donderdag 21 december 2017

Interview met Zelda la Grange:

‘Actief burgerschap begint bij jezelf’

Jarenlang was ze Nelson Mandela’s steun en toeverlaat. De lessen die ze van hem heeft geleerd, hebben haar leven voorgoed veranderd. Maar inmiddels heeft Zelda la Grange haar eigen stem gevonden.

Bijna twintig jaar lang was Zelda la Grange Nelson Mandela’s persoonlijke assistente. Ze werkte als typiste in het kantoor van de staatspresident toen Nelson Mandela in mei 1994 werd beëdigd als eerste zwarte president van Zuid-Afrika. Toen hij in 1998 aftrad, bleef ze bij hem in dienst. Ze beheerde zijn agenda, waakte over zijn gezondheid, onderhield het contact met popsterren en regeringsleiders, en reisde samen met hem de hele wereld rond.
Dat ze het zo goed met elkaar konden vinden, lag niet direct voor de hand. La Grange is afkomstig uit een conservatief Afrikaner milieu. Ze is niet bang om ervoor uit te komen dat ze in haar jonge jaren een racist was. Maar Mandela zag al snel haar kwaliteiten: haar onvoorwaardelijke trouw, haar efficiency en haar gevoel voor humor. En hij besefte de kracht van het beeld van zo’n regte Boeremeisie aan zijn zij.
‘Madiba wilde laten zien dat hij inclusiviteit belangrijk vond’, verduidelijkt La Grange tijdens een bliksembezoek aan Nederland, waarbij ze ook het Zuid-Afrikahuis aandoet. ‘Hij práátte er niet alleen over. Hij paste het ook toe in zijn kring van naaste medewerkers. We hebben er nooit over gesproken. Maar ik merkte het toen Madiba me een keer had gevraagd om de tekst van een toespraak voor hem op het podium neer te leggen. Er was enorm veel publiek en ik was erg verlegen, dus ik vroeg één van de lijfwachten om het te doen. Na zijn toespraak riep Madiba me bij zich en zei: “I want people to see that you are next to me”. Op dat moment besefte ik dat hij wilde laten zien dat het mogelijk was: dat we kónden samenwerken, en dat ook de Afrikaners, die verantwoordelijk waren geweest voor wat er in het verleden was gebeurd, welkom waren in het nieuwe Zuid-Afrika. Toen begreep ik dat dit misschien wel zijn doel met mij was.’

Op zaterdag 30 september was Zelda la Grange te gast
bij het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam. / Foto: Maurice Jorissen


Levenslessen
De ontdekking dat de man die ze altijd als terrorist had beschouwd, in werkelijkheid zo’n wijs en beschaafd mens was, zette La Grange’s wereldbeeld op zijn kop. Achteraf is ze blij dat ze indertijd nog maar 24 jaar oud was en haar opinies nog niet zo sterk waren gevormd.
Wat haar, als telg uit een streng religieus gezin, vooral dwarszat, was de theologische legitimering van de apartheid. Op advies van een collega maakte ze een afspraak met ds. Beyers Naudé, die zich in de jaren 60 als één van de eerste prominente Afrikaners tegen de apartheid had gekeerd. Hoe kon het dat hij wél in opstand was gekomen, en zij niet? ‘Hij kon zien hoe ik met die vraag worstelde’, herinnert La Grange zich, ‘en hij zei: “Voel je maar niet schuldig. Het feit dat je naar me toe bent gekomen om erover te praten, is al een stap in de goede richting.” Toen ik bij hem wegging, had ik vrede in mijn hart. Zo was het nu eenmaal geweest. Ik had onder ogen gezien dat ik zo gevormd was. Ik zou nooit meer teruggaan naar het verleden, naar mijn oude manier van denken. De vraag was: wat doe ik met de toekomst?’
La Grange moest niet alleen emotioneel en spiritueel omschakelen. Als eenvoudige tikster miste ze de savoir vivre die nodig was om zich in de wereld waarin Mandela haar binnenleidde, staande te houden. Zo moest ze bij de etiquetteboeken van Emsie Schoeman te rade gaan om te weten welk bestek ze tijdens een staatsbanket moest gebruiken. Gelukkig had ze steun aan de president zelf. Mandela gaf haar in het geheim hints, fluisterde haar af en toe iets in het Afrikaans toe en moedigde haar aan om vragen te stellen. ‘Hij was geduldig en hield ervan om me alles uit te leggen. Dat het zo makkelijk ging, zegt niets over mij. Het zegt iets over hém, over de mens die hij was.’
Over de belangrijkste levensles die ze van Mandela heeft geleerd, hoeft La Grange niet lang na te denken. ‘Respect. Of iemand nu arm is of rijk, het zijn mensen. Vroeger had ik mijn oordeel meteen klaar. Ik had zoveel vooroordelen! Maar mijn ervaring met Madiba heeft me geleerd om die los te laten, me alleen te richten op de persoon tegenover me en erop te vertrouwen dat ieder mens inherent goed is.’

‘Dis Zelda wat praat’
In 2014 publiceerde La Grange Good Morning, Mr Mandela, haar persoonlijke herinneringen aan de man die ze ‘Kulu’ (grootvader) noemde. Sindsdien reist ze de wereld rond als motivational speaker. Ze vertelt over haar leven, de verandering die ze als persoon heeft doorgemaakt en de lessen die Mandela haar heeft geleerd. Ook doet ze af en toe nog projecten voor de Nelson Mandela-stichting, zoals het organiseren van de jaarlijkse Nelson Mandeladag (18 juli). ‘Wat ik heb meegemaakt, is uniek. Hoe kan ik na hém ooit voor een andere baas werken? Je gaat automatisch vergelijken, wat onrechtvaardig is tegenover die nieuwe persoon.’ Ze mist het dat ze Mandela niet meer kan bellen voor advies. En ze heeft gemerkt dat het veel makkelijker is om voor iemand anders te zorgen dan voor jezelf. ‘Madiba kon geen nee zeggen. Maar ik had er geen enkele moeite mee om namens hem nee te zeggen. Nu heb ik niemand die namens míj nee zegt…’
Sinds Mandela’s overlijden in december 2013 heeft La Grange zich ontpopt als een activiste in eigen recht. ‘Ik ben me steeds meer gaan realiseren dat ik een verantwoordelijkheid heb. Ik ben zo gezegend met de invloed van deze man in mijn leven, hoe kan ik zwijgen?’ Ze zet zich onder meer in voor de strijd tegen corruptie, de R2K-campagne en 16 Days of Activism for No Violence to Women and Children. ‘Je kunt niet altijd alles maar aan anderen overlaten. Actief burgerschap begint bij jezelf. Niet alleen bij wat je zégt, maar ook bij wat je dóet. Ik probeer met mijn eigen leven een voorbeeld te stellen.’
Toch wil La Grange zich niet aan specifieke organisaties binden. ‘Ik heb bij Madiba gezien dat het beter is om wat afstand te bewaren. Een idee mag in het begin fantastisch klinken, maar je weet niet waar het eindigt. Ik wil me ook niet bij één politieke partij aansluiten. Vanuit mijn huidige positie kan ik precies zeggen wat ik denk.’ Ze heeft niet de pretentie dat ze met haar activisme het ideeëngoed van Nelson Mandela doorgeeft. ‘Ik denk niet dat ik mezelf ooit helemaal van hem zal kunnen losmaken. Dat wil ik ook niet. Maar dis Zelda la Grange wat praat.
Haar activisme wordt haar niet altijd in dank afgenomen. Toen president Jacob Zuma in 2015 de komst van Jan van Riebeeck in 1652 het begin van Zuid-Afrika’s problemen noemde, mat La Grange zich op Twitter de geuzennaam ‘Zelda van Riebeeck’ aan, wat tot zware kritiek uit het ANC-kamp leidde. Meer geregeld komen de aanvallen van conservatieve Afrikaners. ‘Ik beschouw mezelf in de eerste plaats als een Zuid-Afrikaan en in de tweede plaats als een Afrikaner’, zegt La Grange stellig. Maar de jaren met Nelson Mandela hebben haar een bredere kijk op de Zuid-Afrikaanse samenleving gegeven dan veel mede-Afrikaners. Hun commentaar schrikt haar niet af. Ze heeft wel geleerd van de rel uit 2015. ‘Je moet opletten hoe je je boodschap verpakt. Ik wil mensen niet vertellen wat ze moeten doen. Ik vertel ze wat ik doe. Ik probeer dicht bij mezelf te blijven.’

Foto: Hans Mooren

Afrikaans een zaak van het hart
Ondanks de soms felle kritiek voelt La Grange zich nog steeds thuis binnen de Afrikaner gemeenschap. ‘Ik droom in het Afrikaans, ik heb lief in het Afrikaans, dat is wie ik ben.’
Over de toekomst van het Afrikaans maakt ze zich geen zorgen. ‘Totaal niet! De meest succesvolle muziekindustrie in Zuid-Afrika is Afrikaans. De meeste kunstefeeste zijn Afrikaans. Ik praat elke dag Afrikaans. Ik lees Afrikaans. Ik kijk Afrikaans. Veel talen die groter zijn dan het Afrikaans, hebben dat allemaal niet. Met die strijd voor behoud van het Afrikaans rakel je sentimenten op die beter met rust gelaten kunnen worden.’
De verengelsing van het onderwijs vindt La Grange geen slechte ontwikkeling. Zelf leerde ze pas op haar 23e vlot Engels spreken en ze heeft het gevoel dat haar Afrikaanstalige opleiding haar onvoldoende heeft voorbereid op een internationale loopbaan. ‘Ik zeg niet dat je je identiteit moet opgeven. Maar wel: “Kijk vooruit, denk aan de toekomst!” Ik heb veel vrienden die hun kinderen naar een Engelse school sturen en die thuis Afrikaans spreken. Als ik die kinderen zie, denk ik: de wereld ligt voor jullie open. Of het Afrikaans overleeft, is onze eigen verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid van de ouders. Het is een zaak van het hart. Ik ben trots op mijn taal en zal hem nooit opgeven.’

Foto: Hans Mooren

‘Niet ophouden met hopen’
De laatste jaren begint Nelson Mandela’s te verbleken. Veel zwarte jongeren die na de apartheid zijn geboren vinden dat hij vooral de blanken tevreden heeft willen stellen en te weinig heeft gedaan voor zijn eigen mensen.
Volgens La Grange was Nelson Mandela echter de juiste man voor zijn tijd. ‘Als hij destijds niet voor verzoening had gekozen, zouden wij Zuid-Afrika platgebrand hebben. De militaire macht berustte in die eerste jaren nog bij de Afrikaners. Was er een burgeroorlog uitgebroken, dan waren onder de zwarte Zuid-Afrikanen de meeste slachtoffers gevallen. Hij heeft gedaan wat op dat moment nodig was.’
Ze is ervan overtuigd dat een regenboognatie nog steeds haalbaar is. ‘Helaas hebben we op dit moment niet de juiste leiders om ons dat voorbeeld te geven. Iedereen is boos, maar we zijn boos op de verkeerde mensen. We zijn boos op elkaar. Terwijl we eigenlijk boos moeten zijn op de mensen die niet de weg van de regenboognatie gekozen hebben, maar de weg van corruptie.’
Die corruptie is wat La Grange in het huidige Zuid-Afrika vooral zorgen baart. Ze denkt daarbij niet alleen aan de corruptie van president Zuma en zijn trawanten. De corruptie is inmiddels doorgedrongen in het hele openbare leven. Elk individu heeft volgens La Grange de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat corruptie in zijn eigen beperkte invloedssfeer geen kans krijgt. ‘In onze eigen omgeving kunnen we een verschil maken. Madiba geloofde: hoe ík me opstel, heeft invloed op de mensen om me heen. Zo heeft hij de wereld veranderd. Is dat zo moeilijk? Nee! Het is niet altijd prettig, want iemand anders krijgt iets misschien sneller voor elkaar omdat hij wél omkoopgeld betaalt. Ik ben daarentegen voortdurend aan het vechten. Maar aan het einde van de dag ga ik met een schoon geweten slapen. En als ik de moed begin te verliezen, denk ik aan Madiba, die 18 jaar in een cel op Robbeneiland heeft doorgebracht. Dan vergeet ik mijn kleine problemen. Er zijn mensen die veel erger hebben meegemaakt. Je mag niet ophouden te hopen.’




woensdag 20 december 2017

Kunstenaar Andries Botha:

‘Sommige dingen zijn te belangrijk om te schipperen’

(eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2017)

In Culemborg, de geboortestad van Jan van Riebeeck, is een nieuw restaurant geopend: Andries eten & drinken. Het etablissement is vernoemd naar de Zuid-Afrikaanse beeldend kunstenaar Andries Botha en een deel van de opbrengst gaat naar twee goede doelen die door Botha zijn opgericht. Een gesprek met een bijzondere man.

Onthulling olifantje Andries Eten & Drinken, 10 juni 2017
Foto: Elize Zorgman

 In juni was Andries Botha (1952) in Nederland voor de officiële opening van Andries eten & drinken. Dit sfeervolle restaurant is gevestigd in een voormalige graanschuur in het historische centrum van Culemborg. Tijdens de opening werd op het terras van Andries een olifantje onthuld, gemaakt van oude autobanden. Sinds zijn inzending voor de Kunsttriënnale ‘Beaufort’ in 2006 – negen levensgrote olifanten van drijfhout op het strand van De Panne – is de olifant Botha’s handelsmerk geworden. En de keuze voor gerecyclede materialen illustreert zijn zorg over de toekomst van de aarde en zijn vaste besluit om daar door inhoud én vorm van zijn werk uiting aan te geven.

Kunstenaar en activist
‘Ik heb altijd al belangstelling gehad voor het globale ecosysteem’, zeg Botha. ‘Maar pas sinds een jaar of tien ben ik er echt van doordrongen dat de aarde in grote problemen verkeert en dat wij mensen daar de oorzaak van zijn. Vervolgens ben ik me gaan afvragen wat ik als creatief persoon zou kunnen doen om de aandacht te vestigen op onze planeet en de crisis waarin die zich bevindt.’
Want Botha is niet alleen kunstenaar, maar ook activist. In de jaren tachtig gebruikte hij zijn artistieke werk om te protesteren tegen de apartheid. ‘Ik kom uit een conservatieve Afrikaner familie’, verduidelijkt hij. ‘Toen ik jong was, moest ik in het reine komen met mijn eigen relatie tot het apartheidssysteem. Een immoreel systeem, dat ik domweg had geërfd. Ik had me kunnen beperken tot het domein van het symbolische, de intellectuele ruimte van atelier en galerie. Maar ik wist dat dát privilege niet opwoog tegen de realiteit van wat er in Zuid-Afrika aan de hand was, en dat ik het systeem via mijn werk moest uitdagen.’ Het einde van de apartheid heeft Botha niet minder strijdvaardig gemaakt. Zijn maatschappelijke interesse is echter verschoven naar kwesties als ras, identiteit, kolonialisme en dekolonisatie.

Kunstwerk van Andries Botha op het strand bij De Panne (B.), 2006
Foto: Wikimedia Commons


Terug naar Afrika
In de olifant heeft Botha een symbool gevonden waarin hij zowel zijn maatschappelijke engagement als zijn zorg om de planeet gestalte kan geven. Hij kwam op het idee om iets met olifanten te gaan doen toen hij kort na Kerst 2005, onderweg naar Danielskuil in de Noord-Kaap, langs de kant van de weg een bordje zag staan met het opschrift ‘Wondergrot’. Aanvankelijk wilde hij doorrijden, maar de naam liet hem niet los. Na vijf kilometer draaide hij om en reed terug. Een man met duidelijke Khoisan-trekken nam hem mee de berg op. Omdat het al begon te schemeren, pakte hij Botha’s hand en leidde hem de grot binnen. Het plafond hing zo laag, dat ze kruipend verder moesten. De man haalde een aansteker tevoorschijn, en in het licht van het dansende vlammetje zag Botha een rotstekening van een witte olifant. Meteen daarna knipte de gids het licht weer uit. Er viel nog veel meer in de grot te zien, maar voor hem was de olifant het enige wat ertoe deed.
Botha moest aan het witte olifantje in de Wondergrot denken toen hij een paar maanden later werd uitgenodigd voor de Beaufort Kunsttriënnale, een driejaarlijkse beeldententoonstelling langs de Belgische kust. Maar wat ging hij dóén met het enorme stuk strand dat hem was toegewezen? Gedwongen om snel te besluiten beloofde Botha dat hij negen olifanten zou maken.
De olifant, vertelt Botha, is in verschillende Zuid-Afrikaanse culturen een archetype. Bij de Khoisan en zwarte Zuid-Afrikanen geldt de olifant als een symbool van macht en overvloed. Een prijszanger zal de koning bijvoorbeeld ndlovu noemen, ‘olifant’. Ndlovu is ook een veel voorkomende naam onder zwarte Zuid-Afrikanen. In de mythologie van de hindoes uit Durban, Botha’s woonplaats, is Ganesh, de godheid met het olifantenhoofd, al net zo belangrijk.
Botha gaat ervan uit dat de eerste inwoners van zuidelijk Afrika in een symbiotische relatie met olifanten leefden. De aanwezigheid van deze grote dieren beschermde hen tegen roofdieren, en ook konden olifanten hen naar water leiden.
Sindsdien is de zogenaamde menselijke beschaving steeds verder opgerukt, ten koste van andere levensvormen. Het is op deze plaatsen, waar de oorspronkelijke natuur verloren is gegaan, dat Botha middels zijn kunstwerken de herinnering aan de olifant levend wil houden. ‘Stel je eens voor dat we weer zij aan zij met olifanten zouden leven. Als er een olifant in je achtertuin staat, word je vanzelf gedwongen om een stapje opzij te doen. Je wordt gedwongen om tolerant te zijn, om verschil en complexiteit te aanvaarden. Zo’n olifant herinnert ons eraan dat we niet alleen aan onszelf moeten denken, maar dat we ook voor de planeet moeten zorgen. Anders gaan we er allemaal aan.’
Voor Beaufort koos Botha dus voor negen levensgrote houten olifanten. Op die strook strand bij De Panne kwamen land en zee samen. De zee herinnerde hem aan avontuur, aan mensen die erop uit trokken om de wereld te koloniseren. Maar zijn eerste indruk viel niet mee. ‘Ik kom uit Durban. Daar zijn we gewend aan zonovergoten gouden stranden. Durban is het paradijs! Opeens stond ik hartje winter op een strand in België. Die grauwe flats aan de boulevard, die lange rijen caravans... Verschrikkelijk! Alles herinnert hier aan Leopold II, de koning die Belgisch Congo had onderworpen. En vóór De Panne was ik bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren geweest. Eén van de pronkstukken van het museum was in die tijd een reusachtige opgezette olifant. En daar omheen waren nog veel meer afgehakte olifantspoten, schedels en slagtanden te zien. Dat bracht me op het idee om mijn olifanten om te draaien: in plaats van ze het strand op te laten lopen, liet ik ze terugkeren naar zee. Terug naar Afrika.’

Andries Botha / Foto: Elize Zorgman

Een metafoor, geen zin
De olifanten bij De Panne waren gemaakt van drijfhout, het olifantje in Culemborg bestaat uit oude autobanden. Het past bij Botha’s zorg voor de planeet dat hij voor zijn kunstwerken uitsluitend gerecyclede natuurlijke materialen gebruikt. ‘Ik zal nooit een boom omhakken. Als ik het hout van zo’n boom opnieuw gebruik, pak ik hem zijn leven niet af, maar geef ik hem een nieuw leven. Er is een relatie tussen de artistieke metafoor en het materiaal. Als je een idee hebt, moet je daar het geschikte materiaal bij vinden, en vervolgens moet je een manier vinden om ermee te werken. Het idee dat een beeldhouwwerk per se van steen of brons moet zijn, is niet meer van deze tijd.’
Botha steekt zijn mening over het milieu of over de toestand in de samenleving niet onder stoelen of banken. En hij laat het niet bij woorden. Als beeldend kunstenaar geniet hij inmiddels internationaal aanzien. Een groot deel van zijn inkomen schenkt hij aan goede doelen, zoals de door hem opgerichte Human Elephant Foundation. In de naam van deze stichting klinken de onderlinge afhankelijkheid van menselijke en natuurlijke ecologie én de bijzondere band tussen mens en olifant al door.
Botha is zich bewust van het gevaar prekerig over te komen. ‘Ik hoop dat mijn werk een metafoor blijft en geen zin wordt’, zegt hij. ‘Dat het op een gedicht lijkt en niet op een essay.’ Toch neemt hij geen blad voor de mond. ‘Er zijn bepaalde dingen in het leven waar je je, naarmate je ouder wordt, niet meer voor verontschuldigt. Als je echt iets te zeggen hebt, wil je dat je boodschap gehoord wordt, luid en duidelijk. Sommige dingen zijn te belangrijk om te schipperen. Als ik iets belangrijks te zeggen heb –  over een onderdrukkend regime, over de planeet, over genderdiscriminatie – dan wil ik confronteren, ik wil het erin wrijven. Maar ik hoop het te doen op een manier die tegelijk mooi en provocerend is, en die ruimte laat voor jouw eigen interpretatie.’


Andries eten & drinken, Buiten Molenstraat 7, Culemborg. Tel. 0345-515297. Website: www.andriesetenendrinken.nl. Het eethuis wordt geëxploiteerd door de Stichting Andries. Deze stichting ondersteunt twee projecten die door Andries Botha zijn begonnen: het vrouwenmuseum Voices of women in Durban (www.amazwi-voicesofwomen.com) en een opleidingsproject voor (wees)kinderen in Hoedspruit (www.zingelaulwazi.org.za). Foto’s en video’s van Botha’s werk zijn te vinden op http://andriesbotha.net.










zondag 10 december 2017

Interview met dichteres Diana Ferrus:


‘Mijn werk draait om genezing’


(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)

Dichteres en voordrachtkunstenares Diana Ferrus is een formidabele vrouw. Op dinsdag 27 juni is ze te beluisteren in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.

Vijfentwintig jaar lang combineerde Diana Ferrus (1953) haar schrijfwerk met een administratieve baan aan de Universiteit van Wes-Kaapland (UWK). Ze hield ervan om de studenten te helpen. Maar zodra ze een paar minuten vrij had, kroop ze achter de computer om te schrijven. Sinds december 2016 is ze met pensioen en kan ze zich volledig op het schrijven toeleggen. Ze wil meer gaan optreden, meer gaan reizen en meer nieuwe mensen ontmoeten. Dit bezoek aan Nederland markeert het begin van een nieuwe fase in haar leven.

Diana Ferrus, Kwaku 2015 / Foto: Elize Zorgman

(Maandblad Zuid-Afrika, juni 2017)

‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Diana Ferrus verwierf internationale bekendheid met ‘I’ve Come To Take You Home’, haar gedicht over Sarah Baartman, met een vernederende uitdrukking ook wel de ‘Hottentot Venus’ genoemd (zie MZA, december 2016). Ferrus identificeert zich sterk met deze Khoisan-vrouw die met haar opvallende geslachtskenmerken rond 1800 furore maakte in de theaters van Londen en Parijs. De politieke omwenteling in Zuid-Afrika begin jaren negentig had in Ferrus – toen zo’n veertig jaar oud – de behoefte gewekt meer over haar herkomst te weten te komen. Tót die tijd had ze zichzelf gedefinieerd als ‘kleurling’, als ‘bruin’. Ze was gevormd door Steve Biko’s black consciousness movement. Volgens Biko werd iedereen die niet wit was, onder de apartheid onderdrukt. Voor Ferrus was het dan ook logisch dat bruin en zwart in de Struggle samen optrokken. Maar begin jaren negentig kwam er opeens allerlei nieuwe informatie beschikbaar en rees bij Ferrus voor het eerst de vraag: ‘Wie zijn wij eigenlijk?’
Ferrus is opgegroeid in Worcester, een dorp met een lange verzetstraditie. Na de afschaffing van de slavernij waren veel voormalige slaven van de boerderijen naar het dorp getrokken. Bij sommige nazaten leefde de geest van verzet volgens Ferrus nog sterk. Haar eigen grootmoeder van vaderskant was het kleinkind van een slaaf geweest. ‘Zij had die vonk van verzet in zich’, herinnert Ferrus zich. ‘Zij leerde ons dat we trots moesten zijn.’
Ferrus heeft veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de familie Ferrus (of Ferus) en de Februaries, een slavenfamilie uit Mozambique. Haar overgrootmoeder aan moederskant was een Ierse vrouw, Sarah Tait, die een kind moet hebben gekregen van een Khoi of een zwarte. ‘You chose a life of poverty / over one of domination’, schreef Ferrus over haar. En: ‘Your offspring grow scattered – / they consume the land – / their shades a multitude of colours, / not fixed, not one.’
Daarnaast heeft DNA-onderzoek aangetoond dat er een flinke dosis Khoisan-bloed door Ferrus’ aderen vloeit. Die gedachte was aanvankelijk verwarrend, omdat ze zich nog levendig kan herinneren hoe zij en haar maatjes als kinderen mensen met Khoisan-trekken uitlachten. Geïnternaliseerd racisme, beseft ze achteraf. Ze moest leren om ook dit deel van haar verleden te omarmen. ‘Ik wil alles hebben: het christendom, de Khoi, de slaven… Het is allemaal van mij en ik ga er niets van weggooien.’

Thuiskomst van Sarah Baartman
In 1998 kreeg Ferrus een beurs om Vrouwen- en Genderstudies te studeren aan de Universiteit Utrecht. Tijdens een van de modules van (inmiddels hoogleraar) Rosemarie Buikema ging het over seksualiteit in de koloniën. Daardoor moest Ferrus terugdenken aan de geschiedenis van Sarah Baartman. Ze had op de UWK al over Baartman gehoord, en vanaf 1996 waren er verschillende pogingen gedaan (niet alleen door president Nelson Mandela, maar ook door Griekwa-leider Cecil le Fleur) om haar stoffelijke resten naar Zuid-Afrika te laten terugkeren. Ferrus was toen nog bezig met haar zoektocht naar haar culturele wortels. Ze had een sterk gevoel van verlies over alles wat ze nooit geweten had omdat het voor verborgen was gehouden. Ook had ze heimwee naar Zuid-Afrika, en daar kwam bij dat haar moeder in juni 1997 overleden was. ‘Inmiddels was het juni 1998, een jaar later, en ik dacht: als ík op mijn 44e mijn moeder nog steeds zo mis, hoe moet Saartjie zich dan wel niet gevoeld hebben? Opeens hoorde ik een stem, in het Engels, die zei: “I want to go home, I want to go home…” Toen schreef ik die eerste regel: “I’ve come to take you home”, zonder te weten hoe profetisch die woorden zouden zijn.’ De eerste keer dat ze het gedicht voordroeg, was tijdens college, samen met het gedicht over de Ierse Sarah Tait, en met Ennio Morricone’s muziek uit Once Upon A Time In The West als achtergrond. Die dag merkte ze wat voor impact het gedicht op luisteraars heeft. ‘De studenten huilden van ontroering’, grinnikt ze. ‘Zelfs Rosemarie Buikema en professor Rosi Braidotti pinkten een traantje weg.’
Terug in Zuid-Afrika wilde iedereen het gedicht horen. Een van haar voordrachten inspireerde beeldend kunstenaar Willie Bester om een beeld van Sarah Baartman te maken. Het gedicht belandde, met een foto van het beeld erbij, op internet, en werd daar opgemerkt door de assistent van een Franse parlementariër, Nicholas About. About bereidde een wetsvoorstel voor om Saartjies stoffelijke resten te kunnen repatriëren. De Franse wet bepaalde namelijk dat alle artefacten in Franse musea aan de staat behoorden. About zou het gedicht op 29 januari 2001, samen met zijn voorstel, in het Franse parlement voorlezen. Op de 28e ging Ferrus met een groep vrienden naar het dak van een hoog gebouw in Kaapstad. Ze brandden kruiden, speelden op hun gitaren, fluiten en trommels en zongen en baden voor een goede afloop. De volgende dag werd Abouts voorstel unaniem aangenomen, en het gedicht ‘I’ve Come to Take You Home’ werd opgenomen in het Franse wetboek. Ferrus was erbij toen Saartjies lichaam aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten werd overgedragen. Ze herinnert zich nog hoe ze die ochtend toekeek terwijl het overschot werd verpakt. ‘Het hing daar vol skeletten, groot en klein, van mensen die allemaal nog naar huis moeten.’
Sarah Baartmans stoffelijke resten zijn op 9 augustus 2002 op een heuvel buiten Hankey in de Oostkaap begraven. Diana Ferrus had liever gezien dat Saartjie in Kaapstad was begraven. ‘Ik denk dat de Kaapse mensen haar meer nodig hebben’, verduidelijkt ze, ‘zodat ze er voortdurend aan herinnerd worden waar ze vandaan komen.’ Er is echter gekozen voor de Gamtoosvallei, waar Baartman geboren is en waar volgens de mensen uit de Oostkaap haar navelstreng begraven ligt. ‘Maar de Khoi waren een nomadisch volk’, schokschoudert Ferrus, ‘ze werden lang niet altijd begraven op de plek waar ze geboren waren.’ Ferrus betreurt het dat Saartjies graf er vuil en verwaarloosd bij ligt. Het gebied er omheen is al jaren een bouwput; niemand weet wanneer het ambitieuze Sarah Baartman Centre of Remembrance voltooid zal worden. Spijtig, vindt Ferrus. ‘Het verhaal van Saartjies terugkeer is een verhaal van hoop. En ons land heeft zulke verhalen nodig.’

Gemeenschapsleider
Ferrus komt uit een familie van verhalenvertellers. Haar ouders konden allebei hele gedichten uit hun hoofd opzeggen. Die invloeden, samen met de traditie van de Struggle-poëzie, hebben haar eigen stijl van schrijven en voordragen gevormd. ‘Die liggaam wil saampraat’, vat ze haar melodieuze performances samen. ‘Armen, borsten, maag, voeten… Daarmee breng je een ontroering teweeg die je via een boek niet kunt bereiken.’
Ferrus is gedurig onderweg om bruine gemeenschappen over Sarah Baartman en andere oermoeders, zoals de slavin Ansela van die Caab, te vertellen. ‘Mijn werk draait om genezing’, zegt ze. ‘Ik heb een moeilijke jeugd gehad, getekend door drankmisbruik en huiselijk geweld. Schrijven heeft me geholpen om daar bovenuit te stijgen.’ Verhalen over de geschiedenis van de bruine gemeenschap kunnen eveneens helend werken. ‘Als ik mijn mensen verhalen over hun Khoisan- en slavenachtergrond vertel, in het Afrikaans, dan zijn ze zo trots.’
Na Sarah Baartmans repatriatie was de tijd rijp voor de publicatie van Ferrus’ eerste dichtbundel. Toen het haar niet lukte om gevestigde uitgeverijen voor haar werk te interesseren, besloot ze haar werk in eigen beheer uit te geven. Zo behield zij de zeggenschap én ze verdiende nog meer ook. In 2006 verscheen Ons kom vandaan en in 2010 I’ve Come To Take You Home. Self publishing betekende wel dat ze hard moest werken om haar boeken onder de aandacht te brengen. ‘Nóg een reden waarom ik mezelf heb ontwikkeld als voordrachtskunstenaar. Maar ik kan het iedereen aanraden.’
Ferrus geeft regelmatig schrijfcursussen, onder meer aan vrouwen van arme plaaswerkers. Omdat deze vrouwen soms nauwelijks kunnen lezen of schrijven, is de begeleiding intensief. Ferrus zal zo’n vrouw bijvoorbeeld vragen hoe zij iets zou beschrijven, en dan schrijft zij het op. ‘We willen deze vrouwen een stem geven’, zegt ze. ‘Ze krijgen er meer zelfvertrouwen door.’ Juist daarom moet Ferrus voorzichtig te werk gaan. ‘Een eigen stem betekent dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen tekst. Als docent moet ik oppassen dat ik hun verhaal niet overneem.’

Voormalige koloniën
Ferrus schrijft zowel in het Afrikaans als in het Engels. ‘Afrikaans is mijn moedertaal, een taal van het continent Afrika, de taal van mijn hart’, zegt ze stellig. Ze is begonnen om ook in het Engels te schrijven toen een hoogleraar aan de UWK haar uitnodigde om een Engelstalige schrijfcursus te volgen. Inmiddels voelt ze zich in beide talen even vertrouwd; beide komen recht uit haar hart. Gewoonlijk bepaalt het onderwerp of een gedicht zich in het Afrikaans of in het Engels aandient. ‘Het voordeel van het feit dat ik ook in het Engels schrijf, is dat ik kan reizen’, zegt ze. ‘Ik kan lezers in het buitenland laten kennismaken met mijn mensen, en met mezelf.’

Ferrus is een graag geziene gast op Nederlandse festivals. Zo was ze al te horen op het Winternachtenfestival (2005) en het Kwaku-festival (2015). ‘Nederland en Zuid-Afrika hebben nu eenmaal een gedeelde erfenis’, constateert ze. ‘We kunnen boos zijn op elkaar, maar we kunnen ons nooit helemaal van elkaar losmaken.’ Met Suriname en de Nederlandse Antillen voelt ze een speciale band. Daar herkent ze de taal, de gedeelde roots en het gedeelde koloniale verleden. ‘Het Caraïbisch Gebied ligt me na aan het hart. Als ik de mensen daar zie, is het alsof ik mijn eigen mensen zie – mijn oma’s en opa’s, mijn ooms en anties.’

vrijdag 8 december 2017

Interview met Katinka Heyns:

‘Ik leefde als kind in een droomwereld,
en dat doe ik nog steeds’

(Maandblad Zuid-Afrika, mei 2017)

Op dinsdag 23 mei vertoont het Zuid-Afrikahuis de film Die wonderwerker (2012), geïnspireerd op het leven van de Zuid-Afrikaanse schrijver Eugène N. Marais. De film is gebaseerd op een scenario van Chris Barnard en geregisseerd door Barnards vrouw, Katinka Heyns. Barnard overleed op 28 december 2015. Nu is Heyns, die dit jaar haar 70e verjaardag hoopt te vieren, terug, als producent van de nieuwe Afrikaanse speelfilm Die rebellie van Lafras Verwey. Opnieuw naar een tekst van Chris Barnard, en dit keer met zoon Simon Barnard als regisseur.

Katinka Heyns / Foto: Elize Zorgman

Katinka Heyns begon haar loopbaan als toneelspeelster. In 1968 debuteerde ze als filmactrice in de film Katrina van de legendarische regisseur Jans Rautenbach. Ze werd deel van de vaste groep acteurs die Rautenbach om zich heen verzamelde. Na Katrina zou ze ook te zien zijn in Rautenbachs Jannie Totsiens (1970), Pappalap (1971) en Eendag op ’n reëndag (1975). Heyns genoot van de samenwerking: ‘Voor het eerst een regisseur die geen schoonheidskoninginnen gebruikte’. Ondertussen trad ze ook, samen met Tobie Cronjé, op in Willem, de tweede televisieserie die ooit voor de Zuid-Afrikaanse televisie werd gemaakt. ‘Maar ik denk dat ik op de set een verschrikkelijke bemoeial was. Ik had allerlei ideeën en Tobie was ook heel creatief, dus we verzonnen er voortdurend dingen bij. Waarop het hoofd van de drama-afdeling van de SAUK vroeg of ik geen zin had om zelf de regie van een film te doen.’ Dat werd ’n Rand ’n droom, in 1978 uitgeroepen tot beste Afrikaanse tv-film van het jaar.
Ook op de filmset begon Heyns zich te vervelen. ‘Altijd maar wachten tot je opgeroepen werd...’ Daarom begon ze te kijken wat de cameraman en andere leden van de crew deden. Haar belangstelling voor het werk achter de schermen bleef niet onopgemerkt. Toen Rautenbach haar vroeg om samen met hem de regie van Pappalap te doen, aarzelde ze geen moment. Ze nam ontslag bij TRUK, het toneelgezelschap waar ze toen voor werkte, zodat ze kon helpen met het draaiboek te schrijven en ze het hele productieproces vanaf het begin kon meemaken. Na deze ervaring besefte ze al snel dat ze niet meer wilde acteren. ‘Ik hield niet van al die aandacht. Ik vond het veel leuker om achter de camera te staan.’

‘Een verhaal dat mensen moest ontroeren’
Toen Zuid-Afrika in 1976 eindelijk televisie had gekregen, ontstond er grote behoefte aan nasynchronisatie. Omdat niemand anders het deed, begon Heyns thuis, in de was- en strijkkamer, haar eigen bedrijfje, Sonneblom Films. Ze leerde geweldig veel door dag in, dag uit minutieus naar al die Nederlandse, Zweedse, Duitse en Franse series te kijken die de SAUK had aangekocht. ‘In Zuid-Afrika stond de televisie nog in de kinderschoenen, grof en commercieel. Wat er uit Europa kwam, was veel meer verfijnd.’ Het hielp haar om als filmmaker haar eigen vertelstijl te vinden.
In 1978 trouwde Heyns met haar tweede man, Chris Barnard, een schrijver die, samen met onder andere André Brink, Breyten Breytenbach, Braam de Vries, Adam Small, Ingrid Jonker en Jan Rabie, werd gerekend tot de generatie van de Sestigers. Samen maakten ze een reeks documentaires over bekende schrijvers en intellectuelen zoals C.L. Leipoldt, D.J. Opperman, N.P. van Wyk Louw en Marthinus Versfeld. De programma’s werden goed ontvangen, evenals een reeks over haar zwangerschap, de eerste achttien maanden en de eerste drie jaar van haar zoon Simon. Opmerkelijk aan deze laatste serie was dat alle gebeurtenissen door Simons ogen werden gezien. Door de ogen van een personage kijken was een techniek die ze later, in haar speelfilms, nog vaak zou gebruiken.
In 1988 kreeg Heyns uiteindelijk de kans om haar eerste speelfilm te maken, Fiela se kind, naar de roman van Dalene Matthee, met Shaleen Surty-Richards in de hoofdrol. Om het budget voor de film bij elkaar te krijgen, viel niet mee. Conservatieve Afrikaners hadden er lucht van gekregen dat een bruine actrice de hoofdrol zou spelen, en hun protest maakte de financiers huiverig. ‘De tegenstanders gebruikten de taal, het Afrikaans, als argument’, herinnert Heyns zich. ‘Maar het Afrikaans was niet alleen de taal van de onderdrukker, het was ook de taal van de onderdrukte. Mensen als Eugène Terre’Blanche, dat waren gewoon anarchisten…’ Heyns begreep de bezwaren niet. ‘Ik ben zelf op mijn oma’s boerderij tussen de Xhosa’s opgegroeid. Mijn beste vriendin was Xhosa. Met Fiela wilde ik gewoon een verhaal vertellen dat mensen moest ontroeren. Ek het geen politieke breinselle nie.’ Tot ongeregeldheden kwam het gelukkig niet. ‘We schoten de film in de bossen bij Knysna, onzichtbaar voor de buitenwereld.’ De film had nog wel een onverwacht gevolg. De vrouwenorganisatie Kontak zette zich in voor contact tussen blanken en kleurlingen. Nadat de film was uitgekomen, werden er door het hele land heen nieuwe groepen opgericht. ‘Wij hebben de film aan al die groepen vertoond, en zij zorgden ervoor dat bruine mensen de film ook te zien kregen.’

‘Mijn ziel praat Afrikaans’
Na Fiela se kind volgden Die storie van Klara Viljee (1992), Paljas (1998, de eerste Zuid-Afrikaanse film die genomineerd werd voor een Oscar als Beste Buitenlandse Film) en Die wonderwerker (2012). Heyns werkt in haar films graag met toneelacteurs. Die zijn volgens haar het best in staat om emotionele diepte te bereiken en alle registers van die emotie open te trekken. ‘Het gaat me om de ziel van een personage. Je ziet het als je zo’n acteur in de ogen kijkt. Je spéélt een personage niet, je bént het.’
Heyns’ films hebben altijd wel een magisch-realistisch tintje. ‘Ik leefde als kind altijd in een droomwereld, en dat doe ik nog steeds.’ Vooral Paljas was natuurlijk ‘zuivere, heerlijke magic, tovenarij’. Heyns hoorde het verhaal over de circustrein die stilhield bij een afgelegen stationnetje in de Karoo voor het eerst in 1969, tijdens de opnames voor Pappalap. Later kwam ook de schrijver Braam de Vries ermee. Een streekverhaal, dat door Chris Barnard in een filmscript is vastgelegd. De centrale figuur is de clown van het circus, de paljas, die kenmerken heeft van een heler, ‘iemand die gebroken mensen en een gebroken wereld gezond maakt’. Iemand heeft Heyns verteld dat het woord ‘paljas’ in de Karoo ook een letterlijke betekenis heeft: een bontgekleurde toverjas, met zakken vol steentjes en veren. ‘Meneer Mandela draagt een paljas, zeiden we in die tijd weleens tegen elkaar. Hij heeft de magie, dat zakje kruiden, waarmee hij dingen gezond en heel kan maken.’
Het landschap vervult in Heyns’ films bijna de rol van een personage. Maandenlang doorkruist ze het land om geschikte locaties te vinden. De dichte bossen bij Knysna en de zee bij Waenhuiskrans uit Fiela se kind, het dorpje Toorwater (‘Toverwater’) waar Paljas is opgenomen, en de boerderij uit Die wonderwerker met de indrukwekkende heuvel die door Marais ‘Matewis’ wordt genoemd. Allemaal dragen ze bij aan het timbre van de film.
Heyns’ films zijn geworteld in de Afrikaanstalige cultuur. ‘Ik voel in het Afrikaans’, zegt ze. ‘Ik droom in het Afrikaans. Mijn ziel praat Afrikaans.’ Ze heeft ook wel in het Engels gewerkt, maar dan voelde ze altijd een zekere afstand. Natuurlijk is de taal slechts één facet van een film, naast bijvoorbeeld het spel van de acteurs, het landschap en de cameravoering. ‘Maar ik begrijp Afrikaanse mensen. Daar voel ik me thuis. Dus kies ik automatisch verhalen over mensen die die identiteit hebben. Zoals Jan Rabie zei: “Sonder Afrikaans is ek niks”. En Chris zei: “Afrikaans is geen uniform dat je draagt, het is meer zoals een sambreel [parasol, IG], er moet veel ruimte zijn.”’

Lafras Verwey rebelleert weer
Heyns kijkt vol liefde en dankbaarheid terug op haar huwelijk met Chris Barnard. Draaiboekschrijver en regisseur, samen vormden ze een gouden combinatie. Voor een regisseur is een goed draaiboek onmisbaar en terwijl Heyns nog wel eens wil afdwalen, had Barnard een goed gevoel voor structuur en economie. Tegen het einde van het productieproces haalde ze hem er opnieuw bij en dan keek hij met een objectief oog. Vaak bevestigde hij dingen waar ze zelf al over twijfelde. En alles was bespreekbaar. ‘Het ego van een schrijver kan in de weg staan’, zegt Heyns. ‘Maar tussen ons was er altijd absoluut een synergie. En hij gaf me vrijheid, in termen van de acteurs, het team, alles.’
En nu is er Die rebellie van Lafras Verwey, in 1971 door Barnard geschreven als hoorspel en in 2011 bewerkt voor het toneel. Simon (1982) heeft nog samen met Chris het scenario geschreven. Barnard jr. heeft het verhaal over een onbeduidende ambtenaar (een prachtige rol van Heyns’ oude vriend Tobie Cronjé) die zich verbeeldt dat hij deel uitmaakt van een beweging die de regering omver wil werpen, overgeheveld naar het eigentijdse Zuid-Afrika. ‘Het is ongelooflijk hoe goed dat werkt’, zegt Heyns. ‘Want we bevinden ons nu in eenzelfde situatie. Aan de andere kant van apartheid komen we opnieuw in verzet tegen tegen decadente mensen die de scepter zwaaien.’ Het is dan ook toepasselijk dat de film in première ging in het weekend van 9 april, toen tienduizenden Zuid-Afrikanen de straat op gingen om te protesteren tegen het bewind van president Zuma.
Hoewel ze al veertig jaar in het vak zit, is Heyns nog lang niet gereed om met pensioen te gaan. ‘Om een film te maken kost zoveel energie. Als je ouder wordt, heb je daar niet meer altijd de fysieke kracht voor. Daarom ben ik me ervan bewust dat ik het juiste verhaal moet kiezen, als ik nog een keer een film maak.’ Ze denkt na over verschillende documentaires en kinderprogramma’s. En er is één filmproject dat ‘aan de deur klopt’, wachtend om binnen gelaten te worden. Meertalig, multicultureel, en ja, gebaseerd op een tekst van Chris. Maar het is nog te vroeg om daar meer over te zeggen. ‘Ik denk niet dat mijn passie om films te maken ooit zal uitdoven. Ik voel me het gelukkigst als ik op de set ben. Film is voor mij wat morfine voor Eugène Marais was. Ik denk niet dat deze verslaving mij makkelijk zal loslaten.’


maandag 4 december 2017

Regisseur Jean van de Velde:


‘Bram Fischer liet zich leiden door zijn idealen’


(Maandblad Zuid-Afrika, april 2017)


Op 13 april gaat de Nederlands-Zuid-Afrikaanse speelfilm Bram Fischer in première. De film vertelt het verhaal van de blanke advocaat Bram Fischer, die Nelson Mandela en zijn mede-beschuldigden verdedigt tijdens het Rivoniaproces. Eigenlijk had Fischer zelf ook in de beklaagdenbank moeten zitten…

Jean van de Velde

Op 11 juni 1963 doet de Zuid-Afrikaanse politie een inval op de boerderij Liliesleaf in Rivonia, een buitenwijk van Johannesburg. In één klap worden vrijwel alle leiders van het ANC en de Zuid-Afrikaanse communistische partij opgepakt. Het bewijsmateriaal dat wordt aangetroffen, is verdoemend. Hier werd Operatie Mayibuye voorbereid, de gewapende strijd tegen de apartheid. Als de rechtszaak begint, wordt Nelson Mandela, die al eerder gearresteerd is, als ‘Accused No 1’ aan de groep toegevoegd. In de film zijn er drie advocaten die de activisten verdedigen: George Bizos, Joel Joffe en, de belangrijkste, Bram Fischer, telg uit een bekende Afrikaner familie en Deken van de Orde van Advocaten. Fischer speelt echter een dubbelrol: het is slechts bij toeval dat hij zélf tijdens de inval niet op Liliesleaf was. Want Fischer is de leider van de verboden Zuid-Afrikaanse communistische partij… Niemand is meer geschikt om Mandela en de anderen te verdedigen dan Fischer. Maar hierdoor vestigt hij ook de aandacht op zichzelf. Ondertussen dringt Mandela erop aan dat Fischer de gewapende strijd voortzet. Maar Fischer is ook huisvader; hij heeft een vrouw, Molly, en drie kinderen. Hij brengt niet alleen zichzelf, maar ook zijn gezin in gevaar.

‘Geschiedenis komt in 50 tinten grijs’
Bram Fischer is een Nederlands-Zuid-Afrikaanse coproductie. Drijvende kracht is regisseur Jean van de Velde. Het continent Afrika is voor Van de Velde vertrouwd terrein: hij is geboren in Belgisch Congo, waar hij tot zijn dertiende heeft gewoond. ‘Het is toch’, zegt hij, met een verwijzing naar Oeroeg van Hella Haasse, ‘het landschap waar je uit geweven bent.’ Hij was drie of vier toen hij voor het eerst naar Nederland kwam en tot zijn verbazing alleen maar witte mensen om zich heen zag. Zijn Afrikaanse jeugd zou zijn kijk op de wereld en op verhoudingen tussen bevolkingsgroepen voorgoed bepalen.
Het idee voor Bram Fischer ontstond toen Van de Velde een script in handen kreeg dat gebaseerd was op de memoires van advocaat Joel Joffe, The State Versus Nelson Mandela. Wat Van de Velde aansprak, was dat Joffes verhaal de complexiteit van de geschiedenis zo duidelijk liet zien. ‘Er wordt vaak gedacht dat Mandela de enige was die in opstand kwam. Of dat hij de enige was die veroordeeld werd. Maar hij was deel van een groep, en die groep bestond uit mensen van alle rassen: zwart, bruin, blank, Indiër… Veel blanken die aan het verzet deelnamen, zoals Dennis Goldberg en Lionel Bernstein, waren joods. Het was dus niet zomaar een strijd van zwart tegen wit.’
Een thema dat Van de Velde zelf heeft ingebracht, is het idee ‘dat water sterker is dan steen’. ‘Volgens mij paste dat wel bij Fischers gedachtegoed. In de film stellen we vragen over de keuze van Mandela en Umkhonto we Sizwe voor gewapend verzet. Zelf geloof ik niet in keiharde confrontaties. Maar ik kan me wel voorstellen dat Fischer dacht dat er een moment komt waarop het water je tot de lippen staat, en er geen andere uitweg meer is. Maar je moet tot het uiterste blijven proberen om de weg van de redelijkheid te bewandelen. Via de wet, via elkaar begrijpen… Ja, ik ben wat dat betreft een softie.’
Ná zijn vrijlating in 1990 zou Nelson Mandela natuurlijk ook zelf iedereen de hand reiken. Van de Velde verwondert zich erover dat Mandela zelfs de grootheid had om Percy Yutar, de openbaar aanklager tijdens het Rivoniaproces, uit te nodigen voor de lunch, ‘en dan nog de fijnzinnigheid te hebben om hem een koosjere lunch aan te bieden ook’. Van de Velde is zich ervan bewust dat er nu stemmen opgaan dat Mandela’s verzoenende houding te makkelijk was geweest, dat hij een ‘sell-out’ zou zijn geweest voor zijn eigen mensen. Maar daar haalt hij zijn schouders over op. ‘Iedereen reageert vanuit zijn eigen wereldbeeld. Het enige wat ik ervan kan zeggen is dat er in Zuid-Afrika een omwenteling heeft plaatsgevonden die met relatief weinig bloedvergieten gepaard ging. Ik ben blij dat hij was zoals hij was, ook al heeft hij achteraf gezien wellicht tekortkomingen gehad.’

Peter Paul Muller als Bram Fischer en Antoinette Louw als Molly


Fischers dilemma’s
Bij Bram Fischer proefde Van de Velde een aantal dilemma’s. ‘Je hebt een ideaal en je bent bereid daar heel ver voor te gaan. Maar je neemt wel je familie erin mee.’ Van de Velde heeft niet alleen met Fischers dochters gesproken, maar ook met de dochter van Lionel Bernstein, met Ahmed Kathrada en George Bizos. Telkens weer was er hetzelfde besef: we slepen onze dierbaren mee.
Daarnaast kwam Fischer uit alle bronnen op Van de Velde over als een redelijke en zachtaardige man. ‘Ik meen dat het Hilda Bernstein was die in The World That Was Ours – een prachtig boek! – schreef dat er een soort zachtmoedigheid over de rechtszaal neerdaalde als Bram sprak. Zijn communisme was vooral gebaseerd op het feit dat het de enige stroming was die zwart en blank gelijkstelde. Het ging hem niet om het marxisme als economische theorie, het ging hem om gelijkheid. En dan kom je met zo’n zacht karakter middenin de strijd terecht. Wanneer – zoals ik Joël Joffe laat zeggen – geef je je zachtaardigheid op?’
Fischer was afkomstig uit een vooraanstaande Afrikaner familie. In de film wordt zijn Afrikanerschap bijvoorbeeld weerspiegeld door zijn passie voor rugby, en zijn korte broek. Van de Velde: ‘Als Joffe zegt: “Die rechter is een echte Afrikaner”, dan zegt Fischer: “Ja, ik ook.” Ik denk dat hij het stadium van verscheurdheid tussen zijn politieke idealen en zijn loyaliteit aan het Afrikanerdom al voorbij was. Hij stuurde zijn kinderen bijvoorbeeld naar een Engelse school. Hij heeft tegen zijn oudste dochter Ruth gezegd: “De toekomst gaat Engels worden.”’

Waarheidsgetrouw
De film is opgenomen op een aantal historische locaties: de oorspronkelijke rechtszaal waar het proces werd gehouden in het Paleis van Justitie in Pretoria, de cellen onder deze rechtbank, en ook de cel in het Fort (nu: Constitution Hill) in Johannesburg, waar Nelson Mandela gevangen had gezeten voor hij met de groep werd herenigd. Eén ding heeft Van de Velde veranderd. In de film zitten de verdachten op een bankje achter de rechter, met hun gezicht naar de zaal. Van de Velde: ‘In werkelijkheid zaten ze naast elkaar op de eerste rij, achter de verdediging. Maar dit bankje was visueel interessanter, want je hebt ze in één shot bij elkaar. Dat bankje was voor vips, een soort eretribune, bijvoorbeeld voor wanneer het nationale cricketteam een dagje kwam kijken.’
Om de film zo authentiek mogelijk te laten overkomen, heeft Van de Velde veel moeite gedaan met de casting. De hoofdrol wordt vertolkt door de Nederlandse acteur Peter Paul Muller (Gooische vrouwen, All Stars); de andere rollen worden gespeeld door Zuid-Afrikaanse acteurs. De acteurs moesten een ‘behoorlijk hoog lookalike-gehalte’ hebben, en Van de Velde wilde per se een Zuid-Afrikaanse acteur – en niet de zoveelste Engelsman of Amerikaan – voor de rol van Nelson Mandela. Ook details als het busje van de droogskoonmakery dat bij de inval op Liliesleaf door de politie als dekmantel werd gebruikt, en het ouderwetse kopieerapparaat kloppen. De werktekeningen van Operatie Mayibuye zijn afkomstig uit het oorspronkelijke dossier en zijn door de rekwisietenafdeling nauwkeurig nagemaakt. Bepaalde dialogen zijn gebaseerd op de originele hofverslagen. ‘Dat soort dingen probeer je allemaal goed te krijgen’, legt Van de Velde uit, ‘omdat je weet dat je op andere punten moet inleveren. De rechtszaak duurde negen maanden, de film is in twee uur klaar.’
Zuid-Afrikaanse kijkers zullen zich misschien verbazen over de keuze voor de Nederlander Peter Paul Muller voor de hoofdrol. Volgens Van de Velde was dit onvermijdelijk: zonder Nederlandse hoofdrolspeler had hij nooit de financiering voor de film rond gekregen. En hij heeft grote waardering voor Muller, met wie hij al verschillende keren heeft samengewerkt. ‘Hij is taalgevoelig. En er zit een binnenleven bij hem. Het is een zachtaardige, lieve jongen, maar wel met een gereserveerde buitenkant. Als advocaat heb je altijd een soort schermpje, en Fischer leidt een dubbelleven, dus je moet een soort decorum behouden.’
Muller heeft hard gewerkt om zich voor de film een Afrikaans accent aan te meten. De afwisseling van het Afrikaans en het Engels verhoogt de authenticiteit en geeft de film een bijzondere dynamiek. ‘Ik vind het Afrikaans een prachtige taal’, zegt Van de Velde. ‘En je kunt nooit een taal schuldig verklaren. Het is wat anders als je die taal opdringt aan mensen die hem helemaal niet spreken, dan vind ik het raar. Maar laat ze die taal verder lekker praten.’

Rivonia Trial


Onbaatzuchtigheid
Van de Velde hoopt dat het publiek na het zien van de film één ding onthoudt. ‘Dat wij hier in het Westen – in Nederland, maar zeker ook in Zuid-Afrika – op de schouders staan van mensen die zich lieten leiden door hun idealen. Die niet aan zichzelf dachten, maar aan anderen, en niet alleen in het hier en nu, maar ook in een mogelijk morgen. Fischer is het ultieme voorbeeld, omdat hij tégen zijn eigen volk vocht, vóór een ander volk, en dat is nog veel dapperder. Die onbaatzuchtigheid mis ik vaak in onze tijd.’

Na Wit licht en Hoe duur was de suiker is Bram Fischer de derde film die Van de Velde in Zuid-Afrika heeft gemaakt. Hij houdt van het werken daar. Het klimaat is een pré. Daarnaast is iedereen in het bedrijf er uiterst professioneel en gemotiveerd. Ook voor Cape Town Film Studios heeft hij niets dan lof. Hier worden ook veel Amerikaanse blockbusters opgenomen. Maar anders dan de Amerikanen past Van de Velde er wel voor op om met een heel team van buitenlanders te komen, ‘als een invasie aliens die het gras kaalvreten en dan weer weggaan’. Bij het maken van Bram Fischer waren Van de Velde, uitvoerend producente Chantal Nissen, acteur Peter Paul Muller en de tweede cameravrouw de enige Nederlanders op de set. ‘Ik hoop dat Zuid-Afrikanen niet het gevoel hebben dat een of andere buitenlander hun Fischer of Mandela gekaapt heeft. Ik heb geprobeerd om het verhaal van binnenuit te vertellen, mét de mensen uit Zuid-Afrika zelf. Dus ik hoop dat Zuid-Afrikanen zich in de film herkennen.’