Renée Conradie Rautenbach heeft voor Met die Vierkleur na Parys een fascinerende achtergrond gekozen. Haar hoofdpersoon, de jonge architect Paul Roux, arriveert begin 1900 vanuit Pretoria in Parijs om te werken bij het paviljoen van de Zuid-Afrikaansche Republiek (ZAR, ook bekend als Transvaal) op de Wereldtentoonstelling die dat jaar in de Franse hoofdstad plaatsvindt. De tentoonstelling verheerlijkt de technologische verworvenheden van de voorbije eeuw en werpt een blik vooruit op alle nieuwe ontwikkelingen die de volgende eeuw zal brengen. Het publiek kan kennismaken met moderne uitvindingen als de geluidsfilm, de dieselmotor en de loopband (trottoir roulant). In de stad verrijzen indrukwekkende nieuwe bouwwerken zoals de Pont Alexandre-III, het Petit Palais, het Grand Palais, het Gare de Lyon en het Musée d’Orsay (toen nog een treinstation). Ook wordt in deze periode de eerste Parijse metro in gebruik genomen. Zijn avonden brengt Roux door in het zwierige kunstenaarswereldje op Montmartre, waar in de kroegen de cancan gedanst wordt en waar de schilder Toulouse-Lautrec een bekende verschijning is.
De opwinding van het mondaine Parijs staat in schril contrast met de situatie in de ZAR, die in de greep is van de Zuid-Afrikaanse Oorlog. De Britten veroveren Pretoria, de Transvaalse regering slaat op de vlucht en de bejaarde president Paul Kruger gaat in ballingschap, in de hoop in Europa steun te vinden voor de Boerenzaak.
Paul Roux is geboren in de Kaap, opgegroeid op een wijnboerderij in de Drakensteinvallei en opgeleid door de beroemde Britse architect Herbert Baker. Na een liefdesteleurstelling is Roux drie jaar geleden naar Pretoria getrokken om te helpen bij de bouw van een aantal monumentale nieuwe overheidsgebouwen onder leiding van de Nederlandse architect Sytze Wierda. Als Kapenaar is Roux in Pretoria een buitenstaander en hij moet niets hebben van het deftige sfeertje van de kliek die president Kruger om zich heen verzameld heeft en die door de historicus P.J. van Winter aangeduid is als ‘Krugers Hollanders’.
In Parijs begint Roux zich echter steeds meer verbonden te voelen met het lot van de Boeren, zeker wanneer zijn zwager besluit om zich als Kaapse Rebel bij de strijd aan te sluiten. Op de Wereldtentoonstelling is Roux verantwoordelijk voor een replica van een eenvoudige Voortrekkerswoning. Terwijl ook in Frankrijk, net als in Nederland, de Boerenliefde een steeds hogere vlucht neemt, wordt Roux’ boerenhuisje, te midden van alle technische hoogstandjes en sierlijke Art Nouveau, de meest geliefde attractie van de tentoonstelling. Dit is de plek waar bezoekers bloemen bij het borstbeeld van ‘Oom Paul’ leggen en emotionele steunbetuigingen op de muur kalken.
Onder Krugers Hollanders
Paul Roux is een fictieve figuur. Het boek vertelt het verhaal van zijn relatie met Miriam, die haar conservatieve Joodse familie in Kaapstad achterlaat om zich bij Paul in Parijs te voegen. Voor de twee kunnen trouwen, moeten er nog wel enkele obstakels overwonnen worden. Want door de roes van al het nieuwe én door de absint die op Montmartre rijkelijk vloeit, is Paul voor Miriams komst lelijk in de problemen geraakt.
Wat de roman boeiend maakt, is dat Roux in contact komt met verschillende historische figuren. Hij is erbij als Paul Kruger in november 1900 in Marseille voet aan wal zet – een gebroken man, niet opgewassen tegen de moderne tijd en de hysterische meutes die hem overal in Europa staan op te wachten. Roux dineert in het Ritz met het driemanschap van de Eerste Delegatie. En door zijn werk komt hij regelmatig in aanraking met ‘Krugers Hollanders’. Veel van deze Nederlanders hebben ook een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van het Zuid-Afrikahuis en de organisaties die daar gevestigd waren, zoals de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging (NZAV), de Zuid-Afrikaanse Stichting Moederland (ZASM, een voortzetting van de Zuid-Afrikaanse Spoorwegmaatschappij) en de Voorschotkas. Het is vermakelijk – en soms een feest der herkenning – om te lezen hoe Roux hen ziet. Over de jurist W.J. Leyds, die als staatssecretaris van de ZAR ook wel Krugers ‘rechterhand’ genoemd werd en die tijdens de oorlog als gezant van de ZAR de vorstenhoven van Europa afreisde om steun te zoeken voor de Boeren, schrijft Rautenbach bijvoorbeeld: ‘Doktor Leyds het nie ’n haar uit sy plek nie en sy gemodelleerde snorpunte steek ver by sy wange verby.’ Meer sympathie heeft Roux voor Nicolaas Mansvelt, de Superintendent van Onderwijs van de ZAR, die met zijn expositie over het Transvaalse onderwijsstelsel op de Wereldtentoonstelling een Grand Prix in de wacht zou slepen: ‘Selfs die belangrike doktor Mansvelt […] begin bedremmeld lyk.’ Nadat Mansvelt door de Engelsen uit Pretoria verbannen was en berooid in Nederland was teruggekeerd, voorzag hij in het onderhoud van zijn kroostrijke gezin met een veelheid van baantjes als secretaris of bestuurslid van onder meer de NZAV, de Voorschotkas en het Studiefonds voor Zuid-Afrikaansche Studenten.
Naar een nieuwe tijd
Renée Conradie Rautenbach kwam op het idee voor deze roman toen ze met haar echtgenoot, een diplomaat, twee termijnen in Marseille en Parijs woonde. Het materiaal dat ze in Frankrijk kon verzamelen, gebruikte ze in 2010 voor een masterscriptie Creatief Schrijven bij Henning Pieterse aan de Universiteit van Pretoria. Tien jaar later zou ze dit project tijdens een van de befaamde Talking Table-schrijfworkshops van uitgever Frederik de Jager en schrijfster Marita van der Vyver op het Griekse eiland Lesbos nieuw leven inblazen.
Rautenbachs oorspronkelijke scriptie staat nog steeds op internet. Uit die scriptie blijkt dat Rautenbach in haar roman het concept ‘liminaliteit’ heeft willen verkennen. ‘Liminaliteit’ is een term uit de literatuurwetenschap die gebruikt wordt om een grensgebied of een overgangsfase aan te duiden. Paul Roux verkeert voortdurend in zo’n grensgebied, eerst als Kapenaar in Pretoria en daarna als Afrikaner in de wereldstad Parijs. Door het verlies van vaste waarden dreigt hij op het slechte pad te raken, maar uiteindelijk komt het toch goed; hij gaat inzien dat hij terug wil naar Zuid-Afrika, om dichter bij zijn mensen en de oorlog te zijn. Ook de ZAR bevindt zich in een overgangsperiode, van vrije republiek naar Britse overheersing en van agrarische samenleving naar moderne tijd.
Rautenbach heeft een prachtig onderwerp aangeboord, maar ze is als schrijfster nog niet bedreven genoeg om dat volledig te benutten. Maar haar uitbeelding van de vergeefsheid van de missie van Leyds en de delegatie, en van de ontreddering van Kruger wanneer hij op de Wereldtentoonstelling Roux’ Voortrekkerswoning aandoet, is interessant en bij vlagen aandoenlijk.
Renée Conradie Rautenbach, Met die Vierkleur na Parys. Pretoria: Protea Uitgewers, 2020. ISBN 9781485311355. 248 pagina’s, geïllustreerd, prijs: R195.
Deze recensie is in oktober verschenen op Spectrum, het online platform van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten