woensdag 29 november 2017

Interview met televisiemaker Hans Goedkoop:

‘In Zuid-Afrika leeft de geschiedenis voort’

Vanaf 23 maart is op NPO2 een zevendelige documentairereeks over Zuid-Afrika te zien, Goede Hoop getiteld, net als de tentoonstelling in het Rijks. Presentator is Hans Goedkoop, bekend van Andere tijden. Als we elkaar ontmoeten, is hij net terug uit Zuid-Afrika, en nog vol van alle indrukken.

(Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, maart 2017)


De documentaireserie Goede Hoop is het eerste resultaat van een nieuw samenwerkingsverband tussen het Rijksmuseum en de NTR. Presentator Hans Goedkoop is enthousiast. ‘Er is veel onderliggende research die je met elkaar kunt delen. Maar er zijn ook verschillen. Een tentoonstelling heeft als kick dat je het oorspronkelijke voorwerp ziet. Bij televisie zit er altijd een scherm tussen. Maar televisie kan wel plekken en mensen laten zien. Het bijzondere van Zuid-Afrika is dat mensen daar nog echt leven mét, om niet te zeggen: belast zijn dóór de geschiedenis. Daardoor switchen ze heel makkelijk heen en weer tussen vroeger en nu. Dat geschiedenis zo emotioneel ligt, is waanzinnig dankbaar voor televisie.’


Op zoek naar de andere kant
Goedkoop verwacht niet dat er grote ideologische verschillen zullen zijn tussen de tentoonstelling en de tv-serie. ‘Het Rijksmuseum vertelt het verhaal ruwweg chronologisch in tien zalen, en wij doen dat in zeven afleveringen. Daarbij zitten we veelal met dezelfde vragen. Je gaat op zoek naar de Nederlandse geschiedenis van Zuid-Afrika, maar dat betekent niet dat je de geschiedenis alleen vanuit de Nederlandse kant wilt belichten.’
Beide groepen liepen aan tegen het probleem dat de meeste bronnen alleen het Nederlandse verhaal vertellen. Goedkoop en zijn span moesten soms doelbewust op zoek naar manieren om ook de andere kant te laten zien. Zo vroegen ze een van de leiders van de hedendaagse Khoisan-gemeenschap om te reageren op een contract uit de jaren 1660 waarin een ‘Prince’ van de Khoisan vrijwel de hele Kaap aan de Nederlanders verkwanselt. De vrouw struikelde meteen over dat woord ‘Prince’. De Khoisan kenden helemaal geen prinsen. En ook geen landbezit. Daarbij was het contract in het Nederlands gesteld. ‘Het contract bestaat’, constateert Goedkoop. ‘Daar kom je niet onderuit. Maar je kunt wel vragen stellen over de betekenis ervan.’
‘Bij sommige afleveringen denk je nog steeds: het is een beetje een wit verhaal geworden’, erkent Goedkoop. ‘Het is moeilijk om daaraan te ontsnappen. Ik hoop dat de serie als geheel toch veel schakeringen laat zien, en op z’n minst vragen stelt bij het witte verhaal.’

Geschiedenis en actualiteit
De redactie van Goede Hoop is al eind 2015 begonnen met research. De opnames ter plaatse zijn gemaakt in augustus, september en oktober 2016. Goedkoop zelf is tien weken in Zuid-Afrika geweest. Toen hij aankwam, had zijn redactie al het nodige voorwerk gedaan, en natuurlijk had hij zich zelf ook stevig ingelezen. Toch wilde hij niet alles vantevoren weten. ‘Er moet een zekere mate van verrassing blijven.’ Daarbij speelde er, terwijl ze daar waren, van alles in de actualiteit met duidelijke historische wortels. De studentenprotesten, bijvoorbeeld. Op een van de eerste draaidagen bleek de campus van de Universiteit van de Witwatersrand in Johannesburg, waar ze die middag zouden filmen, hermetisch afgesloten. Toen ze hoorden dat hun contactpersoon, een zwarte student, ging demonstreren, besloot de televisieploeg mee te gaan.
Goedkoop herinnert zich dat de mensenmassa in een bepaalde richting bewoog. ‘Maar opeens werd de meute door de politie teruggeduwd, en even later zijn er stun grenades en rubberkogels… We wisten nog van niets! Behalve dat je al vrij snel het gevoel krijgt: er dreigt hier geweld. Sommigen flirten daar onbeschroomd mee. In hun ogen is geweld de enige manier om iets voor elkaar te krijgen, en ze voelen zich daarin gesteund door de geschiedenis. Ze staan tegenover de oproerpolitie en denken: “Sharpeville! Soweto!”’

Multiculturele samenleving
Goedkoop ziet Zuid-Afrika als ‘spiegelland’. ‘We leven in Nederland sinds enkele decennia met de eerste aanzetten van een multiculturele samenleving’, verduidelijkt hij. ‘Het is ironisch en deemoedig stemmend dat wij nu al in paniek verkeren, terwijl we buitengewoon makkelijk oordelen over het leven in Zuid-Afrika. Het is fascinerend dat er driehonderd jaar geleden onder de Nederlanders aan de Kaap al een samenlevinkje ontstond dat experimenteerde met dit soort vragen.’
Na Brexit en de overwinning van Trump in de VS en met de verkiezingen in Nederland en Frankrijk in het verschiet, is het thema wit suprematisme ook buiten Zuid-Afrika heel actueel. Goedkoop houdt van een multiculturele samenleving. ‘Het is verrijkend, het is goed voor je empathie, het is gewoon beschaving’, stelt hij. Maar hij heeft ook oog voor de uitdagingen. ‘De backlash die nu ontstaat, ook in Europa, is er niet voor niets. Vrome praatjes verkopen is niet genoeg. Want mensen hebben er last van. In Zuid-Afrika merk je onmiddellijk dat je niet om iemands kleur heen kunt kijken. Zij kunnen ook niet om jouw kleur heen kijken. Doen alsof het geen rol speelt, is een ontkenning van de werkelijkheid. Voor mij was mijn hele verblijf daar een oefening in het ondergaan van de complexiteit van zo’n samenleving, de spanningen die dat geeft en de erkenning hoe lastig dat ook wel degelijk voor jouzelf is.’
Toch zie je volgens Goedkoop dwars door de Zuid-Afrikaanse geschiedenis heen, zelfs in de apartheidstijd, blanken die het goed bedoelen. ‘Niet iedereen was een folteraar op Vlakplaas. Mensen wisten niet eens dat zoiets bestond, op een kleine kring na. Ze wilden het waarschijnlijk ook niet weten. Ik vind niet dat je per definitie geen oordeel mag vellen. Dan schakel je je eigen geest en geweten bij voorbaat uit en maak je het jezelf te makkelijk. Maar je moet wel echt naar mensen luisteren. Natuurlijk zie je ook veel vals bewustzijn. Aan de ene kant zijn ze aardig voor hun personeel, maar even later raken ze de meest verschrikkelijke dingen over zwarten kwijt.’

Twee kanten
Goedkoop kan zich de verbittering van sommige Afrikaners ná 1994 wel voorstellen. ‘Het idee dat ineens alles fout aan je is, is moeilijk te verkroppen. Voor een deel probeer je het te begrijpen en te incasseren. Maar er is ook iets elementairs in je dat zegt: “Niet alles aan mij en aan mijn ouders en voorouders van wie ik gehouden heb, is fout. Zo kan het niet zijn!” Je komt in opstand tegen dat idee. En al helemaal tegen het idee dat er geen plaats voor jou zou zijn in dat land terwijl je familie er al honderden jaren woont. Ik vind het ook goed dat je vervolgens op zoek gaat naar wat er wel goed is geweest in je eigen geschiedenis. Dat is de enige manier om jezelf opnieuw te wortelen in zo’n samenleving en je staande te houden tegenover andere bevolkingsgroepen die nu opeens de macht hebben. Maar als dat nationalisme AWB-achtige trekken gaat vertonen, gaat het mis.’
Goedkoop komt zelf uit een familie met een Indisch koloniaal verleden. Daardoor kan hij zich goed verplaatsen in de huidige positie van de Afrikaners. Zijn grootvader heeft als KNIL-officier deelgenomen aan de politionele acties. ‘Ook dat is ingewikkeld. Pas sinds een paar jaar realiseer ik me dat je twee dingen uit elkaar kunt houden. Die oorlog had niet gevoerd moeten worden. Maar tegelijkertijd kunnen mensen binnen die oorlog wel degelijk moedig en dus op persoonlijk niveau bewonderenswaardig zijn, en dat was mijn opa zeker. Ik denk dat de Afrikaners ook op zoek zijn naar een dergelijke verkaveling. Je kunt aan de ene kant vinden dat de apartheid verkeerd was, en tegelijkertijd kun je je vader, moeder, opa onder die apartheid soms herkennen als mensen met een hoge moraal.’
Aan de andere kant heeft Goedkoop ook begrip voor de woede van de zwarte studenten over standbeelden en gebouwen die in hun benaming nog steeds de herinnering hooghouden aan het koloniale en apartheidsverleden. ‘Als historicus ben ik in principe tegen het uitwissen van het verleden. Maar toen ik naar deze jongeren luisterde, dacht ik voor het eerst: ja, er zijn omstandigheden waarin je echt het verleden moet wissen, dit kan gewoon niet! Daarmee ben ik als historicus over een persoonlijk taboe heen gestapt.’


Last van de geschiedenis
Wat Goedkoop het meest zal bijblijven , is het bezoek aan een school in Lavender Hill, een arme voorstad van Kaapstad waar veel kleurlingen wonen. De tv-ploeg wilde kijken wat de leerlingen over de geschiedenis van hun Khoisan-voorouders weten. Dat bleek tegen te vallen. De kinderen hadden speciaal voor de gasten uit Nederland een prachtige les over Jan van Riebeeck voorbereid, maar van hun eigen geschiedenis wisten ze niets. De ploeg wilde de camera alweer inpakken toen een jongetje een vraag stelde die Goedkoop niet meteen verstond – vanwege het Kaapse accent, maar ook omdat de strekking ervan voor hem als een totale verrassing kwam: ‘Do you also have shootings?’ ‘En toen kwamen de verhalen los’, herinnert Goedkoop zich. ‘Al die kinderen hadden familieleden die in bendes zaten of die door bendegeweld om het leven waren gekomen. Een week geleden was er nog een shoot-out geweest tussen twee gangs die aan weerszijden van de school zaten.’ Goedkoop vond het een confronterende ervaring: ‘Wij waren op zoek naar de Khoisan die beroofd zijn van hun cultuur, taal en geschiedenis. Maar het bleek dat die mensen daar helemaal niet mee bezig zijn. Ze hebben wel iets belangrijkers aan hun hoofd: drugs, wapens, werkloosheid… Er ligt geen rechte lijn tussen, maar ik ben bang dat er toch een verband bestaat. Een geschiedenis van geweld, die bij Jan van Riebeeck is begonnen.’

maandag 27 november 2017

Elzabé Zietsman geeft jonge kunstenaars een kans

(Maandblad Zuid-Afrika, september 2016)


In juli wipte de Zuid-Afrikaanse cabaretière Elzabé Zietsman even langs bij het Zuid-Afrikahuis. ‘Ziets’ speelt een hilarische rol in de film Dis koue kos, skat, die op 21 september in het Zuid-Afrikahuis zijn Europese première beleeft. Bij een kopje koffie vertelde ze over haar pleegkinderen. En over haar aanvaring met zanger Steve Hofmeyr.



De reden voor Elzabé Zietsmans bezoek aan Amsterdam is Naledi, een van haar vijf pleegkinderen. Hoewel hij pas op late leeftijd begonnen is met spelen, is Naledi Dweba (21) een uiterst getalenteerde klarinettist. Hij speelt eerste klarinet in het Johannesburgse Jeugdorkest en studeert aan de Odeion Skool vir Musiek aan de Universiteit van die Vrystaat. Daarom heeft de Belgische Klarinetacademie in Oostende hem uitgenodigd voor een intensieve zomerschool. Onderweg naar Vlaanderen heeft Naledi in Londen al masterclasses gevolgd bij Richard Hosford van het BBC Orchestra en Tim Lines, muziekpedagoog aan het Royal College of Music en de Royal Academy of Music, en in Amsterdam bij Michael Hesselink en Olivier Patey van het Koninklijk Concertgebouworkest. Het is een overweldigende ervaring, zeker voor Naledi, die in Zuid-Afrika in armoedige omstandigheden is opgegroeid.
Zietsman heeft inmiddels vijf pleegkinderen met een soortgelijke achtergrond als Naledi. Jongeren met een bijzonder talent die dromen van een carrière in de kunsten. Zietsman helpt ze niet alleen financieel; ze wonen ook bij haar en zijn volledig aan haar zorg toevertrouwd.
Voor Zietsman is het een grote verandering. Sinds de jaren tachtig was ze als zangeres en actrice te zien in een groot aantal toneel- en televisieproducties. Als musicalster speelde ze onder meer de titelrol in Evita, Velma in Chicago en – in Duitsland – de MC uit Cabaret. En bovenal maakte ze furore als cabaretière. In 2011 speelde ze hoofdpersoon Clara in de succesvolle toneelbewerking van Marita van der Vyvers roman Dis koue kos, skat. En nu is ze terug als de heerlijk vileine Minette in de filmversie van hetzelfde verhaal.
Sinds de jaren negentig, toen Zietsman haar grootste triomfen vierde, is er in Zuid-Afrika veel veranderd. Steeds meer theaters sloten hun deuren en veel Afrikaanse artiesten zijn nu volledig aangewezen op de kunstefeeste. In 2007 begon Zietsman haar eigen gastehuis, Zietsies, schitterend gelegen op een van de hoogste koppies in Aucklandpark (Johannesburg).
Met dat gastehuis begonnen echter ook de moeilijkheden. Zietsman wilde er graag een restaurant openen, maar de buurt lag dwars en het lukte haar niet om een vergunning te krijgen. Haar advocaten raadden haar aan om dan maar een ‘club’ te beginnen, waar ze zo’n dertig eters zou kunnen onthalen en kleine concerten kon houden. Bij een club hoort contributie. Om te onderstrepen dat die contributie niet bedoeld was als extra bron van inkomsten voor haarzelf, zette Zietsman het geld op een aparte rekening, met de bedoeling dat ze het zou uitgeven aan een goed doel van haar keuze.
Maar zo ver kwam het niet; haar goede doel koos háár! ‘Mijn leven is een paar jaar geleden dramatisch veranderd’, zegt ze. ‘In 2009 vertelde een buurman me over een jongen die bij ons in de omgeving woonde. Hij was aangenomen voor de Nasionale Skool vir Kunste maar zijn ouders konden zijn opleiding niet betalen. Daarom begon ik met het geld van de club zijn schoolgeld te betalen, reiskosten, lunchgeld, zakgeld, ik heb een cello voor hem gekocht, trompetten, een saxofoon – alles wat hij nodig had. In november 2011 diende Naledi zich aan en een paar maanden later ontdekte ik dat Naledi ook nog een broertje had….’
Zo dijde de groep steeds verder uit. Zietsman heeft een stichting opgericht om geld voor de kinderen in te zamelen, de Doilie Foundation. Met haar artistieke loopbaan, de leiding over het gastehuis en de opvoeding van de kinderen komt Zietsman echter nauwelijks aan fondswerving toe. Als deze generatie kinderen de deur uit is, hoopt ze daar meer tijd voor te vinden. ‘Ik hoop dat ik dan voor méér kinderen kan zorgen’, zegt ze, ‘maar niet meer op zo’n intense manier. Ik heb regel 1 van liefdadigheidswerk overtreden: te emotioneel, te dichtbij.’
De verantwoordelijkheid voor de kinderen heeft er niet alleen toe geleid dat Zietsman zelf de broekriem flink moest aantrekken. Het heeft ook grote gevolgen gehad voor haar artistieke loopbaan. Op tournee gaan kan niet meer, want dan loopt alles thuis in het honderd. ‘Deze kinderen komen uit zeer traumatische omstandigheden, en zodra ik weg ben, vallen ze terug in hun oude gedrag.’ Ze treedt nog wel vaak op in de eetzaal van haar gastehuis, wanneer de gasten daarom vragen.

Onderbuikgevoelens
In 2014 raakte Zietsman betrokken in een dispuut met de populaire zanger Steve Hofmeyr. Hofmeyr manifesteert zich al jaren als kampvechter voor de Afrikaner. Hij vraagt vooral aandacht voor de zogenaamde plaasmoorde. Daarbij schuwt hij de controverse niet. In juli 2014 deed hij veel stof opwaaien door tijdens het Innibos Festival in Nelspruit het oude volkslied, ‘Die Stem van Suid-Afrika’, te zingen. Bij veel zwarte Zuid-Afrikanen roept dit lied bittere herinneringen op en daarom wordt het gewoonlijk niet langer zelfstandig gezongen, maar nog wel als onderdeel van het nieuwe volkslied, ‘Nkosi Sikelel’ iAfrika’. Dat weerhield Hofmeyr er dus niet van om het wél te doen en de vele festivalgangers lieten zich, bewust of onbewust, verleiden om uit volle borst mee te zingen.
Zietsman wil niet beweren dat je “Die Stem” helemaal niet meer moet zingen. ‘Ik zou het verdrietig vinden als het uit ons volkslied werd gehaald. Maar je moet voorzichtig zijn waar je het zingt, en hoe. Als je “Die Stem” gebruikt om mensen op te ruien, dan is dat verkeerd! En dat is wat Steve doet. Door zijn toedoen is “Die Stem” nog verder besmet geraakt.’
Toen ze las wat er bij Innibos was gebeurd, knapte er iets bij Zietsman. Ze verbaasde zich er al jaren over hoe iedereen in het muziekbedrijf de schouders ophaalde over Hofmeyrs racistische uitspraken. Het was Steve maar… ‘Voor mij was de grens bereikt. Ik vind niet dat je hem de mond moet snoeren, want Steve heeft evenveel recht om zijn mening te uiten als een ander. Maar ik kon het niet langer negeren.’
Zietsman schreef een scherpe veroordeling van het gebeuren bij Innibos op Facebook. Het kwam haar op duizenden woedende reacties van Hofmeyrs aanhangers te staan. Zelfs haar kinderen werden bedreigd. En de boosdoeners waren ongrijpbaar, omdat ze schuil gingen achter valse profielen.
Dit soort onderbuikgevoelens zijn uiteraard niet uniek voor Zuid-Afrika; we vinden ze ook bij populistische bewegingen in Europa en de Verenigde Staten. Zietsman maakt zich geen illusies dat zij en andere artiesten die vooral kleinkunst beoefenen, hier verandering in kunnen brengen; dat is preken voor eigen parochie en bovendien is hun bereik beperkt. ‘Misschien neem ik Steve dít vooral kwalijk’, denkt ze hardop. ‘Steve heeft van ons allemaal de grootste aanhang. Als iemand verzoening en verdraagzaamheid kan bevorderen, is híj het. Maar hij kiest het tegenovergestelde.’ 


Wilt u het werk van Elzabé Zietsman steunen? Kijk dan op www.doiliefoundation.co.za. Informatie over haar gastehuis vindt u op www.zietsies.co.za.
Interview met Jans Rautenbach

Held van het Afrikaanse filmbedrijf

(Maandblad Zuid-Afrika, september 2016)

Iemand typeerde hem als ‘die man wat die Afrikaner establishment bloedneus sou slaan’. Na films als Die kandidaat (1968) en Katrina (1969) zou het Afrikaanse filmbedrijf nooit weer hetzelfde zijn. Maar regisseur Jans Rautenbach is ook een enigma. Waarom stopte hij na Broer Matie (1984) met filmen? En wat bezielde hem om in 2015, bijna tachtig jaar oud, met Abraham zijn come-back te maken?

Jans Rautenbach / Foto: Elize Zorgman

Jans Rautenbach was pas 29 jaar oud toen hij de kans kreeg om zijn eerste speelfilm te maken. Die kandidaat (1968) gaat over een jonge man, dr. Jan le Roux, die solliciteert naar een baan als manager bij een stichting ter bevordering van het Afrikaans. Hij is de enige kandidaat en niets lijkt zijn aanstelling in de weg te staan. Maar tijdens het sollicitatiegesprek wordt duidelijk dat Jan le Roux zo zijn eigen ideeën heeft over wat het betekent om Afrikaner te zijn. Daarnaast blijkt – o schande! – dat hij verloofd is met een Engelssprekend meisje. Het grootste deel van de film speelt zich af in de raadszaal van de stichting, waar de verzamelde raadsleden een verhitte discussie voeren over de wenselijkheid van deze kandidaat – en de grondslagen van de Afrikaner identiteit.
Dat was wel even wat anders dan de oulike romcoms met vrolijke liedjes waar het Afrikaanse bioscooppubliek in die jaren aan gewend was! Die kandidaat stak qua draaiboek, spelersregie en cameravoering mijlenver uit boven de niemendalletjes die toen volle zalen trokken. Maar het was ook nog nooit eerder voorgekomen dat een Afrikaanstalige film gebruikt werd om zulke ingewikkelde politieke thema’s uit te diepen.
Rautenbach, die zelf het scenario voor Die kandidaat heeft geschreven, had zich laten inspireren door een debat waar de kranten in die tijd bol van stonden. Binnen de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns woedde namelijk een felle discussie tussen de ‘verligtes’ onder aanvoering van Willem de Klerk, de oudste broer van de latere president F.W. de Klerk, en de ‘verkramptes’ van Andries Treurnicht, redacteur van Die Kerkbode en later oprichter van de Konserwatiewe Party. Het is dié discussie die tot een scheuring binnen de Akademie dreigde te leiden, die Rautenbach in Die kandidaat tot de essentie had teruggebracht.
De film lokte heftige reacties uit. ‘Ten eerste bewees Die kandidaat dat het Afrikaans veel meer was dan alleen maar een zoetsappig taaltje!’ zegt Rautenbach terugblikkend. ‘Maar de film dwong de Afrikaners ook om kritisch naar hun eigen standpunten te kijken. En hij liet zien hoe diep de politiek in het dagelijks leven in Zuid-Afrika was doorgedrongen.’

Handen af van Katrina!
Rautenbachs tweede film, Katrina (1969), deed nog meer stof opwaaien. Hierin ontdekt een jonge dokter dat zijn moeder, Katrina, niet blank, maar kleurling is; zijn hele leven lang heeft ze gelogen over haar afkomst – en de zijne – om hem betere kansen te geven. De jonge dokter is verloofd met een blank meisje, maar als hij uitvindt wie hij is, verbreekt hij de verloving – een relatie over de kleurgrens heen is onder de apartheid immers verboden! – en duikt onder tussen ‘zijn mensen’, de bruine gemeenschap. Wanneer Katrina merkt dat haar opofferingen voor niets zijn geweest, pleegt ze zelfmoord.
Opmerkelijk is dat de bruine personages in Katrina gespeeld worden door blanke acteurs. Volgens Jans Rautenbach keek niemand daar in 1969 van op. De apartheid maakte het onmogelijk dat blanke en bruine acteurs samen op de set zouden staan. Bruine en zwarte acteurs kwamen alleen in aanmerking voor een rolletje als bediende of boerenknecht. Een rol die gelijkwaardig was aan die van hun blanke collega’s zat er niet in. ‘Achteraf lijkt dat misschien vreemd’, schokschoudert Rautenbach. ‘Maar dat is met de kennis van nú. De bruine gemeenschap heeft er ook nooit een probleem van gemaakt. “Katrina is ons s’n [van ons]”’, zeggen ze tot op de dag van vandaag.’
Nóg een bevestiging dat hij met Katrina de juiste snaar had geraakt, kreeg Rautenbach in 2001, toen Nelson Mandela een bezoek bracht aan het Klein Karoo Nasionale Kunstefees, waarvan Rautenbach een van de initiatiefnemers is. In Oudtshoorn vertelde Mandela dat hij Katrina tijdens zijn gevangenschap had gezien. ‘And it had a tremendous influence on me’, zou Madiba gezegd hebben, ‘because it told me that I could rely on the Afrikaners to help in building a new South Africa. That there were people like you, Mr Rautenbach…’
Zoals te verwachten viel, had de Sensuurraad grote bezwaren tegen Katrina. Rautenbach kreeg echter ook steun. Het Kaapse mediabedrijf Naspers wilde in die jaren de Transvaalse markt veroveren en had zijn beste journalisten naar het Noorden gestuurd. De nieuwe zondagskrant Die Beeld moest het opnemen tegen Die Transvaler en andere kranten van de Voortrekkerpers en de Afrikaanse Pers, twee groepen met eerste minister Hendrik Verwoerd als directievoorzitter. De redactie van Die Beeld had het gemunt op het establishment en Katrina werd inzet van deze strijd tussen Zuid en Noord, tussen ‘verlig’ en ‘verkramp’.
Schalk Pienaar, hoofdredacteur van Die Beeld, riep de hulp in van N.P. van Wyk. Deze dichter, filosoof en academicus gold als het morele en intellectuele kompas van het Afrikanerdom. ‘Hij zat aan die oude montagetafel, heel rustig, in het donker’, herinnert Rautenbach zich, ‘zonder enig commentaar. Toen hij wegging, bedankte hij me hoffelijk. De volgende zondag kopte de voorpagina van Die Beeld: “Van Wyk Louw sê: Julle raak nie aan Katrina nie!”

Invloedrijke beschermers
Zelf beschouwt Rautenbach Jannie Totsiens (1970) als zijn belangrijkste werk. Deze film, die zich afspeelt in een psychiatrische inrichting, kan worden beschouwd als een allegorie op de Zuid-Afrikaanse samenleving uit die tijd. Rautenbach: ‘In Jannie Totsiens heb ik de laatste ketenen van me af geworpen. Hierin voorspel ik hoe het de Afrikaner verder zal vergaan, en mijn voorspelling is uitgekomen. Ons het vir onsself ’n malhuis geskep. Al in 1960 verklaarde de afvaardiging van de NG Kerk tijdens het Cottesloe-beraad dat apartheid een zonde was. Hoe konden al die zogenaamde intellectuelen toelaten dat Andries Treurnicht en zijn machtige bende dat geluid smoorden? Daardoor hebben we als volk nog vijftig jaar in duisternis gewandeld. Tot vandaag toe zijn de kerken niet tot een unanieme veroordeling van de apartheid in staat. Dat vind ik een van de ziekste en meest racistische dingen van deze tijd.’
Dat Rautenbach zijn controversiële films jarenlang in betrekkelijke vrijheid kon blijven maken, kwam ook doordat hij kort na de release van Die kandidaat een erepenning van de Suid-Afrikaanse Akademie kreeg en drie maanden later – samen met de schrijvers P.G. du Plessis, Abraham H. de Vries en Chris Barnard – tot lid van de Akademie werd gekozen. ‘Dat maakte mij tot in eeuwigheid lid van het establishment’, lacht Rautenbach. ‘Als ze mij in de gevangenis gooiden, zou de hele Akademie in de problemen komen, want veel leden behoorden tot de denktank van de regering. Van de Broederbond ben ik nooit lid geweest. De Broederbond was tegen mij. Voor mensen als president John Vorster en Jimmie Kruger, de minister van Justitie, was ik een doorn in het vlees. Maar de Akademie heeft me altijd beschermd. Dat is iets waarvan je pas later de waarde beseft.’
Nóg een verklaring voor Rautenbachs relatieve autonomie was dat hij voor zijn films niet afhankelijk was van de bekende Afrikaner instanties. Het waren vier Nederlandse weldoeners die hem financieel in staat stelden om de films te maken die hij wilde. De laatste film die hij zo kon maken, was Broer Matie (1984), de eerste grote Zuid-Afrikaanse bioscoopfilm met een bruine acteur, Simon Bruinders, in de hoofdrol. In Broer Matie verklaart een blanke boer kort voor zijn dood dat hij, als hij ooit zal overlijden, door een bruine predikant begraven wil worden, de zoon van de voorman op zijn boerderij, die hij, Broer Matie, door de universiteit heeft geholpen. Zijn onverwachte dood plaatst de kerkenraad voor een dilemma: als ze de laatste wens van de overledene willen respecteren, moeten ze een bruine dominee op hun kansel toelaten… Zelfs dertig jaar later roept de film nóg reacties op. Rautenbach: ‘Zo’n jaar geleden werd de film weer eens op televisie uitgezonden, en weer werd ik met de dood bedreigd. Man, ik ben toch veel te oud om te vermoorden! Daar zal niemand wat van merken.’
Broer Matie stopte Rautenbach met filmen. Er werd gespeculeerd dat Broer Maties tegenvallende recette hem ontmoedigd had. Onzin, bast Rautenbach. ‘Dat geldt ook voor Jannie Totsiens. Maar nog steeds moet iedere dramastudent een recensie over Jannie Totsiens te schrijven. Ook heeft de film al drie dissertaties opgeleverd. Als ik een film moest maken om het geld, zou ik me pas écht zorgen gaan maken.’
De waarheid is dat Rautenbach niet bereid was zijn artistieke vrijheid op te geven. Jarenlang had hij kunnen rekenen op dat groepje Nederlanders en op distributiemaatschappij Satbel (Suid-Afrikaanse Teaterbelange Bpk, onder meer eigenaar van Ster-Kinekor). Maar in die tijd werd Satbel opgeslokt door het hotel- en casino-imperium van Sol Kerzner. Van Kerzner (onder meer eigenaar van Sun City) en zijn mensen viel geen enkele affiniteit met Afrikaanse kunstfilms te verwachten en Rautenbach op zijn beurt voelde zich niet thuis bij de commerciële sfeer van Kerzners megabedrijf. Inmiddels was de Zuid-Afrikaanse staatsomroep, de SAUK, in 1976 (eindelijk) met televisie-uitzendingen begonnen en veel filmmakers gingen voor de tv werken. Voor Rautenbach was het echter uitgesloten dat hij zijn talent in dienst zou stellen van een omroep die de spreekbuis van de regering vormde.

Camera aan de wilgen?
Broer Matie wilde Rautenbach een jaar pauze nemen. Het werden er ruim dertig. Wat deed hij al die tijd? Rautenbach: ‘Ik woonde in luxe hotels aan de Rijn in Duitsland, ik at in de beste restaurants van Vlaanderen, ik heb in plakkerskampen onder zinken daken droog brood en koffie gedeeld met de families daar, en ik heb met schaapherders om een vuurtje onder de sterrenhemel gezeten en een eenvoudig deuntje gezongen. Ik heb geleerd om mens te worden. En ik ben betrokken geraakt bij de levens van hen die niets hebben.’
Concreet betekent dit dat Rautenbach veel goed werk heeft verricht, onder meer door opleidingsmogelijkheden voor vrouwen te creëren, scholen te bouwen, duurzaam toerisme te ontwikkelen in afgelegen gebieden en geld in te zamelen voor voedsel en kleding voor de allerarmsten. Ook was hij een van de oprichters van het Klein Karoo Nasionale Kunstefees (KKNK), het eerste Afrikaanse kunstefees, dat in 1994 van start ging.

‘Opstijgen als een arend naar de wolken’
Eind 1995 maakte Rautenbach zijn come-back met Abraham, een film die inmiddels ook bij het Afrikaanse Kultuurfees Amsterdam en het Zuid-Afrikahuis te zien is geweest. Een film met een uiterst persoonlijk karakter, geschoten op Oulap, Rautenbachs eigen plaas in de Kleine Karoo.
Het verhaal is gebaseerd op een ervaring uit Rautenbachs leven. Rautenbach heeft verspreid over de Kleine Karoo kringen van storietellers (verhalenvertellers) opgericht. Hij had namelijk gemerkt dat mensen die door hun armoedige omstandigheden nooit hebben leren lezen, dikwijls over een fenomenaal geheugen beschikken. Ze moeten alles onthouden en dit maakt hen wonderbaarlijke verhalenvertellers. De clubs zijn bedoeld om deze mensen een gevoel van identiteit en eigenwaarde te geven. Elke kring begon met een verhaal door ‘Oom Jans’ zelf. ‘En dan vertelde ik altijd het verhaal van Abraham. Omdat het een pijn in mijn leven was die ik ervaren had en die ik bereid was om te erkennen.’
Abraham gaat over de relatie tussen ‘Jong Jans’ (Rautenbach in 1983) en de bruine tuinman Abraham. Abraham wil kunstenaar worden, en hij herkent in de beroemde filmmaker een geestverwant. Telkens weer wacht hij de baas van Oulap op met een nieuw kunstwerk, een dier van ijzerdraad en cement. ‘Jong Jans’ heeft echter geen geduld om naar Abraham te luisteren. Hij blijft hem op afstand houden… totdat het te laat is.
Karen Meiring, directeur van KykNET, haalde Rautenbach over om het verhaal te verfilmen. Aanvankelijk aarzelde hij. Er was in dertig jaar op technisch gebied immers veel veranderd! ‘Maar al gauw merkte ik dat het nog altijd om het verhaal gaat. De instrumenten die je gebruikt zijn van ondergeschikt belang.’ Hij hoefde er alleen maar voor te zorgen dat hij zíjn visie wist over te dragen aan die jongklomp die de knoppen bediende.
Wanneer hij zijn loopbaan overziet, betreurt Rautenbach slechts dat hij er niet in is geslaagd om het Afrikaanse filmbedrijf wezenlijk te veranderen. Enkele recente kwaliteitsfilms daargelaten overheersen nog steeds de flauwe romcoms mét liedjes. ‘Is het niet tragisch dat als we ons met dit soort onbenulligheden bezighouden? Kunnen we niet als arenden naar de wolken opstijgen om daar het nieuwe te gaan halen, het naar beneden te brengen en aan de mensen te geven? Waarom zou je zoveel energie, enthousiasme en creativiteit stoppen in iets wat over een week alweer vergeten is? Dat mijn films daar geen verbetering in hebben gebracht, is die hartseer die ik op tachtigjarige leeftijd moet dragen.’

De Nederlandse stichting KarooCare ondersteunt de door Jans Rautenbach opgerichte Vlakteplaas Skool. Wilt u helpen? Surf naar www.karoocare.nl.


Interview met ‘Jan Braai’ (Jan Scannell):

‘Braaidag moet net zo groot worden als Koningsdag’

24 september is in Zuid-Afrika een nationale feestdag. Op Erfenisdag wordt de schat aan culturele tradities van de ‘Regenboognatie’ gevierd. Maar de dag staat inmiddels ook bekend als ‘Nasionale Braaidag’. Dat is te danken aan aartsbisschop Tutu. En aan de man die alle Zuid-Afrikanen rond de BBQ wil verenigen: Jan Braai.



‘Dé Zuid-Afrikaan bestaat niet’, verklaart Jan Scannell alias ‘Jan Braai’. ‘De bevolking van Zuid-Afrika is heel divers, met elf officiële talen en een enorme kloof tussen arm en rijk. Ook geografisch zijn er grote verschillen. En dan is er natuurlijk de erfenis van apartheid. Daarom heeft ons land nasiebouprojekte nodig die een gevoel van saamhorigheid creëren. De meeste Zuid-Afrikanen zijn opgegroeid in een tijd toen het gewoon was dat je níet van je land hield. Onder de apartheid wás je niet trots op de landsvlag, het volkslied of het nationale team. Inmiddels hebben we nieuwe nationale symbolen die meer representatief zijn voor de bevolking als geheel. Maar nog steeds ontbreekt het mensen aan nationale trots. Neem de vlag. Een prachtige vlag, symbool van het nieuwe, democratische Zuid-Afrika. Toch bestaat er nog steeds geen cultuur van trots op de vlag zoals je die wel ziet in de Verenigde Staten, Australië of Frankrijk. Ik weet dat daar in Nederland, met zijn tradities van liberalisme en individualisme, anders over wordt gedacht. En ik bedoel ook niet dat iedereen overal maar hetzelfde over moet denken. Maar volgens mij zou het goed zijn als er iets was wat álle Zuid-Afrikanen met elkaar verbindt. Net als de kerstborrel op je werk, die ene dag in het jaar waarop iedereen samen feestviert. Zo ben ik op het idee gekomen voor een nieuw feest. Een feest dat zich niet op één specifieke plek afspeelt. Waar in Zuid-Afrika of de wereld je ook bent: je hoeft alleen maar een vuur aan te steken om mee te doen en dat gevoel van erbij horen te ervaren.’

Waarom heb je gekozen voor Erfenisdag?
‘Erfenisdag is een van de nieuwe openbare vakantiedagen die zijn ingesteld na de eerste democratische verkiezingen van 1994. In Zuid-Afrika heb je dagen die vakantiedagen gebleven zijn, zoals Kerstmis en Pasen, je hebt vakantiedagen die verdwenen zijn, en dan heb je vakantiedagen die erbij zijn gekomen. Het idee achter Erfenisdag was niet alleen om de diversiteit van de culturele erfenis van alle bevolkingsgroepen te vieren, maar ook om een nieuwe, gemeenschappelijke traditie te vestigen. Maar die hebben we natuurlijk al: alle Zuid-Afrikanen houden van braai! Dat geldt niet alleen voor de Afrikaners, maar bijvoorbeeld ook voor de Xhosa op het platteland van de Oostkaap. Daarom is Erfenisdag het ideale moment om iedereen rond het braaivuur bij elkaar te brengen!’

Hoe heeft het project zich ontwikkeld?
Toen ik in 2005 begon, was ik een eenvoudige boekhouder. Het personage ‘Jan Braai’ bestond nog niet. Nooit gedacht dat ik nog eens een kookboek zou schrijven of mijn eigen tv-show zou krijgen. Het enige wat ik wilde, was een dag creëren waarop iedereen samen feestvierde. De eerste jaren deed ik het naast mijn werk, maar vanaf 2007 ben ik me volledig op dit project gaan richten. Ik ging me verdiepen in marketing en ik heb bij allerlei mensen mijn licht opgestoken. Ik was vooral geïnteresseerd in sociale mediacampagnes. Hoe kun je een heel volk overreden om in de auto een veiligheidsgordel te dragen? En hoe kun je 50 miljoen Zuid-Afrikanen anders laten kijken naar 24 september?’

Was dat niet een beetje hoogmoedig?
Ach, ik was nog jong, 25 jaar oud. Mijn familie en vrienden dachten natuurlijk dat ik gek was. En als ik terugkijk, hebben ze waarschijnlijk gelijk gehad. Maar getwijfeld heb ik nooit.
Ik realiseerde me dat de campagne een ‘gezicht’ nodig had, iemand die het merendeel van die 50 miljoen mensen zou aanspreken. Dan kom je al snel bij aartsbisschop Tutu terecht, en hij was meteen enthousiast. Iedereen denkt nu dat hij de term ‘Nasionale Braaidag’ heeft verzonnen, maar in werkelijkheid komt die van mij af. In augustus 2007 hebben we de campagne samen aan de media gepresenteerd en van toen af is alles heel snel gegaan. In 2008 en 2009 was Tutu ook nog bij de campagne betrokken. In 2010, toen hij 80 werd, is hij officieel met pensioen gegaan. Maar hij zal altijd beschermheer van Nasionale Braaidag blijven, want je gaat nooit met pensioen als braaier.
Uit marktonderzoek blijkt dat 43% van het Zuid-Afrikaanse publiek in 2015 wel eens van Nasionale Braaidag gehoord had. We hebben het grootste bereik in de Afrikaanstalige gemeenschap. Dat komt natuurlijk doordat ik inmiddels mijn eigen reisprogramma heb op de Afrikaanstalige televisie. Met ruim 60% is ons marktaandeel in de West-Kaap het grootst. In Gauteng kent ruim 40% van het publiek ons, en in de Vrystaat ruim 50%. In KwaZulu-Natal bereiken we ongeveer 25% van de mensen. Zo’n verdeling heeft natuurlijk ook met welvaart te maken. Natiebouw is een luxe als je niet weet of je kinderen morgen wel te eten hebben.

In je televisieprogramma overheerst toch nog het beeld van de Afrikaner cultuur…
In 2011 zijn we voor het eerst het land in getrokken. Dat idee is geïnspireerd op de campagnes voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen, zoals je dat nu ook weer ziet bij Clinton en Trump. Wij zijn langs de Westkust naar het noorden gereden, dwars door het land via Johannesburg naar Mapungubwe in het noordoosten en vandaar door de Drakensberge naar de zuidkust. In Kwazulu-Natal zijn we gestopt bij het huis van Albert Luthuli in KwaDukuza en in de Oost-Kaap hebben we Qunu bezocht, waar Nelson Mandela is opgegroeid. Maar je moet bedenken dat het programma op een Afrikaanstalig kanaal wordt uitgezonden, wat betekent dat er richtlijnen zijn hoeveel Engels je mag praten. Zonder de camera’s erbij ontmoeten we mensen uit allerlei verschillende bevolkingsgroepen en iedereen is even vriendelijk. Maar het doel van het programma is niet om zo veel mogelijk mensen aan het woord te laten. We willen vooral de mooiste plekjes van het land laten zien.

Critici beweren dat al die aandacht voor iets zo frivools als braaien afleidt van de meer ernstige doelstellingen van Erfenisdag en dat het mensen misschien zelfs een excuus biedt om zich te onttrekken aan het proces van natiebouw.
Ik kan me die kritiek goed voorstellen. Maar wie wil er op een vakantiedag nou in een donker zaaltje over allerlei moeilijke onderwerpen zitten praten? Het is maar een kleine groep die daarin geïnteresseerd is. Je moet iets vinden waar ook de massa graag aan wíl deelnemen. En je hebt gelijk, de meeste Zuid-Afrikanen braaien in de beslotenheid van hun eigen tuin, de één in een township, de ander in een buitenwijk. Maar ooit zullen hun kinderen elkaar tegenkomen en ontdekken dat hun families al jarenlang precies hetzelfde doen, en hopelijk zullen zij dan de kloof overbruggen.
Erfenisdag gaat ook over het delen of uitwisselen van cultureel erfgoed. Er wordt vanuit de overheid veel nadruk gelegd op horizontaal delen – delen tussen cultuurgroepen. Maar wat ik ook belangrijk vind, is verticaal delen – leren van de oudere mensen uit je eigen groep. En jij moet jouw kennis overdragen aan de generaties die na jou komen. Waar kun je beide vormen van delen nou beter doen dan rond het braaivuur?

Inmiddels kent iedereen je als Jan Braai.
Het kan me eigenlijk helemaal niet schelen hóe je braait, of dat je het vlees laat aanbranden. Hoewel, liever niet. Maar ik kreeg steeds meer vragen die helemaal niet over nasiebou gingen, maar over hoe je de perfecte steak bakt. Eerlijk gezegd had ik helemaal niet zoveel verstand van braaien. Maar om geloofwaardig over nasiebou te kunnen praten, moest ik daar een antwoord op vinden. Dus ben ik opnieuw de boeken in gedoken en heb ik allerlei kookcursussen gevolgd. Daarnaast heb ik veel geleerd van mijn reizen door Zuid-Afrika en de wereld.
De gouden tip? Maak een groot vuur en wacht tot het uitbrandt en je een lekker bed smeulende kolen overhoudt. Vervolgens moet je die kolen als een gewone hittebron beschouwen. Je past dezelfde regels toe die in een gewone keuken ook gelden. Gooi je steak dus niet op de vlammen. Als je dat in de keuken zou doen, verbrandt je vlees toch ook? We hebben een eeuwenoude traditie van eten bereiden, we hebben zelfs Michelinsterren! Ik ben ervan overtuigd dat we hetzelfde niveau op de braai kunnen bereiken.

Die Braaidag van jou doet me een beetje denken aan Koningsdag in Nederland…
‘Vrienden uit Amsterdam hebben me al een paar keer uitgenodigd om te komen braaien op wat toen nog Koninginnedag heette, nu Koningsdag. Koningsdag is een van de internationale voorbeelden die me steeds voor ogen hebben gestaan. Die volk wat mal gaan… Georganiseerde chaos. Iedereen buiten. Iedereen gelukkig. En anders dan bij een voetbalwedstrijd weet je al bij voorbaat dat het leuk wordt, zelfs al regent het. Zoals bij jullie alles oranje kleurt, zo moet hier iedereen – op straat, in parken, in woonwijken – rond het vuur staan. Waar je ook komt, moet je het vlees kunnen ruiken en moet je een beetje rook zien. Ons doen nie eintlik verbrande rubber nie – behalve als we boos zijn.’

Het KykNET-programma Jan Braai vir Erfenis is in West-Europa te zien via ShowMax, de video-on-demanddienst voor Afrikaanstalige films, documentaires en televisieseries. Ga voor meer informatie en een gratis proefabonnement naar www.showmax.com. Jans kookboek Braai is inmiddels ook in het Nederlands verschenen (Baarn: Marmer, 200 pag., fc, geïll., ISBN 9789460682988, € 19,95).


vrijdag 24 november 2017

Regisseur Gina  Shmukler:

Alleen maar verliezers

In het toneelstuk The Line onderzoekt Gina  Shmukler de factoren die leidden tot de explosie van xenofobisch geweld in Zuid-Afrika in 2008.

(Maandblad Zuid-Afrika, maart 2016)

Scène uit The Line

De meest indringende voorstelling tijdens het Afro Vibes Festival dat in oktober 2015 in verschillende Nederlandse steden werd gehouden, was het toneelstuk The Line. Hierin spelen twee jonge actrices – de een blank, de ander zwart – verschillende personages die betrokken zijn geweest bij de gewelddadige aanvallen op buitenlanders in 2008, zoals een slachtoffer, een dader, een niet-zo-onschuldige omstander, en een persfotografe die alles heeft gezien. Niemand heeft de gebeurtenissen kunnen vergeten; iedereen is getraumatiseerd. De vraag die in het stuk gesteld wordt, is waardoor gewone burgers opeens over de schreef kunnen gaan. Of, zoals scenarioschrijfster en regisseuse Gina  Shmukler het stelt: ‘What makes them cross that line?’

Slachtoffer, dader, omstander
Gina  Shmukler (45) is in Zuid-Afrika een bekende en geliefde actrice. Ze debuteerde al op zesjarige leeftijd in de musical Annie en is sindsdien nooit meer uit het publieke oog weg geweest. The Line is ontstaan tijdens haar Masterstudie aan de Universiteit van de Witwatersrand. Daarin onderzoekt ze hoe trauma op het toneel uitgebeeld kan worden. Voor haar research trok  Shmukler, net als de naamloze interviewer in het stuk, de townships in om verschillende betrokkenen te interviewen over de gebeurtenissen van 2008.
Shmukler herinnert zich dat de gesprekken met de slachtoffers vaak moeizaam verliepen. ‘Deze mensen gaan diep gebukt onder hun traumatische herinneringen’, verduidelijkt ze. ‘Volgens psychologen worden mensen die een trauma hebben doorgemaakt, verscheurd tussen de noodzaak om erover te praten en een onvermogen om dat te doen.’
In zekere zin leverden de gesprekken met de slachtoffers weinig verrassingen op. Dat lag anders met de gesprekken met de daders.  Shmukler: ‘Ik had nog nooit eerder een moordenaar ontmoet.’ Het gesprek met David, de autodief (car jacker), vond plaats in een shebeen.  Shmukler vroeg zich af wie van de mannen die daar bier zaten te drinken, haar dader zou zijn. ‘Ik zou het nooit hebben geraden. Hij zag er volkomen betrouwbaar uit, hij was ontzettend charmant. Het leek wel alsof we met elkaar zaten te flirten en hij had het liefst nog uren doorgepraat. Als crimineel was David al lang “over de schreef” gegaan. Maar hij werd emotioneel toen hij vertelde over de mensen die tijdens de aanvallen levend verbrand waren. Hij had nog nooit de geur van schroeiend vlees geroken. Dat was zijn moment van – als je wil – menselijkheid.’
Wat mensen ertoe drijft om ‘over de schreef’ te gaan en welke gevolgen dit heeft voor hun verdere leven, wordt vooral zichtbaar in het personage van een van de omstanders. Hiervoor baseerde  Shmukler zich op een vrouw uit één van de armste en gevaarlijkste delen van Soweto: 35 jaar, twee kinderen, werkloos. ‘Ze is oud genoeg om zich de droom van het nieuwe Zuid-Afrika te herinneren. Maar er is niets van alle beloften terechtgekomen. Daarom doet ze mee als de winkels van buitenlandse winkeliers geplunderd worden. Zodra je zelf een dader wordt, wordt je leven nooit meer zoals daarvoor. Juist doordat ze zo gewoon is, voelen veel mensen zich door haar verhaal geraakt.’

In eigen woorden
Voor de tekst heeft  Shmukler gebruikt gemaakt van transcripties van de oorspronkelijke interviews, compleet met aarzelingen en gestamel. Hierin herinnert The Line aan Antjie Krogs verwerking van de getuigenissen voor de Waarheidscommissie in Country Of My Skull en Kleur kom nooit alleen nie.
Aanvankelijk had  Shmukler het verhaal van een van de slachtoffers door een journalist laten omzetten in een toneelstuk van ongeveer twintig minuten. Het publiek reageerde onverschillig: het zoveelste slachtofferverhaal – verdrietig, maar overbekend.  Shmukler: ‘Toen besefte ik dat ik opnieuw moest beginnen. Dat ik zelf de transcripties moest maken – een enorme klus. Het gaat niet om míjn bewoordingen. Het gaat om hoe de mensen het zelf hebben verwoord.’
Typerend zijn de gesprekken met de persfotografe, die door alle verschrikkingen die ze heeft gezien is gaan stotteren. Dit personage is geënt op een bekende Zuid-Afrikaanse fotografe die jarenlang voor de Mail & Guardian heeft gewerkt. Terwijl ze met haar research bezig was, kwam  Shmukler de fotografe tegen bij een congres over kunst en trauma in het Goethe Instituut in Johannesburg. Luisterend naar alle bijdragen van Duitse kunstenaars die het nog steeds over de Holocaust hadden, realiseerde  Shmukler zich dat Zuid-Afrikaanse kunstenaars veel minder bezig waren met de verwerking van het apartheidsverleden: ‘Wij willen alleen maar doorgaan.’ Tijdens één van de vragensessies merkte de fotografe op dat zich in Zuid-Afrika nog maar kort geleden ook een soort genocide had voltrokken, en dat niemand daarover sprak.  Shmukler zocht de fotografe op. ‘Tijdens ons tweede interview zei ze: “Did I mention that the attacks broke me?” Toen realiseerde ik me dat ze van toeschouwer was veranderd in een slachtoffer.’
Alle rollen in The Line worden vertolkt door de twee jonge actrices Khutjo Green en Gabi Harris, die door een subtiele aanpassing in houding of stemtoon telkens in een ander personage veranderen. Aanvankelijk werden de rollen van de daders door zwarte acteurs gespeeld. Schmuckler besefte echter dat ze daarmee het stereotype in stand hield dat zwarte Zuid-Afrikaanse mannen gewelddadig zouden zijn. ‘Terwijl ik tijdens mijn interviews juist had gemerkt hoe onvoorstelbaar gewelddadig vrouwen kunnen zijn! De enige manier om genderclichés te vermijden, was alle rollen door vrouwen te laten spelen.’

‘Stop de armoede’
The Line heeft twee en een half jaar lang non-stop door Zuid-Afrika getoerd. Vaak werd de voorstelling gevolgd door een nabespreking. ‘Ik heb gemerkt dat de mensen in ons land behoefte hebben aan dialoog’, zegt  Shmukler. ‘En toneel kan die gesprekken op gang brengen.’

Voor het xenofobische geweld ziet ze maar één oplossing: ‘Maak een einde aan de armoede in ons land. Mensen leven onder erbarmelijke omstandigheden, ze hebben alle hoop verloren, en Zuid-Afrika kent een lange traditie van geweld. Ik wil niet goedpraten wat er gebeurd is. Maar als je genoeg te eten hebt en er in al je basisbehoeften is voorzien, heb je geen reden om anderen aan te vallen.’
Actrice Nicola Hanekom:

"Het Afrikaanse theater zal nooit weer hetzelfde zijn"

(Maandblad Zuid-Afrika, maart 2016)

In Zuid-Afrika heeft Nicola Hanekom baanbrekerswerk verricht op het gebied van locatietheater. Van een intieme confrontatie op een rijdende bus tot explosies in het open veld – Nicola Hanekom deinst nergens voor terug.



In Zuid-Afrika geldt Nicola Hanekom als één van de meest revolutionaire theatermakers van dit moment. Haar betekenis wordt weerspiegeld in de namen van enkele van de vele prijzen die ze inmiddels heeft gewonnen, zoals een Kanna voor het ‘Beste kopverskuiwende werk’ (2012) en de Afrikaans Onbeperk-prys vir Vernuwende Denke (2015).
Het Nederlandse theaterpubliek herinnert zich haar misschien nog van Hol, waarmee ze in 2013 optrad tijdens het Fringe Festival in Amsterdam. Tijdens deze voorstelling blijft Hanekoms personage – een onzeker typetje dat aan boulimia lijdt en dat met fanatiek sporten probeert de overtollige pondjes er weer af te krijgen – het hele stuk lang op een loopband hollen, terwijl ze ondertussen al haar angsten en obsessies over het licht gegeneerde publiek uitstort. Het stuk moet van Hanekom als actrice fysiek het uiterste hebben gevergd. De voorstellingen in Amsterdam waren nog zwaarder, omdat de lopende band waarop ze daar in moordend tempo al haar acrobatische toeren moest uitvoeren, groter was dan het toestel waaraan ze thuis in Zuid-Afrika gewend was. Niettemin denkt Hanekom met veel plezier aan haar optredens in Nederland terug.
Tijdens het Afrikaanse Kultuurfees, dat van 8 tot en met 10 april in verschillende theaters in Amsterdam gehouden zal worden, is Hanekom terug met Trippie. In Zuid-Afrika wordt deze voorstelling in een rijdende bus opgevoerd. Daar staat Hanekom dus niet ver weg op een podium, maar ze staat en zit naast en temidden van het publiek, en het ontbreken van afstand tussen acteur en toeschouwer is voor beiden heel confronterend. Ondertussen rijdt de bus langzamer of sneller, al naar gelang de tekst dit vereist.
Een dergelijke uitvoering vergt een lange en zorgvuldige planning; alles moet exact worden getimed. Helaas blijkt zo’n intensieve voorbereiding voor de optredens tijdens het Afrikaanse Kultuurfees niet mogelijk. En wie denkt aan de realiteit van het Amsterdamse stadsverkeer, met zijn smalle grachten en bruggetjes, trams, taxi’s en roekeloze fietsers, zal beseffen dat het in Amsterdam nog veel moeilijker zou zijn geweest dan in een dorp als Oudtshoorn of Stellenbosch.

Oerol als inspiratiebron
Trippie is een voorbeeld van locatietheater of, in het Afrikaans, ‘plekspesifieke teater’: een toneelvorm die zich buiten de muren van een traditionele theaterzaal afspeelt en waarbij de ruimte waar de voorstelling plaatsvindt, zelf ook een rol speelt in het verhaal. Wat het Afrikaanstalige theater betreft, heeft niemand ooit verder durven gaan om de mogelijkheden van dit genre te verkennen dan Nicola Hanekom.
Hanekom raakte vertrouwd met deze theatervorm toen ze in 2009 meespeelde in een voorstelling van de Nederlandse theatergroep De Appel: Ararat, onder regie van David Geysen. Ararat ging in première tijdens het Klein Karoo Nasionale Kunstefees (KKNK) in Oudtshoorn, en werd later dat jaar ook opgevoerd tijdens het Oerol Festival op Terschelling.
Oerol was ‘vet pret’, herinnert Hanekom zich. Natuurlijk wist ze al wat locatietheater was, bijvoorbeeld dankzij het Infecting the City-festival, dat van 2008 tot en met 2015 in Kaapstad werd gehouden. Vanwege de beperkte financiën was Infecting the City echter nooit in staat om grote producties aan te bieden. Daardoor hadden de voorstellingen doorgaans het karakter van een geïmproviseerde, eenmalige happening. Inmiddels hebben de organisatoren moeten besluiten om Infecting the City 2016 af te lasten wegens een gebrek aan fondsen.
Na haar ervaring met Ararat gaf het KKNK Nicola Hanekom de gelegenheid om haar eigen plekspesifieke theatervoorstelling te ontwikkelen. Dat werd Betésda (2010), dat zich in en rond een zwembad afspeelde. De acteurs liepen kletsnat rond, terwijl de temperatuur buiten het zwembad soms maar 10 graden was! Hanekom vervolgde haar ‘buitelug-trilogie’ met Lot (2011) en Babbel (2012). In 2014 overtrof Hanekom alle verwachtingen met het monumentale Land van skedels, over de ervaringen van vrouwen in concentratiekampen tijdens de Boerenoorlog. Als schrijver, regisseur en producent van deze voorstellingen oogstte Hanekom veel lof vanwege haar gedurfde aanpak, haar tomeloze enthousiasme én de minutieuze voorbereiding; niets wordt aan het toeval overgelaten. Terecht werden haar plekspesifieke theaterproducties onderscheiden met bijna alle prijzen die er te winnen waren.
‘In Zuid-Afrika zijn de mogelijkheden beperkt’, zegt Hanekom. ‘Dus toen ik op Oerol was, heb ik alles in me opgezogen. Maar toen ik terugkwam in Zuid-Afrika, besefte ik dat het soort dromerige voorstellingen dat ik in Nederland had gezien, met al die prachtige, vrije beelden, hier niet zou aanslaan. Het Zuid-Afrikaanse publiek heeft nog veel behoefte aan een duidelijke verhaallijn. Ik werk ook altijd met een volledig uitgewerkte tekst. Mijn voorstellingen zijn veel taliger dan wat ik op Oerol heb gezien.’

Weg met de vierde wand!
Hanekom houdt van locatietheater, omdat het haar als toneelschrijver, regisseur en actrice in staat stelt om zaken op de spits te drijven. ‘Doordat de omgeving echt is – het water, het zand, de sterren, de telefoonmast – lijkt alles veel realistischer en kun je thema’s flink aandikken. Bij Trippie zitten de mensen écht in die bus, en daardoor kun je met je kopreis verder gaan. En het publiek gaat erin mee, ze geloven het.’
De traditionele opstelling in de gymzalen die tijdens de Zuid-Afrikaanse kunstefeeste tijdelijk als theater worden ingericht, vindt Hanekom te beperkend. ‘Het is alsof je thuis naar de televisie zit te kijken. Zodra ik de kans krijg, probeer ik die ouderwetse vorm van theater maken te doorbreken, ófwel met een heel intieme voorstelling zoals Trippie, waarbij acteur en publiek fysiek haast bovenop elkaar zitten, óf met het soort spektakel waartoe locatietheater je in staat stelt, waarbij je naar hartenlust vuren kunt laten branden en dingen kunt laten ontploffen.’
Locatietheater vergt veel van de acteurs. Daarnaast is het logistiek een enorme operatie. Wanneer je, zoals bij Land van skedels, een voorstelling ergens in het veld buiten het dorp wil maken, moet alles daar eerst heen worden gebracht, van water en elektriciteit tot de stoelen en toiletten voor het publiek. Dat maakt locatietheater ook duur. Ná Land van skedels zijn de subsidies voor dit soort kostbare producties opgedroogd. Hoewel de dreigende verschraling van het kunstaanbod haar zorgen baart, aanvaardt Hanekom dat festivaldirecties keuzes moeten maken.
‘Het geld voor theaterproducties komt in Zuid-Afrika niet van de regering, maar van grote bedrijven zoals Media24 en Clover. Onder Afrikaanstalige zakenlui is er grote bereidheid om de Afrikaanstalige kunsten te ondersteunen. Het is jammer dat rijke zwarte zakenlui – en die zijn er beslist! – niet op dezelfde manier willen investeren in de Afrika-talen. Dat gebeurt nog lang niet genoeg. Ik probeer mijn acteursvrienden uit andere taalgroepen altijd aan te moedigen om zelf ook te gaan schrijven. Er is al genoeg Engels op deze wereld.’

Nu ook in boekvorm
De laatste jaren was Hanekom onder meer te zien in de succesvolle en veelbekroonde bioscoopfilm Faan se trein (2014) en de indrukwekkende toneelvoorstelling Bloed en rose (2014), naar een tekst van Tom Lanoye.
Opmerkelijk is dat bij uitgeverij Protea inmiddels ook twee uitgaven van haar toneelteksten zijn verschenen: Die pad byster (2014, een bundel met de teksten van Trippie en Hol) en Land van skedels (2015). Het is een eer die Hanekom heeft overvallen, want eigenlijk is ze alleen maar gaan schrijven om nieuwe rollen en dus ook nieuw werk voor zichzelf te creëren. Maar ze is er blij mee. ‘Gewoonlijk “gebeurt” toneel alleen op het moment dat het wordt uitgevoerd. Als mijn man [collega-acteur Grant Swanby, red.] en ik op ons tachtigste op onze stoep zitten, hebben we niets om te laten zien wat we allemaal hebben gedaan. Het enige wat rest, is een zolder vol requisieten. Jurken die door de motten worden opgevreten. Ik word er zo droevig van als ik op zolder kom en al die personages daar zie liggen… Dus het is fantastisch dat mijn teksten nu zijn vastgelegd en gedeeld kunnen worden.’

woensdag 22 november 2017

Interview met Isabel Pinto:

‘Alles zindert hier van het leven’

 (Maandblad Zuid-Afrika, januari 2016)

Als veel gevraagd fotograaf reist Isabel Pinto de hele wereld over. Maar in Afrika voelt ze zich het meest thuis. De zon en de mensen van Afrika kleuren haar werk.

Isabel Pinto

Haar foto’s staan op de cover van Vogue, ontwerper Oscar de la Rente doet regelmatig een beroep op haar en ook Coca-Cola weet haar te vinden voor zijn advertenties. Isabel Pinto is één van de toonaangevende mode- en lifestyle-fotografen van dit moment. Daarom is het opmerkelijk dat ze – ondanks een hectisch leven, waarin ze haar tijd verdeelt tussen New York, Lissabon en Kaapstad – de tijd heeft genomen voor een prachtige fotoserie van arme plaaswerkers in de Overberg.

Verlangen naar Afrika
Isabel Pinto is geboren in Portugal, maar toen ze twee maanden oud was, verhuisde ze met haar ouders naar Mozambique. Daar beleefde ze een idyllische jeugd. Maar na de Anjerrevolutie van april 1974 keerden veel Portugezen vanuit de koloniën haastig terug naar het vaderland, en in 1975 besloten ook de Pinto’s Mozambique te verlaten. Eerst vestigden ze zich in Johannesburg, maar na het vrije leven in Mozambique konden ze in het repressieve Zuid-Afrika niet aarden. Daarom keerden ze acht maanden later terug naar Portugal.
‘Maar ik keerde helemaal niet terug’, vertelt Pinto. ‘Dat is typerend voor de koloniale ervaring. Je groeit op met het idee dat je ergens thuishoort en dat dat land deel is van je identiteit. Maar dat is helemaal niet waar. De Portugese cultuur was heel anders. Wij waren heel vrij opgegroeid, terwijl ze daar net het fascisme hadden afgeschud. Ik vond de mensen in Portugal heel benepen. En natuurlijk waren ze bang dat de repatrianten hun banen zouden inpikken. We waren helemaal niet welkom.’
Pinto realiseert zich dat ze in Mozambique is opgegroeid in een koloniaal systeem waarin de blanken het veel beter hadden dan de zwarten. Een onhoudbaar systeem, waaraan terecht een einde is gekomen. Maar het is niet dat bevoorrechte bestaan dat ze in de jaren daarna altijd is blijven missen, maar het gevoel van vrijheid dat ze in Afrika had.
Dat gevoel werd onder meer opgeroepen door het Afrikaanse landschap. ‘In Afrika is de horizon heel ver weg. En Lourenço Marques, de hoofdstad van Mozambique, het huidige Maputo, was in die tijd een jonge stad. Alles was nieuw, modern en gericht op de toekomst. Maar in Europa, in Portugal, was alles oud. Je kunt er de horizon niet zien, met al die huizen, en de huizen zelf zijn een soort ruïnes. Dat claustrofobische vind je terug in de manier waarop mensen met elkaar omgaan: altijd bezig om elkaar de maat te nemen, altijd proberend om alles te beheersen.’
Drie jaar geleden, toen ze de vijftig naderde, besefte Pinto dat ze op een keerpunt in haar leven stond. Ze had zich ontwikkeld tot een succesvol fotograaf en New York lonkte. Daar zou ze meer opdrachten kunnen krijgen dan in Portugal; met het oog op haar carrière was het een logische stap. Maar ze had geen zin in die hele rat race. ‘Toen realiseerde ik me dat wat ik écht wilde, was om terug te gaan naar Afrika.’
Zuid-Afrika kende ze nog van vroeger en met de bloeiende foto-industrie daar en goede scholen voor haar drie kinderen was de keuze voor Kaapstad snel gemaakt. Ze heeft geen moment spijt gehad. ‘Bijna veertig jaar lang heb ik geprobeerd om me aan te passen. Maar het geluk dat ik hier ervaar, doordat alles hier zindert van het leven, is iets wat ik in Europa bijna vergeten was.’

Foto: Isabel Pinto

Levenskracht, levensvreugde
Pinto’s werk als fotograaf is sterk beïnvloed door haar herinneringen aan haar Afrikaanse jeugd. De kleuren, het licht. ‘Alles is hier levendiger, more vibrant. Dat vitale is deel van mij, en je vindt het ook terug in mijn werk.’ Afrikaans is ook de empathische manier waarop ze haar onderwerpen benadert. ‘Als ik bijvoorbeeld een fotoshoot doe voor de nieuwe kindercollectie van Oscar de la Rente, dan vertel ik die kinderen niet wat ze moeten doen, maar ik wacht rustig af en kijk wat ze gaan doen. Ik volg hun ritme, observeer ze, als een vlieg tegen de muur. Ik wéét dat er iets zal gebeuren, en dat is ook zo. Zo ontstaan de meest spontane beelden, het meest authentiek.’
‘Spontaan’ en ‘authentiek’ zijn ook twee karakteristieken van een serie foto’s die Pinto maakte van arme plaaswerkers in de omgeving van Villiersdorp in de Overberg, zo’n 90 kilometer ten oosten van Kaapstad, aan de andere kant (‘over’) de Hottentots-Hollandbergen. De streek is vooral bekend om zijn appels, maar er worden ook veel peren, perziken, abrikozen en druiven verbouwd.
Pinto kwam met de plaaswerkers in contact via SHINE, een plaatselijke hulporganisatie. Aan de ene biedt SHINE de plaaswerkers, die vaak onder erbarmelijke omstandigheden leven, cursussen op het gebied van sociale vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling. Die cursussen gaan bijvoorbeeld over preventie van alcohol- en drugsmisbruik, budgetteren of communicatie en conflictbeheersing. Aan de andere kant wordt er ook ingezet op culturele ontwikkeling. Zo hebben al verschillende beroemdheden hun opwachting gemaakt, zoals The Cape Minstrels, een actrice uit de populaire tv-soap 7e Laan en de legendarische Tant Grietjie uit Garies (sindsdien overleden). Ook worden er allerlei competities georganiseerd, zoals viswedstrijden, sportdagen en talentenjachten. De hoogtepunten van de sociale kalender zijn elk jaar weer de kerstviering en een uitstapje naar het strand waar wel 1200 volwassenen en kinderen aan deelnemen.
‘Omdat ik ben opgegroeid in Mozambique, ben ik de aanblik van armoede wel gewend’, zegt Pinto. ‘Maar je moet kritisch blijven en het niet als vanzelfsprekend gaan beschouwen. Ik vraag me altijd af hoe ik iets kan bijdragen, door wie ik ben en met wat ik doe. Met deze fotoserie wilde ik deze mensen een gezicht geven. Liefdevol, lachend, bruisend van het leven.’
Pinto is het niet eens met fotografen die beweren dat armoede ook mooi kan zijn. Alsof de condition humaine tegen die achtergrond pas echt zichtbaar wordt. ‘Ellende is ellende’, zegt Pinto gedecideerd, ‘het is lelijk, verschrikkelijk, wanhopig. Ik wil laten zien wie deze mensen werkelijk zijn. Want ondanks hun omstandigheden zijn het nog steeds mensen.’
Net als tijdens haar fotoshoot voor Oscar de la Rente nam Pinto ook tijdens haar ontmoetingen met de plaaswerkers rustig de tijd om haar ‘modellen’ te observeren en het juiste moment af te wachten. Niets is in scène gezet, hooguit heeft ze hier en daar provisorisch een kleed opgehangen zodat de focus volledig op de mensen op de foto’s valt en de interpretatie niet door de omgeving wordt gestuurd.
Pinto verwondert zich erover dat de plaaswerkers, ondanks hun moeilijke omstandigheden, toch zoveel liefde en vreugde uitstralen. Ze wijdt het aan de levenskracht en de gemeenschapszin die volgens haar diep ingebed zijn in het Afrikaanse continent, en die in Europa inmiddels ver te zoeken zijn. ‘Als westerlingen bevinden we ons op de top van onze materiële welvaart, en toch zijn wij – volwassenen én kinderen – nog nooit zo eenzaam en depressief geweest als nu. Die volharding, dat is de grote les die je van Afrika kunt leren. Hoewel ik op mijn dertiende uit Afrika weg moest, heb ik dat voorbeeld altijd met me meegedragen. Daar heb ik mijn leven lang kracht uit geput.’ Die kracht heeft ze in haar serie foto’s van plaaswerkers uit de Overberg willen vastleggen.

Foto: Isabel Pinto

Foto’s vertellen een verhaal
Pinto wil graag nog een keer terug naar Villiersdorp om alle plaaswerkers en hun gezinsleden op de gevoelige plaat vast te leggen. Velen zijn zo arm dat ze niet eens een foto van zichzelf bezitten. Zo hoorde ze laatst dat de ouders van een zesjarig meisje dat vermist werd, geen foto van hun dochter hadden om aan de politie te geven.
‘Foto’s – vooral familiefoto’s – bevestigen en versterken het gevoel dat je ergens bij hoort. Dat je deel bent van een familie, van een geschiedenis’, aldus Pinto. ‘Nu zegt dat je misschien niet zo veel. Maar over tien jaar vertelt die foto een heel verhaal. Als mensen beginnen dood te gaan, weg gaan, scheiden… Dan helpen foto’s je om te weten waar je vandaan komt, en waar je thuishoort.’
De foto’s uit de reeks ‘SHINE op Overberg’ waren voor het eerst te zien in april 2015, tijdens het Suidoosterfees in Kaapstad. Een bus vol plaaswerkers en familie was voor de opening van de tentoonstelling vanuit Villiersdorp naar de Moederstad gekomen. Nieuwsgierig, een beetje zenuwachtig en soms gierend van de lach inspecteerden ze het resultaat. Maar het overheersende gevoel was trots, omdat iemand hen had gezien, had opgemerkt.

Website: http://isabelpinto.com. Meer informatie over SHINE: http://www.mediaclubsouthafrica.com/land-and-people/2834-shine-140312; projectmanager: Izel Botha, e-mail: shine@breede.co.za
Interview met Marlene le Roux (KunsteKaap):

‘Je moet kunst relevant maken’

(Maandblad Zuid-Afrika, oktober 2015)

‘Zuid-Afrika is een fantastisch land’, vindt Marlene le Roux. Een opmerkelijke uitspraak voor een vrouw uit een arme bruine gemeenschap, die als kind werd getroffen door polio. Le Roux liet zich niet afschrikken. Momenteel is ze waarnemend directeur van KunsteKaap, het grote theater in Kaapstad. Ze adviseert president Zuma over gehandicaptenbeleid. En onlangs werd ze benoemd tot voorzitter van de Stigting vir Bemagtiging deur Afrikaans.


Marlene le Roux’ oorspronkelijke functie bij KunsteKaap (Artscape) was directeur Gehoorontwikkeling en Onderwys.  Het was haar taak om een nieuw, meer geïntegreerd publiek naar het voormalige ‘Nico Malanteater’ te lokken. En dat is gelukt. De mensen die op de voorstellingen af komen, vormen een weldadige afspiegeling van de bevolking van de stad en de omliggende provincie: blank, bruin en zwart, rijk en minder rijk. Het is het resultaat van slim en doelgericht programmeren. Le Roux weet mensen die nog nooit in het theater waren over de drempel te trekken met voorstellingen waarvan ze weet dat die hen zullen aanspreken, zoals een programma over de islam voor de moslimbevolking of verhalen over District Six en Mitchell’s Plain voor de kleurlingen. Nadat ze eenmaal hun weg naar het theater hebben gevonden, blijven ze terugkomen, ook voor de reguliere ballet- en operavoorstellingen. Daarnaast biedt KunsteKaap speciale programma’s voor scholieren, en laat Le Roux bussen vol schoolkinderen aanrijden om de generale repetities van grote voorstellingen bij te wonen. Op zo’n middag zit het theater vol kinderen van arme én rijke scholen, blond, bruin en zwart. Zodat ze de voorstelling samen kunnen beleven. En omdat iedereen in Zuid-Afrika lijdt aan cultuurarmoede, volgens Le Roux.

Platteland
De activiteiten van Marlene le Roux en de medewerkers van KunsteKaap beperken zich niet tot de Kaapse city bowl. Al acht jaar lang organiseert Le Roux elk jaar een grote voorstelling in één van de dorpen dieper de provincie in, zoals Ceres of Heidelberg. Daarmee probeert ze niet alleen de scheiding tussen stad en platteland te doorbreken, maar ook tussen het dorp en de township, tussen de have’s en de have not’s. In plaats van te kiezen voor de uitstekend geoutilleerde stadsaal in het centrum van het dorp kiest Le Roux voor het meest vervallen podium in de township om de tenten van haar rondreizende circus op te slaan. ‘Je moet je afvragen wie je uiteindelijk met elkaar wil verbinden, wil samenbrengen’, verduidelijkt ze. ‘Het is voor een welgestelde blanke veel makkelijker om met zijn auto naar de township te rijden dan andersom. Voor de minder bevoorrechten moet het theater op loopafstand liggen.’ De komst van KunsteKaap geeft het gemeentebestuur een aanleiding om het zaaltje in de township op te knappen. En om de investering niet verloren te laten gaan, moet het ook in de jaren daarna onderhouden en uitgebaat worden. ‘Dat’, zegt Le Roux tevreden, ‘is een deel van de erfenis die we achterlaten.’
Le Roux kan het werk dat zij in zo’n plattelandse gemeenschap doet, niet alleen af. Met haar overtuigingskracht weet ze iedereen bij het project te betrekken – van de gemeente en het bedrijfsleven tot de religieuze leiders en de schoolhoofden. Een interessant onderdeel is het ‘gemeentekoor’, waarbij zangers uit alle geledingen van de bevolking samen zes maanden lang oefenen voor de korencompetitie die wordt besloten met een grote show in het KunsteKaap Teater tijdens het Suidoosterfees. ‘We kunnen eindeloos over politiek praten’, verklaart Le Roux, die zelf een achtergrond als muziekpedagoge heeft. ‘Maar je moet een concreet programma bieden, anders blijft het ideologie. Als mensen samen zingen, doet kleur er niet meer toe. Iedereen is bezig met hetzelfde project. Als we beginnen, zitten de blanken hier, de kleurlingen daar en de zwarten weer ergens anders. Maar zodra ik “sopranen, alten, bassen” zeg, bestaan die oude groepen niet meer.’

Geen l’art pour l’art
Le Roux beschouwt vrouwen als een belangrijke bindende factor in elke gemeenschap. Daarom heeft ze inmiddels ook een project van stapel gestuurd waarin vrouwen centraal staan. Met hulp van de plaatselijke bevolking en organisaties als de Afrikaanse Christelike Vroue Vereniging én de ANC Women’s League, gaat ze op zoek naar vrouwen die een belangrijke rol hebben gespeeld binnen hun gemeenschap. Geen vrouwen in hoge posities, maar ikonische figuren die het verschil hebben gemaakt, bijvoorbeeld door een sopkombuis of een crèche te beginnen. Vervolgens vraagt Le Roux een bekende schilder, Manfred Zylla – zelf een held uit de Strugglejaren – om aan de hand van een foto een portret van zo’n vrouw te schilderen voor een rondreizende expositie, die bijvoorbeeld tijdens het Suidoosterfees of KKNK kan worden vertoond.
Le Roux is niet bang om kunst te gebruiken als middel om maatschappelijke kwesties aan te spreken. ‘We moeten af van de traditionele, elitaire manier om naar kunst te kijken’, zegt ze. ‘Maar we moeten het publiek ook opvoeden. Dat doe je door kunst relevant te maken. Toen we in Ceres waren, werkten we met de boeren én de plaaswerkers. We dachten dat de arbeiders vooral van hiphop zouden houden. Maar nee, wat ze het mooiste vonden, was het ballet! Nu komen ze eens per jaar met de trein uit Ceres – waarbij ze al om 5 uur ’s ochtends van huis gaan – om naar het ballet te kijken. Kunst helpt je om jezelf beter te begrijpen en in gesprek te gaan met de mensen om je heen. Vóór je een steen opraapt, vóór je een misdaad begaat. Maar als kunst alleen voor de elite zou zijn, was het ten dode opgeschreven.’

Grote geesten
Le Roux loopt moeilijk als gevolg van kinderpolio. Gevraagd waar ze niettemin de energie vandaan haalt om zoveel te ondernemen, antwoordt ze: ‘Ik prijs mezelf elke dag gelukkig omdat ik gehandicapt ben en omdat ik arm en als vrouw geboren ben. Als ik morgen alles kwijt raak, ga ik terug naar de township, waar mijn ouders nog steeds wonen, en begin ik gewoon opnieuw. Want ik weet hoe dat voelt. Mijn rijke vrienden hebben veel meer te verliezen.’
In haar jeugd werd ze omringd door sterke vrouwen: haar moeder en vooral haar grootmoeder, bij wie ze opgroeide en die ze om die reden haar ‘grootmaak-ma’ noemt; in totaal heeft haar oma elf kinderen opgevoed. ‘Mijn oma was een eenvoudige druivenplukker, en mijn moeder een arbeider. Maar ze hadden spirit. Ze zagen er altijd verzorgd uit, ik weet niet hoe ze dat voor elkaar kregen. En ze waren heel actief in de kerk. Trotse mensen, sterk bewust van hun culturele erfenis – bruin, Afrikaans, protestant.’ Le Roux vond het dan ook verschrikkelijk dat haar grootmoeder, die thuis en in de bruine gemeenschap in hoog aanzien stond, door de blanke madam voor wie ze werkte, met dédain werd behandeld. ‘Toch ging ze er elke dag weer heen, om geld te verdienen voor ons. Ik heb haar nooit als een slachtoffer gezien. Zij leerde me tussen verschillende werelden te navigeren.’
Behalve deze sterke vrouwen waren er ook anderen van wie Le Roux veel heeft geleerd. Om te beginnen haar leraar Afrikaans op de middelbare school in Wellington, dr. Michael le Cordeur (later hoofd van de Afrikaanse Taalraad), die haar stimuleerde om door te leren. En prof. Jakes Gerwel (oud-rector van de Universiteit van Wes-Kaapland en directeur-generaal van het kantoor van president Nelson Mandela), met wie ze samenwerkte in het bestuur van het Suidoosterfees. Aartsbisschop Desmond Tutu (in de jaren tachtig kapelaan van de Anglicaanse studentenvereniging aan de UWK) en prof. Russel Botman (de in 2014 gestorven rector van de Universiteit van Stellenbosch) leerden haar de betekenis van het woord ‘vergeving’. ‘Ik had het geluk dat ik al deze ikonische figuren, al deze grote geesten, heb mogen ontmoeten’, zegt Le Roux. ‘En in dit land, met al zijn verschillende zienswijzen, leer ik nog elke dag bij.’

Op de bres voor gehandicapten
Eerder dit jaar heeft president Zuma Le Roux aangesteld als adviseur op het gebied van gehandicaptenbeleid. Ze kan niet alleen uit haar eigen ervaring als gehandicapte putten. Haar zoon Adam is geboren met hersenverlamming. ‘Als je arm bent én gehandicapt, dan is het leven een hel. Als je gehandicapt bent, maar je hebt wel wat geld te besteden, dan is het leven een klein beetje makkelijker. De zorg voor gehandicapten komt in Zuid-Afrika nu pas op de agenda.’ Volgens Le Roux moet de hulpverlening worden afgestemd op de specifieke behoeften van elke gehandicapte. Ook gaat het om méér dan alleen financiële bijstand. ‘Mijn hele salaris gaat op aan de zorg voor Adam. Maar als ik in het ziekenhuis zit, met mijn twee verpleegsters en mijn laptop – want het duurt de hele dag – en er komt een vrouw uit Khayelitsha met een kind als hij, dan huil ik. Je kunt zien dat het kind ondervoed is, dat de moeder uitgeput is… Op zo’n moment besef ik hoe goed ik het heb. Ik wil dat de staat die vrouw helpt, niet alleen met een uitkering, maar ook met maatschappelijk werk en psychologische begeleiding. We moeten onze instanties veranderen, zodat deze vrouw ook kwaliteit van leven krijgt.’
Le Roux zet zich ook in voor werkgelegenheid voor gehandicapten. Ze gebruikt haar eigen theater als een voorbeeld van best practice. ‘Het eerste wat ik deed toen ik hier kwam werken, was alle deurknoppen vervangen, om het gebouw rolstoelvriendelijker te maken. Alle afdelingen hebben inmiddels een personeelslid met een handicap. Als één van de oude personeelsleden zich afvraagt hoe dat moet, zeg ik: jullie redden het wel!’

‘Nu begint het echte werk’
Met de eisen van Black Economic Empowerment heeft Le Roux, als hoofd van een grote instelling, geen problemen. ‘Je moet dat zien in de context van ons land. Als je begrijpt waar we vandaan komen, en waar we naartoe moeten, dan kun je geen ego hebben. Dan moet je plaats maken.’ Ook haar eigen positie zal in de toekomst worden ingenomen door een zwarte vrouw, verwacht ze. ‘Daar hebben we zelf voor gevochten.’
Dat de Zuid-Afrikaanse regering weinig geld over heeft voor de kunsten, begrijpt ze wel. KunsteKaap heeft inkomsten uit zaalhuur en krijgt ook geld binnen via de eigen producties. Dat geld wordt vervolgens weer geïnvesteerd in outreach-projecten. Zolang er nog zoveel mensen in armoede leven, vindt Le Roux het terecht dat de regering prioriteit geeft aan zaken als huisvesting, voedsel en water. ‘Als je dat voor ogen houdt, wordt het makkelijker.’ha
Le Roux is dankbaar dat zij de periode heeft mogen beleven toen Nelson Mandela president van Zuid-Afrika was. Maar het optimisme uit die jaren is inmiddels vervlogen, en het is duidelijk geworden dat ‘de Regenboognatie’ een mythe was waardoor veel verschillen en misstanden tijdelijk werden overstemd. ‘Destijds was het noodzakelijk om die euforie te beleven’, schokschoudert Le Roux, ‘anders hadden we elkaar nog steeds naar het leven gestaan. Maar nu is de tijd aangebroken om die verschillen te benoemen, vanwege de pijn, en de heling die nog steeds moet plaatsvinden. Nu begint het echte werk.’