vrijdag 27 mei 2016

Afrikaans veertig jaar later

In juni 2016 is het veertig jaar geleden dat zich in Zuid-Afrika twee gebeurtenissen voltrokken waarvan de gevolgen nu nog doorwerken in het debat over de positie van het Afrikaans aan de Universiteit Stellenbosch. De eerste is bekend: op 16 juni 1976 gingen duizenden scholieren in Soweto de straat op om te protesteren tegen het Afrikaans als verplichte onderwijstaal. Beelden van politiemannen die het vuur openden op onschuldige schoolkinderen gingen de hele wereld over. Volgens officiële berichten werden er die eerste dag 23 kinderen door politiekogels gedood; andere bronnen spreken van 176. Door de Soweto-opstand kreeg het Afrikaans het stigma ‘taal van de onderdrukker’. Het is de herinnering aan dit bloedbad die vandaag de dag nog voortleeft in het collectieve geheugen van zwarte studenten die roepen om de afschaffing van het Afrikaans aan traditioneel Afrikaanstalige universiteiten als de Universiteit van Pretoria, de Universiteit van die Vrystaat, de Potchefstroom-campus van de Noordwes Universiteit en vooral de Universiteit Stellenbosch. De herinnering aan de Soweto-opstand en alles waar deze voor staat, drukt echter ook nog zwaar op het geweten van veel blanke Afrikaanssprekenden; schuldgevoel over een onverwerkt verleden maakt dat zij huiveren om op te komen voor het behoud van hun taal en misschien te snel geneigd zijn om te luisteren naar de protesten van de #AfrikaansMustFall-beweging, aan de US: Open Stellenbosch.

Een tweede gebeurtenis die mínder bekend is, is de presentatie van het rapport van een onderzoekscommissie onder leiding van de sociologe Erika Theron twee dagen later, op 18 juni 1976. Dit rapport veroordeelde de discriminatie tegen bruine Zuid-Afrikanen, destijds met een nivellerende term als ‘kleurlingen’ aangeduid. De regering van B.J. Vorster negeerde de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport echter, en gehate wetten als de Groepsgebiedenwet en de Ontuchtwet zouden nog jaren gehandhaafd blijven. Volgens de cijfers van de meest recente volkstelling (2011) zijn er nu in Zuid-Afrika zo’n 6 855 082 mensen (13,2% van de bevolking) met Afrikaans als eerste taal. Daarvan is de meerderheid, 50,21%, bruin, 39,54% blank, 8,78% zwart, en de rest van Aziatische/Indiase afkomst of ‘anders’. Het Theron-rapport uit juni 1976 hád blanke en bruine Afrikaanssprekenden dichter tot elkaar kunnen brengen. De afwijzing ervan maakte de kloof echter alleen maar groter. Dat verklaart waarom er nog steeds geen algemeen aanvaarde term bestaat die blanke en bruine Afrikaanssprekenden als groep verbindt, al wordt een nieuwvorming als ‘Afrikaanses’ steeds vaker gehoord. Een gezamenlijk optrekken voor het Afrikaans heeft nog vaak iets ongemakkelijks, al bewijzen organisaties als de SBA en de ATKV dat het kán. Daarnaast leven veel bruine Afrikaanssprekenden in moeilijke sociaaleconomische omstandigheden; zij hebben wel iets anders aan hun hoofd dan de positie van het Afrikaans, en ze zullen eerder voor het Engels kiezen, omdat ze, terecht of niet, het idee hebben dat die taal hen betere kansen biedt op werk en inkomen.

De Universiteit Stellenbosch gold in de apartheidsjaren als bolwerk van Afrikaner nationalisme, hoewel de universiteit ook veel ‘verligte’ denkers heeft voortgebracht. Stellenbosch ligt in de provincie Wes-Kaap, waar het Afrikaans de meest gesproken taal is. Het is een internationaal erkend feit dat onderwijs in de eigen taal tot de beste resultaten leidt. Daarom valt er veel voor te zeggen om juist aan de Universiteit Stellenbosch het Afrikaans te handhaven. Gebeurt dit niet, dan worden bruine studenten die hopen om door hun studie de armoedige omstandigheden uit hun jeugd achter zich te laten, opnieuw in de steek gelaten.

De realiteit is echter dat sinds enkele jaren het aantal studenten met het Afrikaans als moedertaal aan de Universiteit Stellenbosch niet langer in de meerderheid is. Daar komt bij, dat veel studenten – óók studenten die uit Afrikaanssprekende huizen komen – aangeven dat ze liever in het Engels college krijgen, omdat ze verwachten dat ze daarmee later makkelijker werk zullen vinden of omdat ze hopen op een internationale academische loopbaan. Dit verklaart waarom de studenten niet massaal in opstand komen tegen de machinaties van het bestuur van de US onder leiding van rector Wim de Villiers om het Engels zo snel mogelijk de primaire taal aan de US te maken.

Het universiteitsbestuur voelt de druk van de Zuid-Afrikaanse regering om de US te transformeren tot een meer inclusieve universiteit. Het lijkt wel alsof men ook hier, net als in andere bedrijfstakken, wil komen tot een evenredige vertegenwoordiging van 80% zwarte studenten, 9% wit, 9% bruin en 2% Aziatisch/Indiër. Dit zou een afspiegeling van de landelijke demografie zijn, hoewel de werkelijkheid in de Wes-Kaap, met 48,8% bruine bevolking, 32,8% wit, 15,7% zwart en 1% Aziatisch/Indiër, er heel anders uitziet! Vastgesteld moet worden dat de toename van het aantal Engelssprekende studenten aan de US vooral komt door blanke studenten die weg bewegen van de snelle transformatie aan met name de Universiteit van Kaapstad. De verengelsing is dus niet te danken aan een brede instroom van zwarte studenten. Voor deze laatste groep geldt overigens ook dat het Engels vaak niet hun eerste, maar hun tweede of derde taal is, en dat verengelsing van de US niet automatisch zal betekenen dat zij academisch beter zullen gaan presteren.

Protest komt er vooral van gevestigde intellectuelen die zich hebben verzameld in de Gelyke Kanse-beweging. Deze is opgericht toen duidelijk werd dat diverse faculteiten aan de US al begonnen zijn om colleges primair in het Engels te geven, hoewel dit in strijd is met het officiële taalbeleid van de universiteitsraad en het afwijkt van wat de studenten in het jaarplan is beloofd. Gelyke Kanse wordt onder meer gesteund door oud-president F.W. de Klerk, de Wes-Kaapse premier Helen Zille en Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee. Het boegbeeld van de beweging is dichter Breyten Breytenbach, die er met zijn onvervalste Struggle-credentials als geen ander in is geslaagd om de strijd voor het Afrikaans uit de conservatieve sfeer te halen. Het is de moeite waard om op Litnet Breytenbachs open brief aanrector Wim de Villiers na te lezen, waarin hij een pleidooi houdt voor diversiteit en voor de kracht van lokale cultuur in een geglobaliseerde wereld.

Het recht op onderwijs in eigen taal is vastgelegd in artikel 29(2) van de grondwet. Volgens Theuns Eloff, voorzitter van het Dagbreek Trust en de F.W. de Klerkstigting, berust dit recht níet bij de universiteit als instituut, maar in elke student afzonderlijk. Studenten die de universiteit zouden willen aanklagen – zoals Afriforum Jeug ook al heeft gedaan – zouden dan ook een goede kans op succes hebben.

De vraag is echter of het tij nog te keren valt. Binnen de bredere Zuid-Afrikaanse samenleving lijkt het debat over het Afrikaans, dat met nogal wat intern gehakketak gepaard gaat, een anomalie. Dat wil niet zeggen dat we het Afrikaans nu maar moeten opgeven. Er is een reële angst dat het einde van het Afrikaans als universiteitstaal ook het einde van het Afrikaans als cultuurtaal en als lekkere geselstaal inluidt.

Het beste antwoord is echter om het Afrikaans levend te houden, door in die taal te schrijven, te zingen en te spelen; door Afrikaanse artiesten, van Coenie de Villiers tot HemelBesem en Amanda Strydom tot Meneer Naudé, te ondersteunen; door van de taal in al zijn creativiteit en diversiteit te genieten; en door de taal zorgvuldig te gebruiken en te blijven ontginnen. Een mooi voorbeeld is de nieuwe site www.afrikaans.com, die op 26 mei jl. is gelanceerd, en die precies dát doet.