maandag 3 juli 2017

Pieter-Dirk Uys: 'Af en toe hoor ik tannie Evita dingen zeggen...'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, juni 2015

Cabaratier Pieter-Dirk Uys wordt dit jaar 70 jaar oud. Een gesprek over vrijheid van meningsuiting, zijn relatie met Evita Bezuidenhout en zijn werk onder de arme kinderen van Darling.

Pieter-Dirk Uys (Kaapstad, 1945) staat al sinds de jaren ’60 op de planken. Tijdens de apartheidsjaren brachten zijn satirische toneelstukken en cabaretvoorstellingen hem regelmatig in botsing met de censuur. Uys is een creatieve duizendpoot die alle aspecten van zijn shows in eigen hand houdt: hij schrijft, regisseert, produceert én acteert, en ook de extravagante kostuums maakt hij zelf. In Nederland kennen we hem vooral als Evita Bezuidenhout: vriendin van de apartheidsleiders, Zuid-Afrika’s ambassadrice in het onafhankelijke zwarte thuisland Bapetikosweti en sinds de omwenteling confidente van Nelson Mandela en uitbaatster van een theater in het dorpje Darling aan de West-Kust, een oud stationnetje omgedoopt tot Evita se Perron. Sinds 2000 reist Pieter-Dirk Uys onvermoeibaar door het land om op scholen gratis aidsvoorlichting te geven.
Uys ontving in 2001 de prestigieuze Truth and Reconciliation Award, in 2011 een lifetime achievement award van het internationale filmfestival in Berlijn en in 2012 de FW de Klerk Goodwill Award én de German-Africa Award. Daarnaast kreeg hij maar liefst vijf eredoctoraten, terwijl Evita Bezuidenhout in 2000 werd onderscheiden met de Amerikaanse Living Legacy Award. 

In uw shows doet u alles zelf. Heeft dat te maken met het feit dat uw voorstellingen tijdens de apartheid regelmatig verboden werden?
‘Er bestond in die jaren nog niet echt een naam voor wat ik deed. Tegenwoordig noemen we het cabaret of satire. Destijds noemde ik mijn werk “concerten”. Dat was om de Sensuurraad op het verkeerde been te zetten, want bij een concert denk je toch eerder aan Schubert en een piano. Zolang ik alles zelf deed, waren er minder mensen afhankelijk van mijn voorstellingen. Maar inmiddels vind ik het vanzelfsprekend. Of ik een perfectionist ben…? Natuurlijk probeer ik alles zo goed mogelijk te doen. Maar ik sta open voor kritiek als ik weet dat die van de juiste mensen komt. Een goede criticus zal bijvoorbeeld zeggen: je vervalt in oude trucs, je gebruikt je succes als rode loper voor je volgende productie. Dat vind ik opbouwend. Soms trek ik me de kritiek te veel aan en bederf ik iets. Maar ik doe dit werk nu al lang genoeg om mijn instinct niet te negeren.’

Evita kan dingen zeggen die u niet kunt zeggen…
‘Of die ik niet wíl zeggen. Politiek gezien zitten we beslist niet op één lijn. En het feit dat zij nu kleinkinderen heeft bijvoorbeeld en ik niet, betekent dat ik me erin moet verdiepen wat dat betekent. Maar mijn werk met Evita houdt vooral in dat ik regelmatig op dieet moet. Ik wil niet dat ze er plomp en lelijk uitziet. De mensen moeten zeggen: maggies, kijk eens hoe mooi tannie Evita eruit ziet. Ik hoef alleen mijn buik maar in te houden en de juiste pose aan te nemen. Soms hoor ik haar dingen zeggen waarvan ik denk: oei, als dat maar goed afloopt. Ze reageert op het publiek. Het is geen voorstelling waarvan alles van tevoren vastligt.’

De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting komen in Zuid-Afrika steeds verder onder druk te staan. Maakt u zich daar zorgen over?
Die rooi lyn van rassisme is baie na aan die punt van my skoen. Ik wil daar niet over uitglijden. Ik moet oppassen dat ik geen komische ogenblikken creëer die gebaseerd zijn op racisme of die de spot drijven met HIV/aids. Het is een precair evenwicht. Ik wíl mensen aanstoot geven. Dat is belangrijk, want daardoor worden ze aan het denken gezet. Maar ik wil ze niet vernederen of beledigen.’
‘Ik ben wel bang dat in Zuid-Afrika zelfcensuur de overhand gaat krijgen. Zelfcensuur is veel gevaarlijker dan censuur. Als de schrijver niet meer kan schrijven wat hij wil omdat hij bang is voor de repercussies, wordt alles kleiner, papper, nutteloos. Omdat ik alles zelf doe, is er niemand die mij kan stoppen. Het enige wat mij kan tegenhouden, is mijn eigen discipline om ervoor te zorgen dat wat ik doe origineel is, het publiek zal interesseren, amuseren en misschien een beetje choqueren. Er moet leven in zitten. Daarmee bedoel ik dat mensen alweer vergeten zijn wat er in januari tijdens president Zuma’s State of the Nation-toespraak in het parlement is gebeurd. Ik kan het nu niet meer hebben over de politie die binnenviel of het mobiele-telefoonsignaal dat verstoord werd, want dat is alweer weggezakt. Dat betekent dat ik mijn materiaal elke dag moet aanpassen.’

Toch voert u ook nog steeds oude bekenden op, zoals P.W. Botha en Desmond Tutu…
‘Er zijn veel jonge mensen in dit land die al niet meer weten wie P.W. Botha was. En daarnaast zijn er duizenden mensen die tijdens de apartheidsjaren nooit de kans hebben gekregen om naar mijn shows te komen, omdat ze aan de andere kant van de scheidslijn leefden. Ik wil het publiek eraan herinneren waar we vandaan komen, aan het belachelijke van de apartheidspolitiek. Dat kan misschien op andere manieren weer de kop opsteken. History must not repeat itself and take tragedy and turn it into farce.

President Zuma heeft er een handje van om vertrouwelingen op belangrijke posten aan te stellen. ‘Dat soort dingen gebeurt nu eenmaal als je de meerderheid hebt en als er mensen zijn die betalen om je in het zadel te houden. In het oude Zuid-Afrika gebeurde het ook, maar toen was er geen vrijheid van meningsuiting. Tegenwoordig zit iedereen op Twitter en Facebook en zijn er duizenden manieren om nieuws onmiddellijk te verspreiden. We moeten de politiek goed in de gaten blijven houden, we moeten erover praten en zeggen: nee, dat kun je niet maken! Een politicus vindt het meestal niet zo leuk als je hem met humor aanpakt en hij weet dat mensen om hem lachen. We moeten maar afwachten wat de toekomst zal brengen. Het kan alle kanten op gaan. Mijn definitie van optimisme: “I always expect the worst, hoping that the worst will never be as bad as I imagine.” Tot dusver gaat het goed.’

De cartoonist Zapiro heeft na de aanslag op Charlie Hebdo de noodklok geluid. Volgens hem wordt het voor een satirische kunstenaar als hij ook in Zuid-Afrika steeds moeilijker om zijn werk te doen.
‘Ik heb grote bewondering voor Zapiro. Ik vind hem dapper, slim en ontzaglijk scherp. Hij is een grote inspiratie voor me. En hij heeft gelijk. Ik denk niet dat hij bedoelt dat hij iets niet zal doen. Maar je moet het doen zonder mensen af te schrikken. Je hebt er niets aan als je iets doet en iedereen holt weg omdat ze te bang zijn om ernaar te kijken.’

Zelf gaat u in uw werk bewust om met de grenzen van wat wel en niet gezegd kan worden. Maar de commentaren op Zuid-Afrikaanse nieuwssites zijn vaak ontzettend grof. Wat vindt u daarvan?
‘Die commentaren op internet zijn absoluut vieslik. Maar als je ze gaat verbieden, komt de vrijheid van meningsuiting in het gedrang. Wat haal je weg? Wie besluit daarover? En zullen ze mijn commentaar later ook weghalen? We moeten manieren vinden om dat soort mensen publiekelijk aan de kaak te stellen of ze te vervolgen, bijvoorbeeld wegens racisme. Dan zullen ze snel een toontje lager zingen. En verder moeten internetgebruikers dat soort commentaren zelf maar overslaan of deleten. Persoonlijk heb ik de tijd niet om eindeloos op het internet rond te hangen. Je kunt op YouTube prachtig historisch beeldmateriaal vinden. Als ik een video van P.W. tegenkom, bestudeer ik die voor mijn werk. Daar kun je makkelijk vijf uur mee zoet brengen. Maar je kunt ook vijf uur verspillen aan alle onzin die mensen uitkramen. Als je je tijd wilt verdoen met dat soort negatieve en racistische rotzooi, is dat je eigen keus.’

Buitenlandse journalisten hebben er een handje van om Zuid-Afrikaanse kunstenaars alleen maar naar de politiek te vragen, en niet naar hun werk. Ervaart u dat ook zo?
‘Land en kunst zijn twee vingers aan dezelfde hand. Kunst is gebaseerd op menselijkheid, en menselijkheid wordt mede bepaald door de politiek van het land. Natuurlijk is iedereen geïnteresseerd in de Zuid-Afrikaanse politiek, zowel die van vroeger als die van nu, en in de manier waarop een kunstwerk de politieke werkelijkheid weerspiegelt. Ik vind dat terecht. Ik moet altijd lachen om Nederlanders die doen alsof de hel van de apartheid nog steeds bestaat. Dan zeg ik: kijk eens hoe het in jullie eigen land gaat, met de moslims. Dat vind ik veel gevaarlijker dan die schim van apartheid die in Zuid-Afrika misschien nog hier en daar rondwaart, bijvoorbeeld als jonge mensen hun gezicht zwart verven voor een verkleedpartijtje. Het materiaal dat ik nu tegen de realiteit van het racisme in Europa gebruik, lijkt verdacht veel op het materiaal dat ik vroeger tegen de apartheid gebruikte.’

Zijn er onderwerpen die betrekking hebben op de werkelijkheid in Zuid-Afrika die u bij optredens in het buitenland niet zult gebruiken?
‘Natuurlijk, je gaat niet de vuile was buiten hangen. Als Zuid-Afrikaan begrijp je waar dat vuil vandaan komt. In het buitenland moet je te veel uitleggen. Als ik in Nederland ben, moet ik mijn materiaal ophangen aan een Nederlandse muur. Zodat jullie kijken naar iets wat bekend is, en ik mijn publiek niet helemaal hoef mee te slepen naar Zuid-Afrika. Ik weet uit ervaring dat mijn verhaal relevant moet zijn. Als het over politiek gaat, dan moet het jullie politiek ook zijn, niet alleen die van ons.’

U geeft aidsvoorlichting op scholen. Merkt u bij die bezoeken ook iets van de slechte toestand van het Zuid-Afrikaanse onderwijs?
‘Dat is inderdaad een groot probleem, maar je hebt op elke school – dankie Vader! – altijd een of twee leraren met visie, die echt in de leerlingen geïnteresseerd zijn. Dat is altijd zo geweest. Toen ik op school zat, waren het er twee van de twaalf, en de rest waren nazi’s. Het zijn meestal die goede leraren die mij uitnodigen. Zij hebben niet de vrijheid om te zeggen wat ík zeg. Maar als ik weg ben, kunnen ze verwijzen naar wat ik gezegd heb. Mijn optreden biedt een opening tot gesprek. En ik vind het heerlijk om met jonge mensen te werken.’

U doet ook veel goed werk onder de jeugd van Darling.
‘Ik heb nooit gedacht dat ik nog eens deel zou gaan uitmaken van een plattelandse gemeenschap als Darling. Daar was nooit tijd voor. Vroeger was ik zo weinig thuis dat mijn kat dacht dat ik een inbreker was. Jonge mensen móeten in de stad wonen, in een oorlogszone. Maar oudere mensen mogen een beetje uitbuiken in een kleine gemeenschap als Darling. En dankzij het internet maakt het niet meer uit waar je woont; dat is nu veel makkelijker dan twintig jaar geleden. Ik vind het interessant om jonge mensen te zien opgroeien. Als zo’n kind talent heeft, kunnen wij dat naar boven halen. We hebben een muziekschool en een kunstschool in Darling en we houden twee keer per jaar een talentenjacht. En elk jaar wordt in september het Voorkamerfest gehouden, een initiatief van mijn Nederlandse vrienden Wim Visser en Inge Bos. Het succes van dat festival is helemaal aan hen te danken – aan hun droom, hun energie, hun optimisme. We dwingen de kinderen niets op. De belangrijkste boodschap is: de mogelijkheid ís er, geniet ervan. Have fun!

Meer info:
Persoonlijke website Pieter-Dirk Uys: http://pdu.co.za.
Website Evita se Perron: www.evita.co.za
Ter gelegenheid van Pieter-Dirk Uys’ 70e verjaardag, later dit jaar, is bij uitgeverij Human & Rousseau de bundel Stukke teater verschenen, waarin vijf van zijn Afrikaanse toneelstukken bijeengebracht zijn. Twee daarvan, Die selle ou storie (1974) en Karnaval (1975), werden destijds door de Publikasieraad verboden. De bundel (413 blz., prijs: R280) werpt een nieuw licht op Uys’ bijdrage aan het Afrikaanse toneel.

Antjie Krog: 'Laat je meevoeren naar een plek die je niet begrijpt'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, mei 2015

Acht jaar na Verweerskrif (2006) is Antjie Krog terug met een lijvige nieuwe dichtbundel, Mede-wete. Dat het zo lang geduurd heeft, heeft deels met het ouder worden te maken, zegt ze, en daarnaast was ze met andere projecten bezig. Maar ze had ook tijd nodig om zichzelf opnieuw uit te vinden, in een nieuwe taal. Krogs dichtersloopbaan omspant inmiddels 45 jaar. Maar Mede-weten is opnieuw een ijzersterke bundel, die bewijst dat Krog nog niets aan lef en genadeloze eerlijkheid heeft ingeboet.

In januari was Antjie Krog even in Nederland voor de presentatie van de Nederlandse uitgave van Mede-wete: Mede-weten, een tweetalige bundel met aan de ene kant de oorspronkelijke Afrikaanse tekst en daarnaast de Nederlandse vertaling van de hand van Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Ik zag Antjie toen tijdens een openbaar interview met Stephan Sanders in De Nieuwe Liefde in Amsterdam, waar ze niet alleen indruk maakte met haar karakteristieke, gevoelvolle voordracht, maar ook met de integriteit en diepgang waarmee ze vragen beantwoordde. Ruim een maand later zag ik haar weer, tijdens het Woordfees in Stellenbosch, waar ze in een afgeladen Boektent drie kwartier lang voordroeg uit haar eigen werk. Ook hier hing het publiek aan haar lippen, en bij beide gelegenheden hield de staande ovatie uitzonderlijk lang aan.  Als ik Krog een paar dagen later ontmoet, beginnen we ons gesprek dan ook met een bespiegeling over de verhouding tussen het schrijverschap en haar publieke persona.

Hoe moeilijk is het om een publieke figuur  te zijn?
Als ik zou mogen kiezen, zou ik alleen maar willen voorlezen. Maar naarmate ik ouder word, denk ik steeds vaker dat ik dát ook niet meer wil. Misschien heeft mijn carrière als schrijver al te lang geduurd. Toen ik begon, had je geen boekpresentaties en interviews, maar alleen recensies. Dat is geleidelijk veranderd. De aandacht van uitgevers is verschoven naar het in de markt zetten van de schrijver. Een schrijver moet bemarkbaar zijn en beschikbaar zijn om zijn boek te helpen verkopen. De verantwoordelijkheid voor de verkoop rust nu op jóúw schouders. Ik zie dat jongere schrijvers, vooral in het buitenland, allemaal een Facebook-pagina hebben, en een agent, en een netwerk waarmee je voortdurend in contact moet blijven. Ik vind dat in vele opzichten een problematische ontwikkeling.

Omdat het niet meer over de tekst gaat, maar over jou als persoon?
Niet zozeer. Ik vind het leuk om gedichten voor te lezen. En ik ben ervan overtuigd dat we ons binnen een orale traditie bevinden. Het publiek kan ook geraakt worden door te luisteren naar gedichten. Waar ik een probleem mee heb, is dat er niet langer in de eerste plaats wordt gekeken of een boek goed is, maar of de schrijver bemarkbaar is. Wat betekent dat je jong moet zijn, dat je moet kunnen omgaan met nieuwe technologie, enzovoort. Opeens is ook het beeld ontstaan alsof een schrijver uit zou zijn op geld, roem en de liefde van vrouwen, terwijl we weten dat dat niet zo is. Ik ben geen celebrity, en toch word ik soms in die rol geduwd. Er is een verschil tussen een schrijver en een celebrity.

Wanneer je een openbaar interview geeft, lijk je veel van jezelf te geven. Wat je zegt, klinkt heel persoonlijk, intiem en ernstig. Maar in hoeverre is zo’n interview een performance?
Het woord ‘performance’ suggereert iets machinaals, alsof ik bepaalde antwoorden uit mijn hoofd zou hebben geleerd en die elke keer weer afdraai. En alsof ik zou dóén alsof ik openhartig ben, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Als ik elke keer dezelfde performance zou geven, zou ik me al heel snel gaan vervelen. Ik kan niet doen alsof. Ik moet verbinding maken met iets diep van binnen. Op een gegeven moment is dat op; na drie of vier keer kun je die emotie niet meer terugvinden. Ik probeer voor zover dat mogelijk is, altijd zo eerlijk mogelijk antwoord te geven. Wat je het gevoel geeft dat je zo wilt antwoorden, is als je merkt dat iemand de moeite heeft genomen om je boek te lezen. De paniek slaat toe als je merkt dat de persoon tegenover je het boek niet gelezen heeft, of slechts een deel ervan. Als je merkt dat die persoon over alles in de wereld wil praten, van aids tot Afrika, behalve over jouw boek. Dat is om moedeloos van te worden. Gelukkig zijn Nederlandse journalisten meestal goed voorbereid.

Laten we het dan nu over je nieuwe dichtbundel hebben, Mede-wete (2014), je eerste bundel sinds Verweerskrif (2006). In eerdere interviews heb je gezegd dat het zo lang heeft geduurd omdat je het gevoel had dat je in herhaling begon te vallen en dat je eerst een nieuwe taal moest vinden...
Niet alleen vanwege dat gevaar dat ik mezelf zou gaan herhalen. In mijn academische werk heb ik me de laatste jaren veelvuldig beziggehouden met het begrip ‘interconnectedness’, onderlinge verbondenheid. Maar er is een verschil tussen wetenschappelijk taalgebruik en poëzie. Daarom moest ik op zoek naar een taal die interconnectedness poëtisch zou kunnen verwoorden, zonder in new age-jargon te vervallen. Interconnectedness is een begrip uit de Afrikaanse filosofie. Het betekent dat iedereen met elkaar verbonden is. En niet alleen met elkaar, maar ook met het universum. En dat alles iedereen raakt, of in ieder geval zou moeten raken. Je kunt je natuurlijk niet alles altijd maar aantrekken, maar ik vind dat we ons, zoals we nu leven, door te weinig dingen laten raken. We leiden allemaal aparte levens.

De titel Mede-wete heeft volgens mij twee betekenissen: het bewustzijn van elkaar (interconnectedness), en dan ook nog steeds het vraagstuk van medeplichtigheid en schuld, dat we kennen uit Country of My Skull (1998) en Kleur kom nooit alleen nie (2000).
Nee, als ik in één van de gedichten uit de bundel schrijf dat ‘apartwees’ doodverklaard moet worden, dan heb ik het niet over de apartheid, maar over het geweldige individualisme van de westerse samenleving. Dit nieuwe boek gaat niet over schuld, maar over het afscheid nemen van zekere aparte vormen van bestaan. De openingscyclus, ‘die werf’, gaat over het leven op een boerenerf. Het begint als een typisch product van de apartheid, maar geleidelijk merk je dat er op dat erf ook nog allerlei andere zaken spelen. Sterren, antilopes, water, bedienden, armoede... Het beeld van het boerenerf stelde me in staat om de veelsamigheid van het bestaan concreet te beschrijven. Daarnaast moest ik een taal vinden om die veelsamigheid in uit te drukken.

Vandaar dat we acht jaar hebben moeten wachten…
In de tussentijd heb ik natuurlijk wel het non-fictiewerk Begging To Be Black (2010) geschreven, het derde deel uit de trilogie die begon met Country of My Skull, plus een academische studie, Conditional Tense: Memory and Vocabulary after the South African Truthand Reconciliation Commission (2013), en een reeks academische artikelen over de rol van taal tijdens de zittingen van de Waarheidscommissie. Mijn wetenschappelijke werk heeft me geholpen om bepaalde thema’s te doorgronden. Maar het heeft even geduurd voor ik wist hoe ik ze in poëzie moest vertalen.
Daarnaast wilde ik afstand nemen van mijn eigen geluid, en van het thema ‘schuld’. Ik merkte ook dat al dat voorlezen een probleem ging vormen, omdat je voor het oor gaat schrijven. Als je dat doet, ben je sneller tevreden. Ik verander vaak iets aan het gedicht als ik het moet voorlezen, want een publiek dat luistert, heeft iets anders nodig dan een lezer die het boek voor zich heeft. Maar je moet de volgorde niet omdraaien en een gedicht op een bepaalde manier schrijven omdat het zo beter klinkt.

Tussen 2013 en 2014 woonde je een jaar in Berlijn, op uitnodiging van DAAD, de Deutscher Akademischer Austauschdienst. Daar heb je aan dit boek gewerkt. Hoe was het om van een afstand naar Zuid-Afrika te kijken?
Vóór ik ging, was ik me er sterk van bewust dat je in Zuid-Afrika eigenlijk niet meer zou moeten schrijven. Niet als je blank bent, en vooral niet als je oud bent, zoals ik. Er zijn te veel ruimtes die je niet begrijpt, er zijn te veel plaatsen waar je niets van afweet, er zijn te veel talen die je niet beheerst. Ook als je dicht bij je eigen ervaring blijft, ben je alleen maar bezig met het herformuleren van een deel van de werkelijkheid dat al tot zat wordens toe geformuleerd is, door jouzelf en anderen. Die gedachte ligt ten grondslag aan het gedicht ‘inventaris van my bankrotskap as digter’, en het is een gedachte waar ik nog steeds achter sta.
Maar het was alsof ik in Berlijn beter zicht kreeg op mijn eigen onmagtigheid, mijn eigen beperkte blik. Voor het eerst kon ik zien waar die onmagtigheid uit bestond, en ik realiseerde me dat het goed was om dat te verwoorden. Een belangrijk uitgangspunt voor Mede-wete is dat je allerlei dingen gewoon niet weet. Dat geldt met name voor de afdelingen ‘Bediende-praatjies’ [waarin de woorden van de ‘merrim’, een isiXhosa-monoloog van de bediende en een ruwe Afrikaanse vertaling onder elkaar worden afgedrukt, IG] en ‘vier pogings in linguistiese sinaps-opsporing’ [waarin het vormexperiment en het gebruik van neologismen ver worden doorgevoerd, IG]. Al driehonderd jaar zijn we bezig om een klein deel van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid te beschrijven, in het Afrikaans én in het Engels. Maar daarbuiten heb je allerlei andere ruimtes waar óók mensen leven, streven en liefhebben, en waar ik niets van afweet. Ik wil niet beweren dat alles al gezegd is, maar wel dat die ene ruimte inmiddels redelijk uitputtend aan de orde is geweest, en dat in een land waar zoveel nog ongezegd is, mensen die slechts dat ene stukje kunnen zien, er nu maar even het zwijgen toe moeten doen.

Je hebt in Berlijn ook een studie gemaakt van leven en werk van Paul Celan, een Duitstalige dichter die in zijn poëzie rekenschap probeerde te geven van de verschrikkingen van de Shoah. Die zoektocht naar een juiste manier van uitdrukken leidde tot steeds hermetischere poëzie, vol neologismen. Critici beweerden dat hij de Duitse taal eerst wilde afbreken om hem daarna weer van onderaf op te bouwen. Voel je je verwant aan Celan?
Wat ik probeer te doen, is de oude woorden afschrapen, afschuren en er lagen van afhakken, zodat er iets nieuws tevoorschijn komt. Een woord als ‘medemenslikheid’, bijvoorbeeld, heeft in het Afrikaans geen betekenis meer. In het Nederlands trouwens ook niet. De vraag is hoe je zo’n woord nieuw leven kunt inblazen, zodat het weer betekenis krijgt, binnen een samenleving.

Medemenselijkheid zoals op het boerenerf dat jij beschrijft, waar interconnectedness nog echt bestaat.
Ja, en zoals bij de Boesmans. Interconnectedness is overigens meer dan medemenselijkheid. Het betekent ook dat er een band bestaat van jou met die boom daar, bijvoorbeeld, en met de sterren, en tussen de sterren en het heelal. Volgens de Zuid-Afrikaanse filosoof Marthinus Versfeld gaat het op aarde niet alleen om survival of the fittest. Je hebt ook schoonheid nodig, nutteloze schoonheid. Juist die stelt ons in staat om bij te dragen aan een beter saambestaan.

Je hebt in Met woorde soos met kerse (2002) en Die sterre sê ‘tsau’ (2004) gedichten van de Boesmans vertaald.  In hoeverre heb je hun wereldbeschouwing geïnternaliseerd, en kán een westerling dat eigenlijk wel?
Begging to be Black is uit een vergelijkbare vraag ontstaan. Je merkt dat je niet alleen een heel mensenleven nodig hebt om je zo’n levensbeschouwing eigen te maken, maar dat er misschien zelfs meerdere generaties overheen moeten gaan, en dan nog zonder de afleiding dat je ook ánders kunt zijn.

Met bepaalde gedichten uit Mede-wete maak je het de lezer wel erg lastig.
Het idee hierachter is dat je moet toelaten dat je wordt meegenomen naar een plek die je niet begrijpt. Toen ik de cyclus ‘Bediendepraatjies’ in het boek wilde opnemen, realiseerde ik me dat ik niet zou weten hoe ik die gedichten moest voorlezen. Maar dat geeft niet, ik moet ook iets kunnen schrijven waarvan ik níet weet hoe ik het moet voorlezen. Met de laatste cyclus, ‘vier pogings in linguistiese sinaps-opsporing’ heb ik natuurlijk hetzelfde probleem. Ikzelf dobber rond wanneer ik een van die gedichten probeer voor te lezen. Neem een woord als ‘heelhei(l)dswordende’, waar verschillende grondwoorden in doorklinken. Ik heb maar één kans om het uit te spreken, dus ik moet kiezen. Zo experimenteel schrijven is een risico dat ik toen ik jonger was niet genomen zou hebben.

Maar nu kun je je dat permitteren.
Ja, ik ben oud. Het interesseert me niet meer wanneer een recensent denkt dat het laatste deel niet werkt, want voor mijzelf was dit een belangrijke doorbraak, een verlossing.

Je bent voortdurend op zoek naar het juiste woord, je formuleert op het scherpst van de snede. Stuiten al die botte commentaren op Zuid-Afrikaanse nieuwssites je niet tegen de borst?
Dat is wereldwijd een probleem. Als je die haastige, conservatieve reacties leest, vraag je je af waarom je nog moeite zou doen om een antwoord te formuleren, om naar taal te zoeken, en dan ook nog eens naar een taal die niet bestaat. Dat lijkt allemaal zo ouderwets. Maar ten eerste is na ‘nine-eleven’ de verkoop van poëziebundels geweldig gestegen, en het lijkt alsof mensen in bange tijden hun toevlucht nemen tot de poëzie, omdat ze het gevoel hebben dat poëzie een medium is dat je zou kunnen vertrouwen. Ten tweede heeft poëzie mij geleerd om te leven, om moeder te zijn (dankzij Elisabeth Eybers) en om te beminnen (Van Wyk Louw); en de dichters van vandaag leren mij over de natuur, en over armoede (Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal). Dus ik heb een diep geloof dat poëzie je leven intensifieert en je in staat stelt om het korte tijdje dat je hier op aarde bent, met een veel groter bewustzijn en een veel grotere ontvankelijkheid te ondergaan. Daarom zal ik altijd blijven geloven dat een taalgroep en een samenleving hun dichters moeten lezen en koesteren.

De poëzie als plaats waar dingen onderzocht of bewaard kunnen worden?
Als een plaats waar je huid afgestroopt kan worden. Poëzie ruk jou vel af, en dat is belangrijk.

Antjie Krog, Mede-wete. Kaapstad: Human & Rousseau, 2014. 124 p., R200.
Antjie Krog, Medeweten. Vertaald door Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Amsterdam: Podium, 2015. 258 p., € 25,-.

Diek Grobler: 'Ik wil mensen met nieuwe ogen laten kijken'

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, maart 2015

Het dvd-project Filmverse gaat niet alleen over poëzie. Het biedt ook een kennismaking met de animatiefilm, een kunstvorm die in Zuid-Afrika nog relatief onbekend is.

In 2014 werd Filmverse gepresenteerd, een dvd met korte animatiefilms geïnspireerd op bekende Afrikaanse gedichten van onder meer Breyten Breytenbach, Antjie Krog, Lina Spies, Danie Marais, Ronelda Kamfer en Gert Vlok Nel. Initiatiefnemer en drijvende kracht achter dit project is Diek Grobler, één van de pioniers op het gebied van de animatiefilm in Zuid-Afrika. Elke clip op de Filmverse-dvd is gemaakt door een andere kunstenaar en ook de stijl is iedere keer anders. Het Filmverse-project is dan ook niet alleen interessant voor poëzieliefhebbers en onderwijzers die de gedichten in de klas willen behandelen. De dvd laat ook zien wat je allemaal met animatie kunt doen. Daardoor heeft Filmverse een belangrijke educatieve waarde voor jonge Zuid-Afrikaanse filmmakers… en voor het brede Zuid-Afrikaanse publiek.

Kijken met nieuwe ogen
Diek Grobler had al een indrukwekkende staat van dienst als beeldhouwer, theatermaker en performance artist toen hij rond de millenniumwisseling de animatiefilm ontdekte. Sinds 1988 is zijn beeldende werk te zien geweest op een groot aantal solo- en groepstentoonstellingen in Zuid-Afrika, Londen en Parijs. In de jaren negentig bedacht, regisseerde en speelde hij een aantal grensverleggende theatervoorstellingen, die soms heel wat stof deden opwaaien. Maar Grobler is te ongedurig om zich tot één kunstvorm te beperken en juist daarom past de animatiefilm zo goed bij hem. Het lijkt alsof alle genres die deze veelzijdige kunstenaar beoefent, hierin een plek krijgen.
Daarnaast past de animatie ook beter bij de fase waarin zijn kunstenaarschap inmiddels is aangeland. Grobler (1964) groeide op op een boerderij in Limpopo en zijn vader was tijdens de apartheidsjaren officier in de SAW, het Zuid-Afrikaanse leger. In de jaren tachtig voelde hij als jonge kunstenaar nog de noodzaak om met grote, felgekleurde beeldhouwwerken politieke statements te maken. Hoewel zijn kunst, naar eigen zeggen, gericht was op ‘my mense’, provoceerde hij zijn publiek door ook archetypen uit de cultuur van zwart Afrika op te nemen, zoals Anansi de spin en de tokkelossie, een kleine kwelduivel.
‘Nu ik ouder word, raakt alles wat meer geïnternaliseerd’, filosofeert Grobler hardop. ‘De metafoor wordt prominenter en minder doorzichtig, je ideeën hebben meer tijd gehad om te rijpen en je stopt meer informatie in zo’n beeld. Ook je persoonlijke mythologie heeft zich uitgebreid, waardoor het werk minder direct toegankelijk is. Het kleine formaat van de animatie past bij die intiemere denkwijze.’
Als Grobler zijn eigen werk moest karakteriseren, zou hij voor het predikaat ‘magisch-realistisch’ kiezen. ‘Bij een magisch-realistisch kunstwerk neem je de realiteit als uitgangspunt’, verduidelijkt hij, ‘maar vervolgens geef je er een vreemde draai aan. Daardoor raakt de beschouwer zich bewust van een aspect waar hij anders overheen zou kijken. Door zo’n verrassende twist kijkt hij nóg een keer. Dat is mijn doel: mensen met nieuwe ogen naar de werkelijkheid te laten kijken.’

Een onbekende kunstvorm
In oktober 2014 was Grobler even in Nederland voor Klik!, het festival voor animatiefilms dat elk jaar in filmmuseum EYE in Amsterdam wordt gehouden. Grobler vindt het belangrijk om minstens eens in de twee jaar zo’n festival te bezoeken en dan zoveel mogelijk films te gaan zien – om inspiratie op te doen en op de hoogte te blijven van de jongste ontwikkelingen.
Als je het programmaboekje van het festival doorbladert, is het opvallend dat er geen enkele film uit Zuid-Afrika tussen staat. Dat is typerend voor de bescheiden plaats die de animatiefilm in het Zuid-Afrikaanse kunstbedrijf inneemt, meent Grobler. ‘In Zuid-Afrika wordt vaak gedacht dat animatiefilms alleen voor kinderen zijn’, zegt hij. ‘Er bestaat nauwelijks een animatie-industrie. Er worden wel een paar films gemaakt, zoals Khumba en Jock The Hero Dog (gebaseerd op de roman Jock of the Bushveld), maar die hebben geen authentiek Zuid-Afrikaans karakter. Khumba ziet er precies hetzelfde uit als een Amerikaanse film als Madagascar. Het wachten is op een film die zuiver Zuid-Afrikaans is, zowel wat de inhoud als de manier van vertellen betreft.’
Grobler maakt een onderscheid tussen conventionele animatie (die we kennen van televisie) en experimentele animatie; elke animatiefilm ligt ergens tussen die twee uitersten. ‘Een belangrijke eigenschap van kunstanimatie vind ik de individuele signatuur van de kunstenaar’, aldus Grobler. ‘Je moet kunnen zien dat een film door een individu gemaakt is, en niet door een studio.’ Zijn eigen werk beweegt zich ook tussen die twee polen. De film die hij samen met zijn broer Piet Grobler heeft gemaakt op basis van Piets boek Die voëltjies se ABC (in Nederlandse vertaling verschenen als Het vogeltjes-ABC), beschouwt hij als één van zijn meer commerciële projecten. Dit in tegenstelling tot zijn aandeel in de groepstentoonstelling Nine Dragon Heads, tijdens het fringe festival van de Biennale in Venetië dit jaar, dat een veel experimenteler karakter zal hebben. Later hoopt hij het werk dat hij voor Venetië maakt, ook op kunstefeeste in Zuid-Afrika te kunnen vertonen.
Wie zich in Zuid-Afrika op animatiefilms wil toeleggen, moet heel wat obstakels overwinnen. Om te beginnen ontbreekt het aan een behoorlijke opleiding voor jonge kunstenaars. ‘Die is er alleen als je het reclamebedrijf in wil of 3D-animatie wil doen’ vertelt Grobler. ‘Jonge kunstenaars die interessant werk leveren, zijn meestal autodidact.’ Ten tweede bestaat er bij een subsidiefonds als de National Film and Video Foundation weinig begrip voor wat animatie inhoudt; ook daar gaat de aandacht vooral uit naar 3D-projecten. ‘Ze beseffen niet dat je zelfs een houtsnede kunt maken die hartstikke modern is’, aldus Grobler. Een derde probleem is dat er in Zuid-Afrika nauwelijks festivals en andere podia zijn waar kunstanimaties vertoond kunnen worden. ‘En dat’, zegt Grobler, ‘terwijl mijn films in Europa al op meer dan zestig festivals te zien zijn geweest.’

Filmverse
Het Filmverse-project moet verandering brengen in deze situatie. Dankzij een subsidie van de ATKV werden twaalf kunstenaars in de gelegenheid gesteld om een animatiefilm te maken bij een gedicht van een Afrikaanstalige dichter. Tekst en beeld gaan hier dus met elkaar in gesprek. Voor de kunstenaars was het een leerzame ervaring – enkele filmpjes werden tijdens een workshop gemaakt, en Grobler was als artistiek regisseur steeds in een adviserende en ondersteunende rol op de achtergrond aanwezig – en de verscheidenheid benaderingen illustreert heel concreet wat er met animatie allemaal mogelijk is, van tamelijk conventioneel tot sterk experimenteel. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de keuze van de gedichten zou aansluiten bij de lijst van ‘voorgeschreven’ gedichten die in het Zuid-Afrikaanse onderwijs gebruikt worden, maar doordat die lijst tijdens het project werd veranderd, is de aansluiting niet optimaal. Toch zijn ook veel onderwijzers enthousiast over de dvd en maken ze tijdens hun lessen graag gebruik van de clips. En ook de betrokken dichters zijn over het algemeen tevreden. Voor Lina Spies was het bijvoorbeeld een leuke verrassing dat, hoewel zij doorgaans als een tamelijk conventionele dichteres wordt beschouwd, juist één van haar gedichten schilderes Michele Nigrini heeft geïnspireerd tot de meest experimentele verwerking. Een volgende stap is nu om de gedichten te laten vertalen en ondertitels aan de clips toe te voegen, zodat het project ook toegankelijk wordt voor andere Zuid-Afrikaanse taalgroepen.

Thuis in Gent
Diek Grobler ziet ondertussen alweer uit naar zijn volgende bezoek aan de Vlaamse stad Gent. Sinds hij een paar jaar geleden zijn hart aan deze stad heeft verloren, probeert hij er elk jaar wel een paar maanden door te brengen. België, het land van Reynaert de Vos en de ondoorgrondelijke schilder René Magritte, appelleert aan Groblers zin voor ironie en het magisch-realistische. Hier deed hij ook zijn inspiratie op voor het personage Suster Innocentia, een struise non die helemaal geen zin heeft om met haar twee koffers in de hand uitgestuurd te worden naar Afrika. Misschien maakt hij nog wel eens een graphic novel over Suster Innocentia, denkt Grobler. Een stripboek. Als dat geen mooi eerbetoon is aan het land van de bande dessinée.

Website Diek Grobler: www.fopspeen.co.za

Margot Janse: Nederlandse topkok tovert met Afrikaanse producten

Eerder verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, februari 2015

Haar restaurant, The Tasting Room in Le Quartier Français in Franschhoek, geldt al jaren als het beste van het Afrikaanse continent. Onlangs was topchef Margot Janse even terug in haar geboorteland, Nederland, als gastkok van het pas geopende restaurant RIJKS in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Eigenlijk wilde ze actrice worden. Maar aan het einde van haar eerste jaar op de Toneelschool in Maastricht kreeg Margot Janse (1969), geboren in Naarden en opgegroeid in Bussum, te horen dat ze nog te jong was en dat ze eerst maar eens een tijdje moest gaan reizen. Zo belandde ze in Johannesburg, waar ze op haar 23e het vak leerde van chef-kok Ciro Molinaro. Bijna twintig jaar geleden kreeg ze de kans om executive chef te worden bij The Tasting Room in Le Quartier Français in Franschhoek. Sindsdien heeft dit restaurant zich ontwikkeld tot misschien wel het beste van Zuid-Afrika, van Afrika en één van de beste ter wereld, met topposities in onder meer San Pellegrino’s Top 50 en Elite Traveler’s Top 100. Janse zelf werd in 2012 bij de Eat Out DSTV Food Network Restaurant Awards uitgeroepen tot Chef van het Jaar.
In januari was Margot Janse even terug in Nederland als gastkok bij RIJKS, het in november 2014 geopende restaurant van het Rijksmuseum in Amsterdam. Janse beschouwt de uitnodiging als een grote eer. Ze herinnert zich nog goed hoe ze als klein meisje door haar broer, die negen jaar ouder was en aan de Rietveld Academie studeerde, werd meegenomen naar ‘het Rijks’. Tot slot mocht ze ansichtkaarten uitzoeken in de museumwinkel, maar ze moest wel kunnen uitleggen waarom ze die zo mooi vond!

Koken met Rembrandt en Vermeer
Voor haar optreden als gastkok bij RIJKS heeft Janse zorgvuldig gekeken naar het werk van de grote zeventiende-eeuwse schilders Rembrandt en Vermeer, maar ook naar stillevens van minder bekende schilders als Pieter Claesz, Floris van Dijck en Adriaen van Utrecht.
‘Bij Vermeer heb ik me vooral laten inspireren door zijn kleurgebruik’, vertelt ze. ‘Eén van zijn favoriete kleuren, naast lapis, was geel, en dat geel deed mij meteen denken aan de maïs van Zuid-Afrika.’ Daarom heeft ze daar een ‘mooi soepje’ van gemaakt, een velouté, afgemaakt met een wolkje melk waarin ze geurige Madagascan pepper (Voatsiperifery peper) heeft laten marineren, als knipoog naar het Melkmeisje. Omdat het licht bij Vermeer altijd van links komt, brengt ze aan de rechterkant van het bord een schaduw van maïspoeder en zwarte sesam aan. Want dat is volgens Janse het enige voedsel dat op de schilderijen van Vermeer te zien is: brood met sesamzaad erop.
Bij het dessert was de late Rembrandt haar inspiratie. Eén van de producten die ze uit Zuid-Afrika heeft meegenomen, is het vruchtpoeder van de baobab. Heel gezond, omdat het rijk is aan calcium en vitamine C. Het heeft een zurige smaak en als je het aan melk toevoegt, krijg je ongeveer de smaak van yoghurt. Janse verwerkt het in een dessert van baobab-hangop met kokosijs, met honing gekaramelliseerde macadamianoten en een sausje van honeybush. ‘Rembrandt werd in zijn latere leven een beetje radicaler in zijn manier van schilderen’, weet Janse. ‘Hij ging veel meer met klodders werken, en ook met meer emotie. Daarom leggen we die baobab-hangop, of labneh, dus ook echt in woeste klodders op het bord.’
Zo’n verduidelijking is typerend voor Janses benadering. ‘Het moet kloppen’, zegt ze vol overtuiging. ‘Ik geloof in verhalen vertellen. Ik kan wel gewoon leuke dingen op een bord leggen, maar een gerecht moet ook diepgang hebben, een ziel.’

Afrikaanse ingrediënten
Janse heeft ook boegoe meegebracht. ‘Boegoe is een kruid dat alleen in de Kaapse regio groeit, als deel  van de fynbos-vegetatie. Het is heel gezond, een beetje detoxing, goed tegen artritis. Het heeft de smaak van eucalyptus, lavendel en een beetje citrus, en het is heel geurig. Het wordt ook wel gebruikt voor parfum en als het zwartebessensmaakje in winegums. Ik gebruik het in mijn eigen keuken op allerlei manieren. Het kan bij chocola, bijvoorbeeld, maar het is ook heel fijn bij pompoen. Hier bij RIJKS verwerken we het in een soort risotto van granen, een Afrikaanse risotto. Maar ik heb het gruttenpap genoemd, omdat er gort en gierst in zit, en linzen, spelt en Sint-Jansrogge. We mengen die risotto met een puree van spinazie, ui en boegoe. Daardoor krijg je een knalgroene gruttenpap, die we serveren met een stukje Chaamse hoenderfilet. Als Nederlanders de boegoe voor het eerst proeven, vinden ze dat heel bijzonder. Het is een smaak die past bij het land. Zuid-Afrika is niet echt een zacht land. En als je door bepaalde gebieden rijdt en je doet je raampje open, dan ruik je Afrika. Die bijna beestachtige lucht van planten vind ik heel erg in boegoe zitten. Je wordt er wakker van!’
Voor Janse zijn Afrikaanse ingrediënten als noem-noem, suurvy, baobab en eugenia haar grootste inspiratiebron. Die worden vaak vergeten of als vanzelfsprekend beschouwd, maar Janse wil ze zo goed mogelijk tot hun recht laten komen. Dat vindt ze boeiender dan de verscheidenheid aan stijlen, zoals Kaaps-Maleis, Indiaas, Portugees en traditioneel Afrikaans, die samen de Zuid-Afrikaanse keuken uitmaken. Als ze voor haar werk op reis is, zoals nu, dan zal ze misschien een soort chakalaka (groentestoofgerecht) op het menu zetten om haar gasten met iets nieuws te laten kennismaken. Maar haar doel is modern koken met echt Zuid-Afrikaanse producten.

Verhaal aan tafel
In haar eigen restaurant serveert Janse haar gasten een verrassingsmenu van negen gangen. De ober legt niet alleen uit wat je op je bord krijgt, er zit vaak ook een heel verhaal aan vast. Zoals toen ze de hand had weten te leggen op ‘een heel mooi eendje’. Terwijl ze nog nadacht over een goede bestemming, las ze dat in Joostenbergvlakte, de streek waar het eendje vandaan kwam, de Nederlanders in de zeventiende eeuw waren begonnen om brandewijn te stoken van druiven. Dat bracht haar op het idee voor een gerecht van eendenborst met boerekinders van gedroogde vruchten, hanepootwijn, brandewijn, een takje boegoe en vanille. Aan tafel krijgt de gast precies te horen waar een product vandaan komt en wat daar bijzonder aan is. ‘Door dat soort geschiedenissen kom je, als je bij mij eet, ook meer te weten over de bevolking, het land en de cultuur’, aldus Janse.
Overigens is het in Zuid-Afrika over het algemeen moeilijker om aan producten te komen dan in Nederland, denkt Janse. Daar gaat heel wat creativiteit in zitten. Ze zou alles bij dezelfde leverancier kunnen bestellen, maar dan krijgt ze niet altijd de juiste spullen, of is ze het niet eens met de herkomst. Daarom werkt ze met verschillende leveranciers, boeren die goed op het welzijn van hun dieren én hun arbeiders letten. ‘Soms is het ook helemaal geen leverancier’, lacht Janse, ‘maar wil je iets speciaals hebben en staat het bij iemand in de tuin. Dan knoop je daar een relatie mee aan: “Als ik om de dag mag komen snoeien, kom jij lekker een keer bij mij eten.” Maar over het algemeen is bestellen veel werk, de logistiek is lastig. Als ik mooie olie uit Namibië wil bestellen, dan moet ik die eerst het land in zien te krijgen.’

In balans
Janse werkt inmiddels bijna twintig jaar in Franschhoek. In die tijd heeft ze de clientèle zien veranderen. In het begin kwamen er alleen maar toeristen op af. Maar vooral sinds haar broer het interieur van het restaurant heeft gerestyled en de uitstraling meer relaxed is geworden, komen er steeds meer Zuid-Afrikanen. ‘Die willen ook zien wat we doen’, zegt Janse, ‘en dat vind ik zó leuk, want ik vier de cultuur van Zuid-Afrika!’
Ambities om een tweede restaurant te beginnen, bijvoorbeeld in Johannesburg, heeft ze niet. Ze is echter veel op reis: nu kookt ze een paar dagen in Amsterdam, over drie weken in Engeland, en eind februari in India. Daarnaast werkt ze aan haar eerste kookboek. Een mooi boek, zegt ze, maar wel met een knipoog. ‘Ik vind dat mensen het leven vaak te serieus nemen. Uiteindelijk is het ook niet meer dan een bordje eten – een mooi bordje eten – met een verhaal. Je moet dingen in balans houden.’
Daarom geeft ze ook graag iets terug aan Zuid-Afrika, het land dat haar in staat heeft gesteld om de top in haar vak te bereiken. The Tasting Room neemt elk jaar zes tot acht kansarme jongeren uit de lokale gemeenschap aan voor een interne opleiding die drie jaar duurt. Ook bereiden Janse en haar team vijf dagen per week een voedzame lunch voor 170 leerlingen, verspreid over drie crèches. En daarnaast betaalt Janses stichting Kusasa (‘Sharing is Caring’) de dagelijkse schoolmaaltijd van nog eens 1150 andere kinderen. Een deel van het geld kookt Janse zelf bij elkaar middels benefietdiners.
‘Ik heb een goed leven in Zuid-Afrika’, concludeert ze. Door alle sombere verhalen laat ze zich niet afschrikken. ‘Ik heb er zelf voor gekozen om daar te wonen, dus zodra ik merk dat ik negatief begin te denken, moet ik ergens anders heen. Afrika heeft me geleerd dat je je niet altijd zo druk moet maken, dat je elkaar de ruimte moet geven en elkaar moet helpen. Ubuntu. Voorlopig heb ik het er naar mijn zin. Franschhoek is prachtig, en ik vind het nog elke dag bijzonder dat ik daar mag wonen.’


Websites: The Tasting Room, Franschhoek: www.lqf.co.za/restaurants/the-tasting-room.htm (ruim van tevoren reserveren!) | www.thekusasaproject.org | RIJKS: www.rijksrestaurant.nl