vrijdag 27 mei 2016

Afrikaans veertig jaar later

In juni 2016 is het veertig jaar geleden dat zich in Zuid-Afrika twee gebeurtenissen voltrokken waarvan de gevolgen nu nog doorwerken in het debat over de positie van het Afrikaans aan de Universiteit Stellenbosch. De eerste is bekend: op 16 juni 1976 gingen duizenden scholieren in Soweto de straat op om te protesteren tegen het Afrikaans als verplichte onderwijstaal. Beelden van politiemannen die het vuur openden op onschuldige schoolkinderen gingen de hele wereld over. Volgens officiële berichten werden er die eerste dag 23 kinderen door politiekogels gedood; andere bronnen spreken van 176. Door de Soweto-opstand kreeg het Afrikaans het stigma ‘taal van de onderdrukker’. Het is de herinnering aan dit bloedbad die vandaag de dag nog voortleeft in het collectieve geheugen van zwarte studenten die roepen om de afschaffing van het Afrikaans aan traditioneel Afrikaanstalige universiteiten als de Universiteit van Pretoria, de Universiteit van die Vrystaat, de Potchefstroom-campus van de Noordwes Universiteit en vooral de Universiteit Stellenbosch. De herinnering aan de Soweto-opstand en alles waar deze voor staat, drukt echter ook nog zwaar op het geweten van veel blanke Afrikaanssprekenden; schuldgevoel over een onverwerkt verleden maakt dat zij huiveren om op te komen voor het behoud van hun taal en misschien te snel geneigd zijn om te luisteren naar de protesten van de #AfrikaansMustFall-beweging, aan de US: Open Stellenbosch.

Een tweede gebeurtenis die mínder bekend is, is de presentatie van het rapport van een onderzoekscommissie onder leiding van de sociologe Erika Theron twee dagen later, op 18 juni 1976. Dit rapport veroordeelde de discriminatie tegen bruine Zuid-Afrikanen, destijds met een nivellerende term als ‘kleurlingen’ aangeduid. De regering van B.J. Vorster negeerde de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport echter, en gehate wetten als de Groepsgebiedenwet en de Ontuchtwet zouden nog jaren gehandhaafd blijven. Volgens de cijfers van de meest recente volkstelling (2011) zijn er nu in Zuid-Afrika zo’n 6 855 082 mensen (13,2% van de bevolking) met Afrikaans als eerste taal. Daarvan is de meerderheid, 50,21%, bruin, 39,54% blank, 8,78% zwart, en de rest van Aziatische/Indiase afkomst of ‘anders’. Het Theron-rapport uit juni 1976 hád blanke en bruine Afrikaanssprekenden dichter tot elkaar kunnen brengen. De afwijzing ervan maakte de kloof echter alleen maar groter. Dat verklaart waarom er nog steeds geen algemeen aanvaarde term bestaat die blanke en bruine Afrikaanssprekenden als groep verbindt, al wordt een nieuwvorming als ‘Afrikaanses’ steeds vaker gehoord. Een gezamenlijk optrekken voor het Afrikaans heeft nog vaak iets ongemakkelijks, al bewijzen organisaties als de SBA en de ATKV dat het kán. Daarnaast leven veel bruine Afrikaanssprekenden in moeilijke sociaaleconomische omstandigheden; zij hebben wel iets anders aan hun hoofd dan de positie van het Afrikaans, en ze zullen eerder voor het Engels kiezen, omdat ze, terecht of niet, het idee hebben dat die taal hen betere kansen biedt op werk en inkomen.

De Universiteit Stellenbosch gold in de apartheidsjaren als bolwerk van Afrikaner nationalisme, hoewel de universiteit ook veel ‘verligte’ denkers heeft voortgebracht. Stellenbosch ligt in de provincie Wes-Kaap, waar het Afrikaans de meest gesproken taal is. Het is een internationaal erkend feit dat onderwijs in de eigen taal tot de beste resultaten leidt. Daarom valt er veel voor te zeggen om juist aan de Universiteit Stellenbosch het Afrikaans te handhaven. Gebeurt dit niet, dan worden bruine studenten die hopen om door hun studie de armoedige omstandigheden uit hun jeugd achter zich te laten, opnieuw in de steek gelaten.

De realiteit is echter dat sinds enkele jaren het aantal studenten met het Afrikaans als moedertaal aan de Universiteit Stellenbosch niet langer in de meerderheid is. Daar komt bij, dat veel studenten – óók studenten die uit Afrikaanssprekende huizen komen – aangeven dat ze liever in het Engels college krijgen, omdat ze verwachten dat ze daarmee later makkelijker werk zullen vinden of omdat ze hopen op een internationale academische loopbaan. Dit verklaart waarom de studenten niet massaal in opstand komen tegen de machinaties van het bestuur van de US onder leiding van rector Wim de Villiers om het Engels zo snel mogelijk de primaire taal aan de US te maken.

Het universiteitsbestuur voelt de druk van de Zuid-Afrikaanse regering om de US te transformeren tot een meer inclusieve universiteit. Het lijkt wel alsof men ook hier, net als in andere bedrijfstakken, wil komen tot een evenredige vertegenwoordiging van 80% zwarte studenten, 9% wit, 9% bruin en 2% Aziatisch/Indiër. Dit zou een afspiegeling van de landelijke demografie zijn, hoewel de werkelijkheid in de Wes-Kaap, met 48,8% bruine bevolking, 32,8% wit, 15,7% zwart en 1% Aziatisch/Indiër, er heel anders uitziet! Vastgesteld moet worden dat de toename van het aantal Engelssprekende studenten aan de US vooral komt door blanke studenten die weg bewegen van de snelle transformatie aan met name de Universiteit van Kaapstad. De verengelsing is dus niet te danken aan een brede instroom van zwarte studenten. Voor deze laatste groep geldt overigens ook dat het Engels vaak niet hun eerste, maar hun tweede of derde taal is, en dat verengelsing van de US niet automatisch zal betekenen dat zij academisch beter zullen gaan presteren.

Protest komt er vooral van gevestigde intellectuelen die zich hebben verzameld in de Gelyke Kanse-beweging. Deze is opgericht toen duidelijk werd dat diverse faculteiten aan de US al begonnen zijn om colleges primair in het Engels te geven, hoewel dit in strijd is met het officiële taalbeleid van de universiteitsraad en het afwijkt van wat de studenten in het jaarplan is beloofd. Gelyke Kanse wordt onder meer gesteund door oud-president F.W. de Klerk, de Wes-Kaapse premier Helen Zille en Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee. Het boegbeeld van de beweging is dichter Breyten Breytenbach, die er met zijn onvervalste Struggle-credentials als geen ander in is geslaagd om de strijd voor het Afrikaans uit de conservatieve sfeer te halen. Het is de moeite waard om op Litnet Breytenbachs open brief aanrector Wim de Villiers na te lezen, waarin hij een pleidooi houdt voor diversiteit en voor de kracht van lokale cultuur in een geglobaliseerde wereld.

Het recht op onderwijs in eigen taal is vastgelegd in artikel 29(2) van de grondwet. Volgens Theuns Eloff, voorzitter van het Dagbreek Trust en de F.W. de Klerkstigting, berust dit recht níet bij de universiteit als instituut, maar in elke student afzonderlijk. Studenten die de universiteit zouden willen aanklagen – zoals Afriforum Jeug ook al heeft gedaan – zouden dan ook een goede kans op succes hebben.

De vraag is echter of het tij nog te keren valt. Binnen de bredere Zuid-Afrikaanse samenleving lijkt het debat over het Afrikaans, dat met nogal wat intern gehakketak gepaard gaat, een anomalie. Dat wil niet zeggen dat we het Afrikaans nu maar moeten opgeven. Er is een reële angst dat het einde van het Afrikaans als universiteitstaal ook het einde van het Afrikaans als cultuurtaal en als lekkere geselstaal inluidt.

Het beste antwoord is echter om het Afrikaans levend te houden, door in die taal te schrijven, te zingen en te spelen; door Afrikaanse artiesten, van Coenie de Villiers tot HemelBesem en Amanda Strydom tot Meneer Naudé, te ondersteunen; door van de taal in al zijn creativiteit en diversiteit te genieten; en door de taal zorgvuldig te gebruiken en te blijven ontginnen. Een mooi voorbeeld is de nieuwe site www.afrikaans.com, die op 26 mei jl. is gelanceerd, en die precies dát doet.

maandag 18 april 2016

Biografie is Henk van Woerden onwaardig

In 1998 vat het Algemeen Dagblad zijn positie kernachtig samen: ‘De schrijver en beeldend kunstenaar Henk van Woerden (50) beschouwt zichzelf als een halve Zuid-Afrikaan. De Zuid-Afrikanen daarentegen zien hem als een Nederlander en de Nederlanders denken dat zijn werk uit het Afrikaans is vertaald.’ Tien jaar na zijn onverwachte dood in 2005 publiceert NRC-journaliste Toef Jaeger een biografie over Van Woerden, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal.


Henk van Woerden (1947-2005) had al naam gemaakt als schilder toen hij rond 1990 besloot om zich voortaan hoofdzakelijk aan het schrijven te wijden. Het leverde een klein, maar waardevol oeuvre op: de romans Moenie kyk nie (1993, bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs), Tikoes (1996), Een mond vol glas (1998, Generale Bank Literatuurprijs en Alan Paton Award) en Ultramarijn (2005, Gouden Uil en Inktaap), de essaybundel Notities van een luchtfietser (2002) en een uitvoerige schets van het leven van Ingrid Jonker in Ik herhaal je (2000), Gerrit Komrijs vertaling van Jonkers gedichten. Van Woerden schreef ook het scenario voor Korreltjie niks is my dood (2001), de documentaire over Jonkers leven die op het televisiefestival in Montreux werd onderscheiden met een Zilveren Roos.

Van Woerdens literaire werk heeft een sterk autobiografisch karakter. En met uitzondering van het in de Mediterrané spelende Ultramarijn is Zuid-Afrika in zijn boeken nooit ver weg. De kleine Henk was zes jaar oud, toen het gezin Van Woerden – vader Joop, moeder Jopie, de broertjes Henk en Hans, zusje Anneke en baby Carl – in 1957 op de SS Waterman naar Zuid-Afrika vertrok. De Van Woerdens behoorden tot de ongeveer 30.000 Nederlandse immigranten die in de jaren vijftig naar Zuid-Afrika emigreerden, op zoek naar een beter leven.


Koffer van oma Scheepstra

Het idee voor een biografie over Henk van Woerden is afkomstig van Van Woerdens uitgever, Joost Nijsen van Podium. Hij was het ook, die NRC-journaliste Toef Jaeger hiervoor benaderde. Jaeger had voor Podium regelmatig redactioneel meegewerkt aan Van Woerdens werk en was met hem bevriend.

Jaeger kon voor het schrijven van deze biografie gebruik maken van een schat aan materiaal. Een belangrijke bron was de zogenaamde ‘koffer van oma Scheepstra’, waarin Henks grootmoeder van moederskant brieven, foto’s, kindertekeningen, rapporten en andere memorabilia had bewaard. Bovendien had de schrijver zelf ook dozen vol brieven, dagboeken en eerdere versies van verhalen verzameld. Daarnaast kreeg Jaeger de medewerking van Van Woerden weduwe Nicole en zijn twee eerdere vrouwen, Linda en Margot, en kon ze interviews voeren met vele familieleden en vrienden. Tot slot heeft ze een aantal reizen gemaakt in het voetspoor van Van Woerden: naar Zuid-Afrika, Kreta en Rome.

Toen Jaeger Nijsen in het voorjaar van 2014 de eerste versie van de biografie liet lezen, was de uitgever echter teleurgesteld over het resultaat. Naar zijn mening deed het boek geen recht aan ‘het artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ van Henk van Woerden als auteur. Dit zou ertoe leiden dat het boek uiteindelijk niet bij Podium zou verschijnen, maar bij een andere uitgeverij, Atlas Contact.


Activisme was hem vreemd

Zuid-Afrika zou de Van Woerdens niet het geluk brengen waar ze op hadden gehoopt. Moeder Jopie was ziekelijk; ze overleed toen Henk negen jaar oud was. Vader Joop was een moeilijke man die zich weinig aan zijn gezin gelegen liet liggen; met de kennis van nu zouden we misschien zeggen dat hij een bipolaire stoornis had. Pas in 1989 kreeg Henk de werkelijke reden te horen waarom het gezin destijds uit Nederland was weggegaan: Joop was in de oorlog ‘fout’ geweest. Vanwege dat oorlogsverleden hadden drie andere migratielanden – Amerika, Canada en Australië – het gezin afgewezen; alleen in apartheidsland Zuid-Afrika konden ze nog terecht.

Henk wordt zich pas bewust van de Zuid-Afrikaanse politiek als hij op zestienjarige leeftijd wordt toegelaten tot de Michaelis Kunsskool, aan de rand van de Compagnietuinen in Kaapstad. Hij raakt echter slechts zijdelings betrokken bij de protestacties van de studenten, via zijn toenmalige vriendin Linda Pentz, die later zijn eerste vrouw zou worden. Hoewel hij het apartheidssysteem ‘ronduit obsceen’ vond, was hij het type niet om mee te doen aan demonstraties. Daarnaast had hij in die jaren andere zaken aan zijn hoofd, vooral het begin van zijn loopbaan als kunstenaar en zijn getroubleerde verhouding met zijn vader.

Volgens Jaeger is Van Woerdens politieke engagement pas later ontstaan, na zijn terugkeer naar Nederland, toen hij voortdurend vragen kreeg over hoe dat nou was, om kunstenaar te zijn onder een verwerpelijk regime. Hoewel activisme hem vreemd was, kon Van Woerden zich vanuit zijn eigen positie als migrant wel identificeren met de verscheurdheid die het gevolg was van het segregatiebeleid. Zijn engagement komt vooral tot uiting in zijn derde roman, Een mond vol glas (1998), waarin hij parallellen trekt tussen zijn eigen situatie en die van Hendrik Verwoerd – nóg een Nederlandse migrant, maar dan één die zou uitgroeien tot de ‘architect’ van de apartheid – en Verwoerds moordenaar, de tragische bastaard – half Grieks, half Mozambikaans – Dimitri Tsafendas. Een mond vol glas is een uiterst subtiel boek geworden, met een meedogende en onderzoekende grondtoon. Terecht merkt Jaeger dan ook op dat Van Woerdens enigszins passieve houding zijn literaire werk ten goede is gekomen, en heeft gevrijwaard van ‘simplistische, geëngageerde boodschappen’.


Wat wil de biograaf?

In het voorjaar van 1968 keert Van Woerden, dan negentien jaar oud, met zijn vrouw Linda en dochtertje Nicky terug naar Nederland. Hij kan er echter niet aarden, en in oktober 1969 vertrekt het gezin naar Oost-Kreta, om het huurhuis over te nemen waar de Zuid-Afrikaanse schrijver Jan Rabie vóór hen heeft gewoond. Hier zal Van Woerden zich ontwikkelen tot een zeer verdienstelijke bouzoukispeler. Kreta zal de achtergrond gaan vormen voor zijn laatste roman, Ultramarijn (2005).

Op dit punt in de biografie aangeland, verliest Jaeger zich helaas in een schier eindeloze opsomming van Van Woerdens avonturen op het liefdespad, die hem – Van Woerden had van jongsaf een glazen oog – het epitheton ‘de eenogige Casanova’ bezorgen. Zijn relatie met Linda verzandt, en hij trouwt met Margot, bij wie hij een zoon krijgt, Njal. Ook het huwelijk met Margot houdt geen stand. In zijn derde vrouw, Nicole, lijkt Van Woerden echter de liefde van zijn leven te hebben gevonden.

Het beeld dat na het lezen van Jaegers biografie vooral blijft hangen, is dat van een karakterloze, zelfbehepte rokkenjager en een waardeloze vader voor zijn kinderen. De soms wat al te smakelijk opgediste Frauengeschichte gaan zo overheersen, dat de aandacht voor Van Woerdens werk als schilder en schrijver en zijn rol in het intellectuele debat van zijn tijd erdoor in het gedrang komt. Tijdens het lezen bekruipt je soms het gevoel dat je bepaalde feiten uit Van Woerdens persoonlijke leven liever niet had geweten.

Daar staat tegenover dat Jaeger er onvoldoende in slaagt om de lezer te overtuigen van Van Woerdens betekenis als beeldend kunstenaar en schrijver. Op literair terrein voelt ze zich redelijk thuis. Maar wanneer het over Van Woerdens beeldende werk gaat, citeert ze vooral uitvoerig uit recensies, zonder dat zij hier zelf een duidelijke visie op lijkt te hebben. Des te spijtiger is het dat het boek slechts één tekening van Van Woerdens hand bevat, en geen enkele foto van zijn schilderijen. De uitvoerige aandacht voor het liefdesleven van de kunstenaar wordt niet gecompenseerd door een even sterk vertoog over dat waar het in een kunstenaarsbiografie in de eerste plaats over moet gaan. Als lezer ga je je afvragen waarom je de moeite zou willen doen om een boek over deze wat absurde Don Juan te lezen. En wie het voorrecht heeft gehad om Henk van Woerden persoonlijk te hebben meegemaakt, kan niet anders dan concluderen dat Jaeger, in dit boek althans, de essentie van Van Woerdens ‘artistieke, intellectuele en persoonlijke gewicht’ (zoals uitgever Joost Nijsen het noemde) volledig heeft gemist.


Overal en nergens thuis

Van Woerden begon relatief laat in zijn leven met schrijven. In 1989 keerde hij voor het eerst terug naar Zuid-Afrika. Zijn hernieuwde kennismaking met het land waar hij zijn kinderjaren had doorgebracht, leidde in 1993 tot zijn debuut als romanschrijver met Moenie kyk nie, het intieme en poëtische coming of age-verhaal van een kind uit een arm en verbrokkeld migrantengezin. In 1996 volgde Tikoes, een roman die zich eveneens in Zuid-Afrika afspeelt en die doordesemd is van zijn liefde voor zijn laatste vrouw, Nicole. Van Woerden schrijft in de jaren negentig in NRC Handelsblad ook enkele zeer verhelderende essays over Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Jaeger gaat echter te ver wanneer zij verklaart dat Van Woerden ‘zonder zich daar bewust van te zijn, de Nederlandse literaire kijk op Zuid-Afrika […] veranderd’ zou hebben hebben. Afgezien van het feit dat niet duidelijk is wat voor verandering Van Woerden precies teweeg gebracht heeft, moet in dit verband ook de rol van Adriaan van Dis en Gerrit Komrij niet onderschat worden. Wat daarentegen ontbreekt, en wat wél genoemd had moeten worden, is Van Woerdens actieve rol bij de organisatie van het jaarlijkse Winternachten Festival in Den Haag, waar mede dankzij zijn voorspraak en bemiddeling vele migrantschrijvers uit Zuid-Afrika en de diaspora in brede zin hun opwachting maakten.

Ondanks zijn inzet voor de bekendheid van Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland zal Van Woerden zich in Zuid-Afrika, net als in Nederland, nooit meer echt thuis voelen. Hij wil er graag geaccepteerd worden, en daarom komt de felle kritiek, wanneer Gerrit Komrij de documenten van Ingrid Jonker opkoopt en meeneemt naar Portugal zodat Van Woerden daar ongestoord aan een biografie over Jonker zou kunnen werken, hard aan. ‘Wat de situatie voor Henk pijnlijk maakt, is dat Die Burger hem met Komrij als neokoloniaal neerzet. Een gevoelig punt, niet alleen omdat Henk in zijn werk en ideeën zo veel mogelijk afstand neemt van neokolonialisme, maar ook omdat hij andermaal wordt bevestigd in zijn buitenstaanderschap.’

Vertrokken – meegesleept – om nooit meer thuis te komen. Ook voor Henk van Woerden golden de in de jaren negentig, toen hij zijn hoogtijdagen als schrijver beleefde, zo vaak gehoorde, ten onrechte aan Salman Rushdie toegeschreven woorden: ‘The past is another country; they do things differently there.’

Toef Jaeger, Koning Eenoog. Een migrantenverhaal. Leven en werk van Henk van Woerden. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015. 320 p., €24,99.

Ingrid Glorie hield in 1998 een interview met Henk van Woerden naar aanleiding van het verschijnen van zijn derde roman, Een mond vol glas. Dit interview werd in 1999 gepubliceerd in Tydskrif vir Letterkunde. De tekst van dit interview is nu ook te vinden op de website van Maandblad Zuid-Afrika.

dinsdag 16 februari 2016

Recensie Elleke Boehmer, Op de veranda

Schreeuwen in het donker

In de verontrustende roman Op de veranda van schrijfster en literator Elleke Boehmer liggen liefde en onbegrip dicht bij elkaar. Op donderdag 18 februari is Boehmer samen met David Attwell te gast in het geheel vernieuwde Zuid-Afrikahuis.

Elleke Boehmer (1961) is geboren in Durban, Zuid-Afrika, als kind van Nederlandse immigranten. Inmiddels is ze hoogleraar Engelstalige wereldliteratuur aan de Universiteit van Oxford en geldt ze als één van de grondleggers van de postkoloniale literatuurstudie. Haar Colonial & Postcolonial Literature (1995) is een standaardwerk, en in 2008 publiceerde ze een biografie over Nelson Mandela die in vele talen werd vertaald. Naast haar wetenschappelijke werk schreef Boehmer ook romans en verhalen die voor diverse literaire prijzen werden genomineerd.


Onwaarschijnlijk pact
Boehmers vijfde roman, Op de veranda, is een zogenaamde ‘Bildungsroman’, waarin het leven van de hoofdpersoon wordt gevolgd van kind tot volwassene. De hoofdpersoon van deze autobiografisch getinte roman is Ella B., een personage dat sterke gelijkenis met Elleke Boehmer vertoont.
Het verhaal begint in de jaren tachtig. In Zuid-Afrika is de noodtoestand uitgeroepen. Vanwege haar betrokkenheid bij het verzet tegen de apartheid begint het in Zuid-Afrika voor Ella steeds gevaarlijker te worden en daarom wil ze zich een tijdje schuilhouden in het appartement in een keurige Haagse buurt dat ze van haar moeder heeft geërfd. Maar dan blijkt dat haar vader haar na haar geboorte nooit heeft aangemeld bij het Nederlandse consulaat in Durban en dat ze volgens het Nederlandse bevolkingsregister niet bestaat.
In een lange terugblik probeert Ella meer van haar relatie met haar vader te begrijpen. In het boek is consequent sprake van ‘de vader’ en ‘de moeder’, wat de afstand tussen Ella en haar ouders benadrukt. Halverwege de  jaren zestig verhuist het gezin van de havenstad Durban naar het slaperige stadje Braemar. De vader wil bij de zee vandaan, omdat die hem herinnert aan zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, op een Nederlands marineschip in de Indische Oceaan.
Hoewel hij zelf op die periode terugkijkt als een tijd vol camaraderie en heldenmoed, is de vader zwaar getraumatiseerd. ’s Nachts staat hij op de veranda te razen en te tieren. Ella’s moeder – jonger dan haar echtgenoot en tweede keus: ze is een zusje van de eerste vrouw van de vader, zijn grote liefde, de tante naar wie Ella is vernoemd en wiens portret het huis domineert – kruipt in haar schulp. Maar de jonge Ella is net zo koppig als de vader; in haar groeit het verzet.
Op de veranda sluit thematisch aan bij twee Nederlandse migrantenromans, Adriaan van Dis’ Indische duinen en Henk van Woerdens Moenie kyk nie. Beide gaan ook over gezinnen met een tirannieke vaderfiguur, bij Van Dis is eveneens sprake van een oorlogstrauma, en wat Moenie kyk nie en Op de veranda pijnlijk blootleggen, is dat het niet altijd de room van de Nederlandse samenleving was die na de oorlog zijn heil elders zocht.
Ook bij Boehmer wordt een onthutsend beeld van de vader-kindrelatie opgeroepen. Ella’s hunkering naar erkenning maakt plaats voor haat. Toch zijn er, tot op het laatst, momenten van intimiteit: vader en dochter in een onwaarschijnlijk pact samen tegen de wereld.

Geboren in Afrika
Ella’s groeiende afstand van de vader loopt parallel met haar politieke bewustwording. Ze ziet de vader als personificatie van het apartheidsregime. Haar verzet tegen de vader uit zich in een bakvisachtige verliefdheid op de zwarte jongen die de vader in de tuin helpt. Deze Phineas is echter te verstandig om zich te laten meeslepen: beter, zegt hij, is ‘een openlijk gevecht met een duidelijke tegenstander’.
Terwijl de moeder blijft terugverlangen naar Nederland en de vader de Britse cultuur idealiseert, is Ella de eerste van haar familie die geboren is op het continent Afrika. Vanuit die nieuwe, Afrikaanse identiteit kiest ze voor de strijd tegen de apartheid. Als na haar moeders dood duidelijk wordt dat haar vader haar nooit als Nederlandse burger heeft laten registreren, beseft ze dat elke weg terug voorgoed is afgesloten. Was dat een daad van onverschilligheid, van wreedheid – of toch liefde?

Elleke Boehmer, Op de veranda. Uit het Engels vertaald door Joost Poort. Amsterdam: Cossee, 2015. ISBN 978 90 5936 621 3. 320 p., € 21,95.






                            Een avond met Elleke Boehmer en David Attwell

Donderdag 18 februari zijn Elleke Boehmer en David Attwell te gast in het Zuid-Afrikahuis. David Attwell, hoogleraar Afrikaanse en Engelse literatuur aan de Universiteit van York (GB), is, net als Boehmer, een groot kenner van het werk van J.M. Coetzee. Onlangs verscheen bij uitgeverij Cossee zijn boek Het universum van J.M. CoetzeeOnder leiding van prof. dr. Carrol Clarkson van de Universiteit van Amsterdam zullen Boehmer en Attwell in gesprek gaan over hun eigen schrijfwerk en de rol die Coetzee hierin speelt. Voertaal: Engels.
Tijd: Donderdag 18 februari, 19.30 uur
Plaats: Zuid-Afrikahuis, Keizersgracht 141-c, Amsterdam
Entree: € 7,50
Aanmelden: tel. 020-6249318 of evenementen@zuidafrikahuis.nl