uitkering,
maar ook met maatschappelijk werk en psychologische begeleiding. We moeten onze
instanties veranderen, zodat deze vrouw ook kwaliteit van leven krijgt.’
Le Roux zet
zich ook in voor werkgelegenheid voor gehandicapten. Ze gebruikt haar eigen
theater als een voorbeeld van best
practice. ‘Het eerste wat ik deed toen ik hier kwam werken, was alle
deurknoppen vervangen, om het gebouw rolstoelvriendelijker te maken. Alle
afdelingen hebben inmiddels een personeelslid met een handicap. Als één van de
oude personeelsleden zich afvraagt hoe dat moet, zeg ik: jullie redden het
wel!’
‘Nu begint het echte werk’
Met de eisen
van Black Economic Empowerment heeft Le Roux, als hoofd van een grote
instelling, geen problemen. ‘Je moet dat zien in de context van ons land. Als
je begrijpt waar we vandaan komen, en waar we naartoe moeten, dan kun je geen
ego hebben. Dan moet je plaats maken.’ Ook haar eigen positie zal in de
toekomst worden ingenomen door een zwarte vrouw, verwacht ze. ‘Daar hebben we
zelf voor gevochten.’
Dat de
Zuid-Afrikaanse regering weinig geld over heeft voor de kunsten, begrijpt ze
wel. KunsteKaap heeft inkomsten uit zaalhuur en krijgt ook geld binnen via de
eigen producties. Dat geld wordt vervolgens weer geïnvesteerd in outreach-projecten. Zolang er nog zoveel
mensen in armoede leven, vindt Le Roux het terecht dat de regering prioriteit
geeft aan zaken als huisvesting, voedsel en water. ‘Als je dat voor ogen houdt,
wordt het makkelijker.’ha
Le Roux is
dankbaar dat zij de periode heeft mogen beleven toen Nelson Mandela president
van Zuid-Afrika was. Maar het optimisme uit die jaren is inmiddels vervlogen,
en het is duidelijk geworden dat ‘de Regenboognatie’ een mythe was waardoor
veel verschillen en misstanden tijdelijk werden overstemd. ‘Destijds was het
noodzakelijk om die euforie te beleven’, schokschoudert Le Roux, ‘anders hadden
we elkaar nog steeds naar het leven gestaan. Maar nu is de tijd aangebroken om die
verschillen te benoemen, vanwege de pijn, en de heling die nog steeds moet
plaatsvinden. Nu begint het echte werk.’